ECLI:NL:GHAMS:2023:1621

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
200.322.229/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag ouders over minderjarige en benoeming voogd

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de ouders over hun minderjarige kind, [kind 1]. De ouders, de vader en de moeder, waren in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin het gezag over [kind 1] was beëindigd en de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (de GI) was benoemd tot voogdes. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [kind 1] uitgeoefend tot aan de bestreden beschikking, maar de rechtbank had geoordeeld dat het gezag moest worden beëindigd vanwege de onveilige opvoedsituatie en de ernstige verslavingsproblematiek van de ouders.

Het hof heeft vastgesteld dat [kind 1] in een onveilige thuissituatie is opgegroeid, met ernstige zorgen over de opvoedingssituatie. De ouders hebben in het verleden niet in staat gebleken om een veilige en toereikende opvoedingsomgeving te creëren. Ondanks de geboden hulpverlening is er geen vooruitgang geboekt in de situatie van de ouders, en is er geen perspectief op terugplaatsing van [kind 1] bij hen binnen een aanvaardbare termijn. Het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van [kind 1] is dat haar plaatsing in het pleeggezin wordt bestendigd, en dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor haar verzorging en opvoeding te dragen.

De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarmee de beëindiging van het gezag van de ouders over [kind 1] wordt bevestigd. Het hof heeft ook verzocht om een afschrift van de uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, ter attentie van het openbaar register.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.322.229/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/331370 / FA RK 22-4025
Beschikking van de meervoudige kamer van 11 juli 2023 in de zaak van

1.[de vader] ,

hierna: de vader,
2. [de moeder],
hierna: de moeder,
wonende te [plaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. A.W. Hoogland te Den Helder,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem
,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als (overige) belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] (hierna: [kind 1] );
- de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (hierna: de GI);
- [pleegouders] (hierna: de pleegouders).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) van 18 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn op 18 januari 2023 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 18 oktober 2022.
2.2
De raad heeft op 10 maart 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de ouders van 14 februari 2023 met bijlagen (productie 1 en 2);
- een bericht van de ouders van 24 februari 2023 met als bijlage het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg;
- een bericht van de GI van 16 maart 2023 met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 26 mei 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de advocaat van de ouders;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw N. Jansen;
- de GI, vertegenwoordigd door de uitvoerend voogdes;
- de pleegouders.

