ECLI:NL:GHAMS:2023:1247

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
22/00134
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van gemachtigde in douanerechtelijke procedures

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst/Douane tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had het beroep van belanghebbende, een onderneming die internationale pakketdiensten verricht, gegrond verklaard en de inspecteur opgedragen opnieuw op de bezwaren te beslissen. De inspecteur ging in hoger beroep omdat hij betwistte dat de gemachtigde van belanghebbende, [B], rechtsgeldig was gemachtigd om namens haar op te treden. Het Hof heeft vastgesteld dat de machtiging die aan [A] was verleend door belanghebbende niet het recht van substitutie bevatte, wat betekent dat [A] niet bevoegd was om [B] aan te stellen als haar vertegenwoordiger. Hierdoor was [B] niet bevoegd om namens belanghebbende beroep in te stellen. Het Hof oordeelde dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk had moeten verklaren, en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. De kosten van het hoger beroep werden niet toegewezen aan een van de partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/00134
21 februari 2023
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur,
tegen de uitspraak van 19 januari 2022 in de zaak met kenmerk HAA 20/1969 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X] .,gevestigd te [Z] , belanghebbende,
en
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 12 augustus 2019 en met dagtekening 14 augustus 2019 twee uitnodigingen tot betaling (hierna: de utb’s) uitgereikt aan belanghebbende voor een bedrag van € 30,45 respectievelijk € 26,04 aan omzetbelasting.
1.2.
De inspecteur heeft de daartegen gemaakte bezwaren bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar met dagtekening 13 januari 2020 ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 19 januari 2022 als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank worden belanghebbende en de inspecteur aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op opnieuw op de bezwaren te beslissen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.787; en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht ad € 48 aan eiseres te vergoeden.”
1.4.
Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 2 maart 2022. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Partijen hebben het Hof toestemming gegeven om zonder zitting op het hoger beroep te beslissen. Het Hof heeft partijen vervolgens bericht dat het onderzoek is gesloten en dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende verricht internationale pakketdiensten. Als onderdeel van haar dienstverlening doet zij aangiften ten invoer voor (de inhoud van) pakketten afkomstig uit landen buiten de Europese Unie. Op 11 en 14 augustus 2019 heeft belanghebbende in eigen naam en voor eigen rekening aangifte gedaan voor de regeling brengen in het vrije verkeer voor kleding en toebehoren met een douanewaarde van € 117 en lange en korte broeken met een douanewaarde van € 96. Deze aangiften zijn verzorgd voor haar cliënte [A] (hierna: [A] ).
2.2.
De inspecteur heeft op 12 en 14 augustus 2019 utb’s uitgereikt aan belanghebbende ten bedrage van € 30,45 respectievelijk € 26,04 aan omzetbelasting.
2.3.
[B] (hierna: ‘ [B] ’) van ‘Samen Bezwaar’ heeft namens [A] tegen de utb’s bezwaar gemaakt, onder overlegging van een volmacht waaruit blijkt dat [A] [B] heeft gevolmachtigd namens haar bezwaar te maken. Tevens zijn aan de inspecteur machtigingen overgelegd waarin belanghebbende [A] machtigt om namens haar een bezwaarschrift in te dienen.
2.4.
De inspecteur heeft de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar met dagtekening 13 januari 2020 verzonden naar het adres van [A] . Nadat [B] de inspecteur bij brief van 29 januari 2020 in gebreke heeft gesteld, heeft de inspecteur hem bij brief van 11 februari 2020 de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar toegezonden.
2.5.
Op 23 maart 2020 heeft [B] tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 12 juli 2020 heeft de rechtbank een ‘OVEREENKOMST RECHTSBIJSTAND’ ontvangen, ondertekend op 12 maart 2020, waarin [B] van ‘Buro Bezwaar en Beroep’ wordt gemachtigd door [A] voor, voor zover hier van belang, ‘het inzien van de stukken en het afhandelen van de (…) beroepsprocedure en hoger beroepsprocedure.’
2.6.
