ECLI:NL:GHAMS:2023:1503

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
22/00353
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een herzieningsverzoek door de rechtbank. De belanghebbende, [X], had verzocht om herziening van een eerdere uitspraak van de rechtbank van 5 september 2014, waarin een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 was opgelegd, samen met een vergrijpboete. De rechtbank had het herzieningsverzoek afgewezen, waarop de belanghebbende in hoger beroep ging. Het Hof heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht oordeelde dat de belanghebbende geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die niet eerder bekend waren. De belanghebbende stelde dat de omzet in de inkomstenbelasting niet overeenkwam met die in de omzetbelasting en dat de inspecteur bepaalde kosten ten onrechte niet had geaccepteerd. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de belanghebbende niet voldeed aan de voorwaarden voor herziening zoals opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Er zijn geen proceskosten toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/00353
20 juni 2023
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] ,wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: G. Nahar )
tegen de uitspraak van 21 april 2022 in de zaak met kenmerk HAA 19/3266 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) op het verzoek tot herziening van de uitspraak van de rechtbank van 5 september 2014 in de zaak met kenmerk HAA 14/378 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft de rechtbank verzocht om herziening van haar uitspraak van 5 september 2014 in de zaak met kenmerk HAA 14/378. De rechtbank heeft in de bestreden uitspraak dat herzieningsverzoek afgewezen.
1.2.
Het door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 30 mei 2022 en is aangevuld bij brief van 4 augustus 2022. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2023, gelijktijdig met dat in de zaak met kenmerk 22/00354, eveneens van belanghebbende. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De uitspraak waarvan belanghebbende herziening verzoekt, gaat inhoudelijk over een aan hem opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2008, met vergrijpboete. Die navorderingsaanslag en boete zijn voortgevloeid uit een boekenonderzoek dat de inspecteur vanaf 2012 bij belanghebbende heeft uitgevoerd.
2.2.
Destijds, in 2014, was in geschil tot welk bedrag belanghebbende kosten heeft gemaakt die in mindering op de winst strekken. Verder was in geschil of belanghebbende het voor de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling vereiste aantal uren heeft besteed aan een of meer ondernemingen waaruit hij winst geniet. Ten slotte was de (vergrijp)boete in geschil.
2.3.
In de uitspraak waarvan belanghebbende herziening verzoekt, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, omdat (i) de inspecteur een beroep op interne compensatie had ingetrokken en (ii) naar het oordeel van de rechtbank een lagere boete passend en geboden was wegens samenloop met een naheffingsaanslag omzetbelasting. Het door belanghebbende tegen die uitspraak ingestelde hoger beroep heeft het Hof bij uitspraak van 29 januari 2015, met kenmerk 14/00776, niet-ontvankelijk verklaard.
2.4.
Naar aanleiding van de uitkomsten van het in 2.1 bedoelde boekenonderzoek heeft de inspecteur op 27 mei 2013 ook een naheffingsaanslag omzetbelasting over het jaar 2008 aan belanghebbende opgelegd. In die naheffingsaanslag heeft de inspecteur onder meer een deel van de toegepaste aftrek van voorbelasting gecorrigeerd. Op het beroep tegen de uitspraak op bezwaar over die aanslag, heeft de rechtbank op 2 september 2014 een uitspraak gedaan. De correctie in de aftrek van voorbelasting is daarbij op een klein bedrag na in stand gebleven.

3.Geschil in hoger beroep

In geschil is of de rechtbank het herzieningsverzoek terecht heeft afgewezen.

4.Beoordeling

4.1.
Belanghebbende heeft het volgende ten grondslag gelegd aan zijn verzoek tot herziening in de procedure bij de rechtbank:
de omzet in de inkomstenbelasting komt niet overeen met de omzet in de omzetbelasting;
de inspecteur is voorbijgegaan aan aanwezige facturen en bankafschriften, en heeft ten onrechte bepaalde kosten niet geaccepteerd;
de politie had de administratie in beslag genomen, hetgeen hem in een lastige positie heeft gebracht voor het aanleveren van bewijs, en
ten onrechte is geen rekening gehouden met stakingswinst, de MKB-winstvrijstelling en de zelfstandigenaftrek.
4.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat daarmee geen feiten of omstandigheden zijn gesteld die belanghebbende vóór de uitspraak (uit 2014) niet bekend waren en ook niet redelijkerwijs bekend konden zijn in de zin van artikel 8:119 van de Awb. Aan de in dat artikel opgenomen voorwaarden voor herziening wordt daarom niet voldaan, aldus de rechtbank.
4.3.
Het Hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank. Het in hoger beroep aanvullend nog gevoerde betoog dat bij de behandeling van de zaak in 2014 geen aanwijzingen bestonden dat voor de omzetbelasting de aftrek van voorbelasting niet volledig zou worden toegestaan, treft evenmin doel. Die aanwijzingen bestonden door het boekenonderzoek en de opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting toen namelijk wel degelijk al. De omstandigheid dat over die naheffingsaanslag nog werd geprocedeerd, maakt dat niet anders.
4.4.
Het hoger beroep is daarom ongegrond. De rechtbank heeft het verzoek tot herziening terecht afgewezen.
5. Kosten
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. W.J. Blokland, voorzitter, H.E. Kostense en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen, als griffier. De beslissing is op 20 juni 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: