ECLI:NL:GHAMS:2022:878

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
001040-21 (530 Sv)
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding rechtsbijstand op basis van artikel 530 Sv in strafzaak zonder oplegging van straf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 maart 2022 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van de verzoekster, die een vergoeding voor rechtsbijstand vroeg in het kader van een strafzaak. Het verzoekschrift was ingediend op 19 november 2021, en de advocaat-generaal heeft op 25 november 2021 zijn standpunt kenbaar gemaakt. De verzoekster is niet verschenen tijdens de behandeling in raadkamer. De verzoekster vroeg om een vergoeding van € 2.450,25 voor kosten van rechtsbijstand in de strafzaak en € 680,00 voor de verzoekschriftprocedure. Het hof heeft vastgesteld dat de strafzaak eindigde zonder oplegging van straf of maatregel, en dat de verzoekster zich op haar zwijgrecht heeft beroepen, wat invloed heeft op de toekenning van de vergoeding. De advocaat-generaal stelde dat de vergoeding voor de rechtsbijstand in de strafzaak moest worden afgewezen vanwege het ontbreken van een urenspecificatie en de bijdrage van de verzoekster aan de verdenking door haar zwijgen. Het hof oordeelde dat, hoewel er geen bezwaar is tegen rechtsbijstand voor een vast bedrag, inzicht in de tijdsbesteding van de raadsman essentieel is voor een billijk oordeel. Uiteindelijk heeft het hof besloten om de vergoeding te matigen met 50% en kent de verzoekster een totale vergoeding toe van € 1.905,13, waarvan € 1.225,13 voor de strafzaak en € 680,00 voor de verzoekschriftprocedure. De beschikking is gegeven door de enkelvoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam en is ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 001040-21 (530 Sv)
parketnummer in hoger beroep: 23-002079-20
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoekster],
geboren op [geboortedag] 1964 te [geboorteplaats],
domicilie kiezende ten kantore van haar advocaat, mr. C. Pittau,
Prins Hendriklaan 28, 1075 BD te Amsterdam.

1.Procesverloop

Het verzoekschrift is op 19 november 2021 ingekomen.
Op 25 november 2021 heeft de advocaat-generaal het standpunt van het openbaar ministerie kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 8 maart 2022 de advocaat-generaal en de advocaat van de verzoekster ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. De verzoekster is niet in raadkamer verschenen.

2. Inhoud van het verzoek

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 2.450,25;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 680,00.

