ECLI:NL:GHAMS:2023:1401

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
23-002191-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake bankbreuk en schending van inlichtingenplicht door voormalig bestuurder

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 mei 2019. De verdachte, een voormalig bestuurder van de besloten vennootschap [bedrijf01] B.V., is beschuldigd van eenvoudige bankbreuk en het schenden van de inlichtingenplicht jegens de curator. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, behalve ten aanzien van de opgelegde straf, die wordt vernietigd. De verdachte heeft niet voldaan aan zijn administratieplicht en heeft de administratie niet aan de curator overgedragen na het faillissement van de vennootschap op 18 januari 2011. Het hof oordeelt dat de verdachte verantwoordelijk was voor het voeren van de administratie en dat hij niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht jegens de curator. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, maar het hof legt nu een voorwaardelijke gevangenisstraf op van zes weken, met een proeftijd van twee jaren. Het hof houdt rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn fysieke gesteldheid. Tevens wordt opgemerkt dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002191-19
datum uitspraak: 19 juni 2023
VERSTEK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-993041-17 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1947,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
2 en 5 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de overwegingen ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 zal vervangen door onderstaande overwegingen en de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zal aanvullen.

Overwegingen ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2

Op 18 januari 2011 is de besloten vennootschap [bedrijf01] B.V. in staat van faillissement verklaard. De verdachte was van 22 maart 2008 tot 4 februari 2010 medebestuurder van deze vennootschap.
De verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij als (voormalig) bestuurder van [bedrijf01] B.V. niet heeft voldaan aan de op hem rustende administratieplicht en dat hij, nadat deze vennootschap in staat van faillissement was verklaard, de administratie niet aan de curator heeft overgedragen. Daarnaast wordt de verdachte verweten dat hij niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht jegens de curator.
Een bestuurder van een besloten vennootschap is krachtens artikel 2:10 BW verplicht van de vermogenstoestand van de rechtspersoon en van alles betreffende de werkzaamheid van de rechtspersoon, naar de eisen die voortvloeien uit deze werkzaamheden, op zodanige wijze een administratie te (laten) voeren (en de gevoerde administratie inclusief bewijsstukken op zodanige wijze te bewaren) dat daaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend. Op deze wijze kan intern de vinger aan de pols gehouden worden en is de curator ingeval van een faillissement in staat dit naar behoren af te wikkelen. Als de curator in het faillissement niet kan beschikken over een deugdelijke administratie, kan dit leiden tot benadeling van de faillissementsschuldeisers. Immers, zonder deugdelijke administratie kan de curator zich geen beeld vormen van de rechten en verplichtingen van de gefailleerde onderneming en van de gang van zaken binnen die onderneming voorafgaand aan het faillissement.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat de verdachte verantwoordelijk was voor het voeren van de administratie. Zo heeft de verdachte zelf verklaard dat hij voor de vennootschap administratieve werkzaamheden verrichtte, zoals het opmaken van facturen. Daarnaast hebben de medebestuurders [getuige01] en [getuige02] verklaard dat het de verdachte was die de administratie dan wel administratieve taken verzorgde. Verder is gebleken dat de administratie onvolledig was en niet (volledig) aan de curator is overgedragen. Nu de verdachte binnen het bestuur verantwoordelijk was voor de administratie, acht het hof het aan de verdachte te wijten dat geen deugdelijke administratie is gevoerd, dat niet de gehele administratie is bewaard en dat niet de gehele administratie op het verzoek van de curator is overgedragen. Dat de verdachte de gehele administratie aan een andere bestuurder of opvolgend bestuurder heeft overgedragen is niet dan wel onvoldoende gebleken.
Tevens acht het hof bewezen dat de verdachte niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht jegens de curator. De curator heeft in zijn aangifte faillissementsfraude verklaard dat hij een brief aan de verdachte heeft gestuurd met het verzoek contact op te nemen, dat de verdachte een afspraak heeft gemaakt maar deze niet is nagekomen en dat zonder succes is geprobeerd een nieuwe afspraak te maken. Het hof ziet geen aanleiding te twijfelen aan deze aangifte. Het standpunt van de verdachte dat hij wel afdoende inlichtingen aan de curator heeft verschaft acht het hof niet aannemelijk geworden.

Aanvulling bewijsmiddelen

6. Een geschrift, zijnde een brief van de verdachte gericht aan het gerechtshof van 25 mei 2023.

Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Ikzelf (en de heer [getuige02] ) deden/verzorgden de administratieve taken. Dat betekende dat wij in Polen elke dag diverse werkzaamheden verzorgden. Het maken van afspraken met leveranciers en potentiële cliënten, het maken van facturen en het voeren van overleg in verband met het verstrekken van certificaten.

7. De verklaring van de getuige [getuige02] ter zitting in eerste aanleg op 18 maart 2019.

Deze verklaring houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
[verdachte01] maakte facturen op. Hij deed de betalingen van de facturen.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich als (voormalig) bestuurder van [bedrijf01] B.V. schuldig gemaakt aan eenvoudige bankbreuk en het schenden van de inlichtingenplicht jegens de curator, doordat de verdachte zich niet heeft gehouden aan de hem wettelijk opgedragen plicht een volledige deugdelijke administratie te voeren, te bewaren en over te leggen aan de curator en de curator te informeren. Door het ontbreken van een volledige administratie heeft de curator de rechten en plichten van de vennootschap niet kunnen vaststellen en geen onderzoek kunnen doen naar de oorzaak van het faillissement. De verdachte heeft met zijn handelen het onmogelijk gemaakt om het faillissement op een voortvarende wijze af te wikkelen.
Gezien de ernst van de feiten acht het hof in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder met name zijn fysieke gesteldheid, geven het hof echter aanleiding een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof constateert voorts dat het hoger beroep is ingesteld op 4 juni 2019 en dat in de onderhavige zaak uitspraak wordt gedaan op 19 juni 2023, zodat de redelijke termijn in hoger beroep met ruim een jaar is overschreden. In die omstandigheid ziet het hof aanleiding de in beginsel passend geachte voorwaardelijke gevangenisstraf van acht weken te verminderen met twee weken.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 194 (oud) en 342 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. R.D. van Heffen en mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg,
in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 juni 2023.
mr. Van Heffen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]