Bij brief van 6 juli 2021 heeft de rechtbank [B] verzocht om haar een schriftelijke machtiging toe te sturen waaruit blijkt dat [B] gemachtigd is tot het verrichten van proceshandelingen en het aanwenden van rechtsmiddelen in de zaak met kenmerk HAA 20/1969. In de brief is voorts opgenomen dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren als niet binnen de gestelde termijn (vier weken) aan het verzoek wordt voldaan.
In reactie daarop heeft [B] een tweetal machtigingen (met betrekking tot de onder 2.1 genoemde aangiften) van belanghebbende aan [A] met dagtekening 28 juli 2021 doen toekomen aan de rechtbank. In deze machtigingen is, voor zover hier van belang, vermeld:
“Hierbij machtigt [X] (Netherlands) B.V. als aangever van bovengenoemde aangifte u [Hof: [A] ] om namens haar in beroep te gaan tegen een beslissing van de Douane”.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Tussen partijen is in geschil of [B] beschikt over een rechtsgeldige machtiging om namens belanghebbende in beroep te gaan, hetgeen belanghebbende stelt en de inspecteur weerspreekt.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in
de van hen afkomstige stukken.

4.Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen:

Ontvankelijkheid beroep
11. De rechtbank moet allereerst beoordelen of eiseres in haar beroep kan worden ontvangen.
12. Een ieder kan zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen (of in beroep) laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. Voorts treedt een besluit niet in werking voordat het op de juiste wijze is bekend gemaakt. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie de aanvrager. Indien iemand zich laat vertegenwoordigen stelt het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar of beroep te beslissen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval ter beschikking aan de gemachtigde. De beslissing wordt bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan degenen tot wie zij is gericht. Dat staat in de artikelen 2:1, 3:40, 3:41, 6:17, 7:12 en 8:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
13. De rechtbank stelt vast dat [A] beschikt over volmachten om namens eiseres te procederen. Voorts beschikt de gemachtigde over volmachten om namens [A] bezwaar te maken en beroep in te stellen. Verweerder heeft de uitspraak op bezwaar aan [A] verstuurd. Eerst nadat de gemachtigde verweerder in gebreke heeft gesteld heeft verweerder de uitspraak op bezwaar aan de gemachtigde verzonden. Waarna deze binnen zes weken na dagtekening van verzending van de uitspraak op bezwaar beroep heeft ingesteld.
14. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Hoge Raad der Nederlanden (hierna: HR) van 5 oktober 2001 (ECLI:NL:HR:2001:AD4062; r.o. 3.2 en 3.3.) en 25 oktober 2013 (ECLI:NL:HR:2013:969; r.o. 3.3.5) overweegt de rechtbank dat gelet op het bepaalde in artikel 3:40 en 6:17 van de Awb de uitspraak op bezwaar door verzending daarvan aan [A] niet op de juiste wijze is bekend gemaakt. Dat betekent dat de beroepstermijn eerst is gaan lopen de dag nadat de uitspraak op bezwaar aan de gemachtigde is verzonden. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het vorengaande eiseres tijdig beroep heeft ingesteld.
15. Dat verweerder de uitspraak op bezwaar aanvankelijk niet naar de gemachtigde heeft verzonden omdat hij niet beschikte over het adres van de gemachtigde omdat dit bij het scannen van de bezwaarschriften is weggevallen, doet daaraan niet af. Zoals blijkt uit het door verweerder aan de rechtbank doorgezonden bezwaarschrift waarop het adres van de gemachtigde onderaan de bladzijde goed is te lezen, beschikte verweerder immers wel over het adres dat stond vermeld onderaan de bezwaarschriften. Dat bij het scannen de onderkant van het bezwaarschrift aanvankelijk niet goed is overgenomen maakt niet dat eiseres, [A] of de gemachtigde verantwoordelijk zijn voor het later indienen van het beroepschrift. [A] was ook niet gehouden de uitspraak op bezwaar door te zenden naar de gemachtigde. Fouten die worden gemaakt bij het scannen van stukken door verweerder komen en blijven voor rekening en risico van verweerder.
Horen
16. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of verweerder het horen van eiseres achterwege heeft kunnen laten.
17. Artikel 25, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bepaalt dat in afwijking van artikel 7:2 van de Awb, een belanghebbende op zijn verzoek wordt gehoord.