3.Beoordeling van het verzoek

Bij arrest van dit hof van 3 september 2021 is de strafzaak met voormeld parketnummer geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Ad a
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder a verzochte vergoeding moet worden afgewezen, nu door de verdediging geen volledig inzicht is gegeven met betrekking tot de verrichte werkzaamheden wegens het ontbreken van een urenspecificatie. Tevens heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat geen ruimte is voor vergoeding, nu de verzoekster heeft bijgedragen aan het blijven bestaan van de jegens haar gerezen verdenking doordat zij geen enkele verklaring heeft afgelegd en zich is blijven beroepen op haar zwijgrecht. De advocaat generaal heeft daarbij naar verschillende uitspraken verwezen, namelijk ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ6456, ECLI:NL:RBAMS:2015:8671 en ECLI:NL:GHAMS:2017:1299.
De gewezen verdachte en haar raadsman, mr. C. Pittau, hebben indertijd afgesproken dat in eerste aanleg en hoger beroep rechtsbijstand zou worden verleend voor een vooraf vastgesteld bedrag (
fixed fee). De raadsman heeft gelet op die gemaakte afspraak in eerste instantie geen tijd geschreven, zodat een urenspecificatie ontbreekt.
Het hof overweegt dat op zichzelf geen bezwaar bestaat tegen het verlenen van rechtsbijstand voor een vast bedrag. Ook in een dergelijk geval zal echter de beoordeling van het verzoek tot schadevergoeding ex artikel 530 Sv plaatsvinden naar billijkheid. Inzicht in de tijdsbesteding van de raadsman is daarvoor nagenoeg onontbeerlijk en het ontbreken daarvan kan tot het oordeel leiden dat (volledige) toewijzing van het verzoek niet billijk is. Volgens vaste rechtspraak van het hof kan bovendien gematigd worden indien de gevorderde kosten in het oog springend hoog zijn.
In het onderhavige geval is nadien door de advocaat in raadkamer een urenspecificatie aangeleverd en is – ook zonder deze urenspecificatie in ogenschouw te nemen- niet gebleken van gevorderde kosten die in het oog springend hoog zijn, zodat het verzoek in beginsel voor toewijzing vatbaar is.
Het hof stelt ten aanzien van het billijkheidsoordeel als bedoeld in artikel 534 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) – met inachtneming van HR 25 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1526 (voor zover voor de onderhavige procedure relevant), HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5566 en Hof Amsterdam 24 november 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4880 – het volgende voorop.
De artikelen 530 en 533 Sv voorzien kort samengevat in vergoeding van de kosten van rechtsbijstand en van de schade als gevolg van uitgezeten voorarrest, indien een zaak eindigt zonder oplegging van straf, zoals in het geval van een vrijspraak of wanneer een strafzaak is geseponeerd of een beklag ex artikel 12 Sv ongegrond is verklaard. Toekenning van een vergoeding heeft ingevolge artikel 534 Sv steeds plaats indien en voor zover daartoe, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Dat betekent enerzijds dat in geval van schade of gemaakte kosten als uitgangspunt vergoeding plaatsvindt, maar anderzijds dat het de rechter vrij staat op gronden van billijkheid vergoeding achterwege te laten of slechts gedeeltelijk toe te kennen. Omstandigheden die aanleiding kunnen geven een vergoeding niet of slechts deels toe te kennen, zijn intussen niet op voorhand te bepalen. Bestendige rechtspraak wijst in dat verband uit dat in de aard of het verloop alsmede in de uitkomst van een strafzaak grond kan worden gezien te oordelen dat het niet billijk is een (gehele) vergoeding toe te kennen. Zo kan de schadevergoedingsrechter (hierna: de raadkamer) rekening houden met de mate waarin de verzoeker zijn voorarrest - hetzelfde geldt voor de noodzakelijke kosten van rechtsbijstand - aan zijn eigen (proces)houding of gedrag te wijten heeft. Daarbij valt bij wijze van voorbeeld te denken aan de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de verzoeker in zijn zaak heeft verklaard of juist gebruik heeft gemaakt van het zwijgrecht, of aan het geval waarin de verzoeker de opsporing bewust heeft bemoeilijkt. Ook kan de raadkamer rekening houden met de aard en de motivering van de beslissing waarmee de strafzaak is geëindigd, als daarin redenen zijn gelegen een (volledige) vergoeding niet billijk te achten.
Deze oordeelsvrijheid wordt begrensd door de onschuldpresumptie zoals neergelegd in artikel 6, tweede lid, van het EVRM. Die verlangt dat de gronden voor een vrijspraak niet in twijfel worden getrokken en dat de raadkamer zich onthoudt van een zelfstandig oordeel dat zich niet met de vrijspraak verhoudt. Dit betekent dat de raadkamer in de motivering van haar oordeel niet zelfstandig suggesties tot uitdrukking mag brengen dat de verzoeker wel degelijk schuldig is. Het staat de raadkamer wel vrij in de beslissing mede (onderdelen van) de motivering van de vrijspraak te betrekken, zolang die beslissing daarmee niet alsnog een vaststelling van schuld behelst.
In onderhavige zaak werd de verzoekster verdacht van eenvoudige mishandeling. De aangeefster heeft verklaard bij de politie dat zij zou zijn geslagen door een vrouw die als bijrijder in een Mini Cooper zat, nadat ruzie ontstond over het al dan niet bumperkleven door de Mini Cooper. De Mini Cooper waarin de verdachte zat bleek na onderzoek van de politie op naam te staan van de partner van de verzoekster. De verbalisant die de verzoekster verhoord heeft bij de politie als mogelijke verdachte van de mishandeling heeft na dit verhoor een proces-verbaal van bevindingen opgesteld, waarin werd opgemerkt dat de verzoekster voldoet aan het door de aangeefster opgegeven signalement van de verdachte.
De verzoekster heeft zich tijdens het verhoor bij de politie op 28 februari 2019 op haar zwijgrecht beroepen. Zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep is de verzoekster niet verschenen om (alsnog) een verklaring af te leggen.
Op basis van het voorgaande stelt het hof vast dat de verzoekster, ondanks de aanwezige voor haar belastende omstandigheden, zich op haar zwijgrecht heeft beroepen dan wel geen wezenlijk inhoudelijke verklaring heeft afgelegd. In de schadevergoedingsprocedure geeft het de raadkamer evenwel aanleiding de gevraagde vergoeding te matigen met 50%.
Gelet op het voorgaande zijn er naar het oordeel van het hof gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak tot een bedrag van € 1.225,13 .
Ad b
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure tot een bedrag van € 680,00.

4.Beslissing

Het hof:
Wijst het verzochte toe.
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan de verzoekster een vergoeding toe van € 1.905,13 (duizend negenhonderdvijf euro en dertien cent).
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan de verzoekster.
Deze beschikking is gegeven door de enkelvoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting had mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 22 maart 2022.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 1.905,13 (duizend negenhonderdvijf euro en dertien cent)op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden Reynaerde Advocaten o.v.v [verzoekster].
Amsterdam, 22 maart 2022,
mr. E. van Die, voorzitter.