Uitspraak
1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank
2.De procedure in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
de advocaat van de moeder:
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder van de kinderen, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 februari 2023, waarin de kinderen onder toezicht werden gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats B]. De moeder stelde dat het verzoek tot ondertoezichtstelling niet rechtsgeldig was, omdat dit mondeling was gedaan zonder schriftelijke onderbouwing, wat in strijd zou zijn met de wettelijke vereisten en de processuele waarborgen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Het hof heeft de procedure bij de rechtbank besproken en vastgesteld dat de moeder op 15 mei 2023 in hoger beroep was gekomen. De vader had op 15 juni 2023 een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 juli 2023 waren alle partijen aanwezig, inclusief de raad, die het verzoek tot ondertoezichtstelling had gedaan. Het hof oordeelde dat de raad zijn verzoek niet op de juiste wijze had ingediend, aangezien er geen schriftelijk verzoek was gedaan voorafgaand aan de mondelinge behandeling. Dit vormvereiste is essentieel voor de bescherming van de rechtspositie van de betrokkenen.
Het hof concludeerde dat de gebreken in het mondelinge verzoek niet hersteld konden worden in hoger beroep. Daarom werd de bestreden beschikking vernietigd en werd de raad niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot ondertoezichtstelling. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de procedurele waarborgen in jeugdbeschermingszaken, vooral als het gaat om de rechten van ouders en de bescherming van het gezinsleven.