18. Vast staat dat eiseres in het bezwaarschrift heeft verzocht te worden gehoord zodat een hoorzitting niet achterwege had mogen blijven.
Dat zoals verweerder stelt niet is gereageerd op zijn brief waarin [A] vijf weken de gelegenheid is geboden om contact op te nemen om een hoorzitting te plannen, leidt niet tot een ander oordeel. Immers is deze brief aan [A] verzonden terwijl zij een gemachtigde in de arm heeft genomen en op grond van artikel 6:17 alsdan alle stukken (ook) aan de gemachtigde dienen te worden verzonden. Omdat deze brief de gemachtigde niet althans te laat heeft bereikt, is hierdoor geen goede uitnodiging gedaan om contact op te nemen om een hoorzitting te plannen.
19. De grief van eiseres slaagt derhalve. Gelet hierop en het verzoek van eiseres om verweerder opnieuw op de bezwaren te laten beslissen, kan de bestreden uitspraak op bezwaar niet in stand blijven en moet die worden vernietigd.
20. De rechtbank overweegt nog dat aan de schending van de hoorplicht in het onderhavige geval niet kan worden voorbijgegaan omdat partijen het over de feiten niet eens zijn. Immers wordt in het bezwaarschrift de douanewaarde bestreden.
Er is dan ook geen grond zelf in de zaak te voorzien, zodat de rechtbank verweerder zal opdragen opnieuw op de bezwaren te beslissen met inachtneming van de uitspraak.
21. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard en heeft eiseres recht op een veroordeling van verweerder in de kosten van de procedures en vergoeding van het griffierecht.
Proceskosten
22. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.787 (1 punt voor het indien van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 269 én 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759). ”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende [A] rechtsgeldig heeft gemachtigd om namens haar in beroep te gaan (de machtiging). Tussen partijen is wel in geschil of [A] [B] rechtsgeldig heeft gemachtigd om namens belanghebbende in beroep te gaan (de doormachtiging).
5.2.
De inspecteur voert in zijn hoger beroepschrift aan:
“(…) Omdat de aan [A] verleende volmachten van [X] niet voorzien in substitutie was [B] geen gevolmachtigde van [X] . (…) Daarom had de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk moeten verklaren (…)”
.
5.3.
Het Hof overweegt als volgt. Om te kunnen oordelen dat [B] belanghebbende bevoegd heeft vertegenwoordigd moet een van de volgende situaties zich hebben voorgedaan:
de machtiging die door belanghebbende is verleend aan [A] bevat het recht van substitutie (art. 3:64 BW); of, zo dit niet het geval is,
belanghebbende heeft voorafgaand aan het instellen van beroep ingestemd met de doormachtiging;
belanghebbende heeft na het instellen van beroep de doormachtiging bekrachtigd [door afgifte van een verklaring als bedoeld in artikel 3:33 BW in samenhang gelezen met artikel 3:37 BW].
5.4.
Uit de tekst van de machtigingen van belanghebbende aan [A] van 28 juli 2021 (zie 2.6) volgt, zoals de inspecteur betoogt, dat [A] niet het recht van substitutie is verleend, zijnde het recht van [A] om haar van belanghebbende verkregen volmacht door te geven. Uit de stukken van het geding blijkt evenmin van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat een van de overige in 5.4 genoemde situaties (2 en 3; instemming of bekrachtiging door belanghebbende) zich heeft voorgedaan. Dit brengt mee dat [B] belanghebbende niet bevoegd heeft vertegenwoordigd. De rechtbank heeft dit miskend (zie r.o. 13 en 14 van de rechtbankuitspraak).
5.5.
Het oordeel van de rechtbank dat belanghebbende door het handelen van [B] namens belanghebbende (tijdig) beroep heeft aangetekend (zie r.o. 14) kan gelet op het vorenoverwogene niet worden gevolgd. De rechtbank had het beroep niet-ontvankelijk moeten verklaren.
5.6.
Aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak komt het Hof bij deze uitkomst niet toe.
Slotsom
5.7.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank; en
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door mrs. C.J. Hummel, voorzitter van de douanekamer,
H.E. Kostense en B.A. van Brummelen, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen, als griffier. De beslissing is op 21 februari 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.