ECLI:NL:GHAMS:2023:2019

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
200.325.296/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Juridische positie van de moeder in de verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen

In deze zaak gaat het om de juridische positie van de moeder in de procedure over de verlenging van de ondertoezichtstelling van haar kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft op 1 maart 2023 de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd. De moeder is het eens met deze verlenging, maar is van mening dat zij als belanghebbende moet worden aangemerkt en recht heeft op alle processtukken. Het hof oordeelt echter dat de moeder geen belanghebbende is, omdat de ondertoezichtstelling niet rechtstreeks haar rechten raakt. De moeder kan daarom geen hoger beroep instellen tegen de bestreden beschikking. De procedure in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 5 juni 2023, waarbij de moeder, de GI en de advocaat van de vader aanwezig waren. Het hof heeft geconcludeerd dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat zij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt volgens de relevante wetgeving. De beslissing van het hof is op 15 augustus 2023 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.325.296/01
zaaknummer rechtbank: C/13/728541/ JE RK 23-30
beschikking van de meervoudige kamer van 15 augustus 2023 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. van den Heuvel te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Regio [plaats A] ,
gevestigd te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader), advocaat: mr. J.G.M. ter Avest te Utrecht,
- [kind 1] , geboren [in] 2010 in [plaats B] , hierna te noemen: [kind 1] , en
- [kind 2] , geboren [in] 2010 in [plaats B] , hierna te noemen: [kind 2] .

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak gaat over de juridische positie van de moeder in de procedure over de verlenging van de ondertoezichtstelling van [kind 1] en [kind 2] (hierna: de kinderen).
1.2
De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft op 1 maart 2023 de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd (hierna: de bestreden beschikking). De moeder is het eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar vindt het onterecht dat zij in die procedure slechts als informant is aangemerkt. De moeder vindt dat zij belanghebbende is en daarom ook recht heeft op alle stukken in de procedure. Het hof beslist dat de moeder geen belanghebbende is en dat zij daarom ook geen hoger beroep kan instellen tegen de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift van de zijde van de moeder, ingekomen op 6 april 2023,
- het verweerschrift van de zijde van de vader, ingekomen op 9 mei 2023,
- een bericht van de zijde van de moeder van 25 mei 2023 met bijlage, en
- een bericht van de zijde van de vader van 1 juni 2023 met bijlage.
2.2
Het hof heeft de kinderen niet naar hun mening gevraagd vanwege het onderwerp van deze procedure: de juridische positie van de moeder in de ondertoezichtstellingsprocedure. Dat onderwerp is niet direct van invloed op het leven van de kinderen. Voor de kinderen betreft het daarom een zaak van kennelijk ondergeschikt belang en het hof wil de kinderen niet onnodig belasten.
De kinderen hebben in deze zaak per abuis wel een uitnodiging ontvangen om met de voorzitter te spreken. Het hof heeft besloten de kinderen op dat tijdstip de gelegenheid te geven om te spreken met de voorzitter van een andere zaak (met zaaknummers 200.323.432/01 en /02). Die zaak gaat over het gezag over de kinderen en de omgang tussen de moeder en de kinderen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 5 juni 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager, en
- de advocaat van de vader en een kantoorgenoot.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader waren tot 3 mei 2016 met elkaar getrouwd. Tijdens hun huwelijk zijn [kind 1] en [kind 2] geboren, beiden [in] 2010.
3.2
De ouders oefenden gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De rechtbank heeft op 24 november 2022 het gezamenlijk gezag beëindigd en de vader alleen met het gezag belast. In diezelfde beschikking heeft de rechtbank een omgangsregeling bepaald. Die houdt in dat de kinderen de moeder gedurende drie maanden één keer in de twee weken twee uur lang zien, en na drie maanden - indien de omgang naar inschatting van de GI goed verloopt - voor de duur van een dagdeel, onder begeleiding van een hulpverlener. Ook heeft de rechtbank aan de moeder een contactverbod opgelegd voor de duur van zes maanden, inhoudende dat zij buiten de omgangsregeling op geen enkele wijze contact met de kinderen mag hebben. De moeder is in hoger beroep gekomen van deze beschikking van 24 november 2022. Het hof heeft nog niet beslist op dat hoger beroep (met zaaknummers 200.323.432/01 en /02).
3.3
De kinderen hebben tussen 15 september 2015 en 15 maart 2018 onder toezicht van de GI gestaan. Op 21 maart 2019 zijn de kinderen opnieuw onder toezicht gesteld. Die ondertoezichtstelling is sindsdien steeds verlengd.
3.4
De kinderen zijn op 17 november 2020 uit huis geplaatst, met een plaatsing bij de vader. Vanwege de beëindiging van het gezamenlijk gezag was er geen grond meer voor de uithuisplaatsing. De kinderen wonen nog steeds bij de vader.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd met ingang van 17 maart 2023 tot 17 september 2023. De GI had verzocht de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van twaalf maanden. De kinderrechter heeft het meer verzochte aangehouden tot een nadere zitting vóór 17 september 2023. De kinderrechter heeft de moeder in deze procedure als informant aangemerkt.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de vrouw alsnog als belanghebbende aan te merken in het kader van de ondertoezichtstelling.
4.3
De vader verzoekt het hoger beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, en daarbij de moeder te veroordelen in de werkelijk gemaakte proceskosten van € 502,-.

