ECLI:NL:GHAMS:2023:1013

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
22/00623
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam is opgelegd. De naheffingsaanslag werd opgelegd op 7 september 2021, omdat de auto van belanghebbende op 2 september 2021 om 2:43 uur op een fiscale parkeerplaats stond zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan. Belanghebbende had eerder bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 14 juli 2022 het beroep ongegrond verklaarde. Het hoger beroep werd op 22 augustus 2022 ingediend bij het Gerechtshof Amsterdam.

Tijdens de zitting op 15 maart 2023 heeft het Hof de argumenten van belanghebbende gehoord. Belanghebbende stelde dat hij bereid was om de parkeerbelasting te betalen, maar dat de parkeerautomaat niet de mogelijkheid bood om voor meerdere dagen vooruit te betalen. Het Hof oordeelde echter dat de heffingsambtenaar niet verplicht is om apparatuur te bieden waarmee voor meerdere dagen vooruit kan worden betaald. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat belanghebbende niet had voldaan aan zijn verplichting om parkeerbelasting te betalen.

De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond werd verklaard en dat de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de kosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/00623
13 april 2023
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] ,wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach),
tegen de mondelinge uitspraak van 14 juli 2022 in de zaak met kenmerk AMS 22/1062 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 7 september 2021 aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 13 december 2021 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft in haar mondelinge uitspraak van 14 juli 2022 het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 22 augustus 2022. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

Het Hof stelt de volgende feiten vast.
2.1.
Tijdens een controle is gebleken dat de auto van belanghebbende met kenteken [kenteken] op 2 september 2021 om 2:43 uur stilstond op een fiscale parkeerplaats, gelegen aan de [adres] , zonder dat voor het parkeren op die plaats op dat tijdstip de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan.
2.2.
Belanghebbende heeft bij de parkeerautomaat parkeerbelasting op aangifte voldaan voor het gebruik van de parkeerplaats op 31 augustus 2021 van 10:30 tot 18:00 en op 1 september 2021 van 2.00 tot 6.00.

3.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd aan belanghebbende.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“(…)
2. Eiser voert aan dat hem een redelijke termijn moet worden gegund om aangifte te doen van de parkeerbelasting. Eiser wilde wel betalen, maar hem zijn onredelijke barrières tegengeworpen. Het is namelijk niet mogelijk om via de parkeerautomaat meerdere dagen vooruit te betalen, terwijl eiser zijn auto heeft geparkeerd voor de duur van drie dagen en twee nachten. Eiser heeft er alles aan gedaan om parkeerbelasting te betalen. Zo heeft hij het telefoonnummer op de betaalautomaat proberen te bellen en een mail gestuurd naar de gemeente.
3. De rechtbank geeft eiser geen gelijk en overweegt hiertoe als volgt. Verweerder heeft voldaan aan zijn informatieplicht door het plaatsen van voldoende borden in de omgeving van de betreffende locatie. Weliswaar had de gemeente niet het gewenste antwoord op de e-mail van eiser, maar daaruit had eiser niet mogen afleiden dat hij geen parkeerbelasting verschuldigd was. Eiser had er ook voor kunnen kiezen om door middel van een parkeerapp te betalen, om maatregelen te treffen dat iemand de parkeerbelasting voor hem betaalde, of om helemaal niet ter plaatse te parkeren.
4. Dat eiser van goede wil was om te betalen wordt niet betwist. Dit maakt echter niet dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Parkeerbelasting is namelijk een zogenaamde objectieve belasting, de intentie van een betrokkene is daarbij niet van belang. Dit betekent dat ongeacht de intentie, eiser parkeerbelasting moet betalen waar dat verschuldigd is. Dat heeft hij in dit geval nagelaten en dat komt voor zijn rekening en risico.
5. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Belanghebbende heeft in hoger beroep zijn door de rechtbank verworpen betoog herhaald dat belanghebbende wist dat hij parkeerbelasting verschuldigd was en dat hij bereid was die belasting te betalen, maar dat de parkeerautomaat niet de mogelijkheid bood om voor meerdere dagen vooruit parkeerbelasting te voldoen. Omdat belanghebbende daarmee niet de gelegenheid is geboden om het volledige bedrag op eenvoudige wijze te betalen kan hem, naar hij stelt, niet worden tegengeworpen dat hij geen parkeerbelasting heeft voldaan.
5.2.
In navolging van de rechtbank is het Hof van oordeel dat de heffingsambtenaar niet gehouden is om te voorzien in apparatuur waarmee vooraf voor meerdere dagen de verschuldigde parkeerbelasting kan worden voldaan. De door belanghebbende aangehaalde rechtspraak leidt niet tot een andere oordeel, nu die rechtspraak betrekking heeft op een andere kwestie (namelijk het gunnen van een redelijke termijn voor het verrichten van uitvoeringshandelingen, zoals het wisselen van geld of het activeren van een parkeerapplicatie).
5.3.
Toen belanghebbende bij de aanvang van het gebruik van de parkeerplaats duidelijk werd dat het slechts mogelijk was om voor die dag en de daarop volgende nacht (zie 2.2) de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen, had hij verschillende mogelijkheden om een naheffing van parkeerbelasting te voorkomen. Zo had hij er voor kunnen kiezen om gebruik te maken van een parkeerapplicatie (waarbij achteraf wordt betaald) of om elders te parkeren (op een locatie waar niet hoeft te worden betaald of achteraf kan worden betaald).
5.4.
Nu vast staat dat de auto van belanghebbende ten tijde van de controle stilstond op een fiscale parkeerplaats en belanghebbende de ter zake verschuldigde belasting niet vooraf op aangifte heeft voldaan bij de automaat en evenmin een parkeerapplicatie heeft geactiveerd, is de naheffingsaanslag terecht aan hem opgelegd.
Slotsom
5.5.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, H.E. Kostense en W.J. Blokland, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van S.M.P. Harinandansingh als griffier. De beslissing is op 13 april 2023 in het openbaar uitgesproken. Bij afwezigheid van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door de jongste raadsheer.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.