3.De feiten

3.1
Tijdens het geregistreerd partnerschap van de ouders is [kind 1] geboren, [in] 2017 te [plaats] .
Tot aan de bestreden beschikking oefenden de ouders gezamenlijk het gezag uit over [kind 1] .
3.2
De moeder heeft – naast [kind 1] – nog twee kinderen uit een eerdere relatie:
- [kind 2] , geboren [in] 2007 te [plaats] ;
- [kind 3] , geboren [in] 2008 te [plaats] .
[kind 2] en [kind 3] wonen bij de grootmoeder (mz). Het gezag van de moeder over [kind 2] en [kind 3] is beëindigd.
3.3
Bij beschikking van 27 augustus 2020 is [kind 1] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 23 augustus 2022 tot 27 november 2022, onder aanhouding van het overige verzochte.
3.4
Bij beschikking van 2 maart 2021 heeft de kinderrechter in de rechtbank (hierna: de kinderrechter) een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] in een voorziening voor pleegzorg verleend. Deze machtiging is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 23 augustus 2022 tot 27 november 2022, onder aanhouding van het overige verzochte.
In september 2020 is [kind 1] bij haar grootmoeder (mz) gaan wonen en sinds 4 april 2021 woont zij in het (perspectiefbiedende) gezin van de pleegouders.
3.5
Bij beschikking van 18 oktober 2022 heeft de kinderrechter de resterende gedeelten van de verzoeken van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [kind 1] en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] afgewezen wegens gebrek aan belang als gevolg van het beëindigen van het gezag van de ouders over [kind 1] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op het daartoe strekkende verzoek van de raad, het gezag van de ouders over [kind 1] beëindigd en is de GI benoemd tot voogdes.
4.2
De ouders verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidende verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
4.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 lid 1 sub a Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
5.2
Het hof moet beoordelen of de rechtbank het gezag van de ouders over [kind 1] terecht heeft beëindigd.
De ouders zijn van mening dat dit niet het geval is.
De raad meent dat de rechtbank terecht en op de juiste gronden het gezag van de ouders heeft beëindigd
De GI is het eens met de beslissing van de rechtbank.
5.3
Uit de stukken in het dossier en de zitting in hoger beroep is het hof het volgende gebleken. [kind 1] is in haar eerste levensjaren opgegroeid in een zeer onveilige thuissituatie, waarin zij is geconfronteerd met de ernstige verslavingsproblematiek en relatieproblematiek van haar ouders. In die periode heeft het [kind 1] ontbroken aan rust, duidelijkheid en toereikende zorg.
De raad heeft in juli 2020 op verzoek van de gemeente [plaats] een beschermingsonderzoek naar [kind 1] verricht. In dezelfde periode heeft de politie bij een huisbezoek [kind 1] en haar ouders aangetroffen in aanwezigheid van een bij de politie bekende drugsgebruiker en had de politie het vermoeden dat de vader onder invloed van drugs was. Omdat de vader weigerde mee te werken aan een drugsonderzoek, heeft de politie dit niet kunnen vaststellen.
De zorgen over de opvoedingssituatie hebben op 27 augustus 2020 geleid tot de ondertoezichtstelling van [kind 1] . Een maand later is [kind 1] uit huis geplaatst bij haar grootmoeder (mz). Hier wonen ook de halfbroers van [kind 1] en een oom (mz) die bekend is met psychiatrische problematiek. De directe aanleiding voor de uithuisplaatsing van [kind 1] is de melding van de politie dat zij samen met de vader is aangetroffen op straat en de vader op dat moment dronken is. Aanvankelijk zijn de ouders akkoord met de netwerkplaatsing van [kind 1] , maar later trekken zij hun toestemming in. Daarop heeft de kinderrechter op verzoek van de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] in een pleegzorgvoorziening verleend.
In februari 2021 is Parlan gestart met het Terug Naar Huis Onderzoek (TNHO). Omdat de vader kort daarna gedetineerd raakt wegens het smokkelen van drugs en de moeder op dringend advies van de GI besluit de relatie met de vader te beëindigen, richt het TNHO zich verder op de moeder. Uit het TNHO komt naar voren dat geen mogelijkheden worden gezien voor een terugkeer van [kind 1] naar de moeder. Het lukt de moeder niet om volledig open te staan en actief de samenwerking aan te gaan met de hulpverlening vanuit GGZ, Parlan, Omring, Mee & de Wering en de GI. Hierdoor is er onvoldoende zicht op de situatie van de moeder. De GI besluit vervolgens dat [kind 1] zal opgroeien in het pleeggezin, waar zij op 4 april 2021 is geplaatst. [kind 1] ontwikkelt zich daar goed en is gehecht aan de gezinsleden. Ook heeft zij regelmatig contact met haar halfbroertjes en haar oma (mz).
Na de uithuisplaatsing van [kind 1] is een bezoekregeling opgestart. Het lukt de ouders echter niet om de afspraken structureel na te komen. De ouders zijn vaak afwezig, zowel bij de belmomenten als bij de fysieke omgang. De frequentie van de bezoekregeling is om die reden teruggebracht tot eenmaal per zes weken.
5.4
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [kind 1] te dragen en dat niet te verwachten valt dat zij daartoe in staat zijn binnen een voor [kind 1] aanvaardbaar te achten termijn. Uit het voorgaande blijkt dat de ouders in het verleden niet in staat zijn gebleken een veilige en toereikende opvoedingsomgeving te creëren waarin [kind 1] kan toekomen aan haar ontwikkelingstaken. In de afgelopen jaren is de uithuisplaatsing van [kind 1] diverse keren getoetst door de kinderrechter, waarbij telkens is gebleken dat de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] nog steeds aanwezig waren. Een terugplaatsing van [kind 1] bij de moeder behoorde niet tot de mogelijkheden, omdat het haar niet lukte te voldoen aan de gestelde voorwaarden. Al jarenlang staat de persoonlijke problematiek van de ouders op de voorgrond en lukt het hen onvoldoende om het belang van [kind 1] voorop te stellen, ondanks de geboden hulpverlening. Het terugkerende patroon dat wordt gezien is dat de ouders wel afspraken maken, maar deze vervolgens niet of nauwelijks nakomen. Doordat de samenwerking met de ouders niet van de grond komt, wordt de hulpverlening weer afgesloten. De ouders hebben betoogd dat zij inmiddels de ernst van de situatie en de zorgen over [kind 1] inzien, dat zij hulpverlening hebben toegelaten en meer inzicht hebben gegeven in hun onderliggende problematiek. Het hof is echter niet gebleken van deze ontwikkelingen. De ouders zijn niet ter zitting in hoger beroep verschenen om dit standpunt toe te lichten. Hun advocaat heeft desgevraagd verklaard al een aantal weken geen contact meer met de ouders te hebben gehad. Bij de Raad en de GI is geen andere betrokken hulpverleningsorganisatie bekend dan De Omring, die de omgang tussen de ouders en [kind 1] begeleidt en praktisch geen contact heeft met de ouders. Ook de GI heeft naar eigen zeggen nog altijd de ervaring dat de ouders niet, althans moeilijk bereikbaar zijn, afspraken niet nakomen en vaak afwezig zijn.
Dit laatste is voor [kind 1] heel moeilijk. Zij reageert sterk op de afwijzing die zij lijkt te voelen als de ouders voor een afspraak niet komen opdagen. Zo was [kind 1] volgens de pleegouders intens verdrietig toen zij in haar feestjurk onderweg was om haar verjaardag met haar ouders te vieren en de afspraak vervolgens werd afgebeld. Zij is dan boos, huilt veel, valt terug in haar zindelijkheid en heeft nachtmerries. Inmiddels ontvangt [kind 1] via Jeugd GGZ hulpverlening op het gebied van hechting. Maar ook de omgangsmomenten die wel doorgaan, zorgen bij [kind 1] voor een terugval in gedrag en ontwikkeling. De ouders kunnen niet accepteren dat [kind 1] in het pleeggezin zal opgroeien en uiten dit ook naar [kind 1] . Het ontbreken van de emotionele toestemming voor het verblijf in het pleeggezin zorgt voor spanning en onzekerheid bij [kind 1] . Zo vraagt zij regelmatig aan haar pleegouders om de brief van de GI voor te lezen, waarin staat zij in het pleeggezin mag blijven wonen. Volgens de pleegzorgwerker en de pleegouders heeft de bestreden beschikking [kind 1] meer rust gebracht. Niet alleen stelt zij minder vragen en is zij minder zenuwachtig, maar ook durft zij zich meer open te stellen naar de pleegouders toe.
Met de raad en de GI is het hof dan ook van oordeel dat [kind 1] op de goede plek zit in het gezin van de pleegouders. Zij woont daar inmiddels ruim twee jaar, is goed gehecht en ontwikkelt zich positief. De aanvaardbare termijn is verstreken en het hof acht het dan ook in het belang van [kind 1] dat haar plaatsing in dit pleeggezin met het oog op haar verdere ontwikkeling wordt bestendigd.
5.5
Nu er geen perspectief is op terugplaatsing bij de ouders binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [kind 1] aanvaardbaar te achten termijn wordt de doelstelling van een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing, te weten het tijdelijk voorzien in een opvoedsituatie met als uiteindelijk doel thuisplaatsing, niet langer gediend met deze maatregelen. Verdere verlengingen van de ondertoezichtstelling en van de machtiging tot uithuisplaatsing houden de onzekerheid en onrust bij [kind 1] in stand, zeker nu de ouders blijven benadrukken dat het hun wens is haar zelf op te voeden. Hoe invoelbaar de wens van de ouders ook is, [kind 1] moeten nu weten waar zij aan toe is. Het voorbeeld dat [kind 1] keer op keer om bevestiging vraagt aan haar pleegouders onderschrijft naar het oordeel van het hof de noodzaak van het scheppen van duidelijkheid. Om die reden acht het hof het in het belang van [kind 1] dat het gezag over haar meer aansluit bij haar huidige opvoedsituatie.
5.6
Het hoger beroep van de ouders slaagt niet. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. M.C. Schenkeveld en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Betlem als griffier, en is op 11 juli 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.