5.De motivering van de beslissing

Standpunten
5.1
De moeder stelt dat zij als belanghebbende moet worden aangemerkt. De ondertoezichtstelling ziet deels op het contact tussen de moeder en de kinderen en op afspraken tussen de ouders rondom de kinderen. De ondertoezichtstelling is daarmee gericht op effectuering van rechten van de moeder die door artikel 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) worden beschermd. Voor het realiseren van de doelen van de ondertoezichtstelling is het nodig dat de moeder voldoende wordt betrokken. Dat kan niet als de moeder slechts informant is, ook omdat de GI op verschillende punten niet met de moeder wil overleggen. Daarnaast heeft de moeder als informant geen recht op de stukken, terwijl zij bij de rechtbank wel naar haar mening is gevraagd. De moeder kan zich echter geen goede mening vormen als zij de stukken niet krijgt.
5.2
De GI heeft op de zitting naar voren gebracht dat zij in hoger beroep geen expliciet standpunt heeft over de vraag of de moeder belanghebbende of informant is.
5.3
De vader stelt allereerst dat de moeder geen belang heeft bij het hoger beroep, omdat zij het eens is met de verlenging van de ondertoezichtstelling. Zelfs als zij in deze procedure als belanghebbende wordt aangemerkt, heeft dat geen gevolgen voor haar positie in eventuele toekomstige procedures over het (verder) verlengen van de ondertoezichtstelling. Het belang om stukken te ontvangen is geen gerechtvaardigd belang om hoger in te stellen.
De moeder is bovendien niet-ontvankelijk in het hoger beroep, omdat zij terecht niet als belanghebbende is aangemerkt en daarom geen hoger beroep kan instellen. De doelen van de ondertoezichtstelling zijn niet gericht op het effectueren van de rechten van de moeder, maar moeten de belangen van de kinderen waarborgen. Bovendien heeft de rechtbank in een andere zaak - op 24 november 2022 - beslist over de omgang tussen de moeder en de kinderen.
Aangezien moeder geen redelijk belang heeft bij de procedure en al jarenlang procedures blijft voeren tegen de vader en de GI, moet zij in deze procedure in de proceskosten worden veroordeeld, aldus de vader.
Juridisch kader
5.4
Uit artikel 798, eerste lid, van het Wetboek van Rechtsvordering (hierna: Rv) volgt, voor zover hier relevant, dat in zaken betreffende het personen- en familierecht onder belanghebbende wordt verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft.
Beoordeling door het hof
Belang bij hoger beroep
5.5
De rechtbank heeft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk aangehouden. De procedure over het verzoek tot verlenging bij de rechtbank is dus nog niet afgelopen. Het oordeel van het hof over de positie van de moeder heeft gevolgen voor het vervolg van de procedure bij rechtbank. De moeder heeft daarom belang bij het hoger beroep dat zij heeft ingesteld.
Juridische positie moeder
5.6
Het hof stelt bij de beoordeling van deze zaak hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen en beslist in zijn prejudiciële beslissing van 12 september 2014 [1] , voorop.
Daarin is als uitgangspunt bepaald dat de maatregel van ondertoezichtstelling ingrijpt in de rechtsbetrekking tussen de met het gezag beklede ouder(s) en de minderjarige en aldus rechtstreeks betrekking heeft op de uit het ouderlijk gezag voortvloeiende rechten en verplichtingen. De rechten en verplichtingen van de niet met het gezag beklede ouder worden daardoor niet rechtstreeks geraakt in de zin van art. 798 lid 1 Rv. Gelet hierop kan de niet met het gezag beklede ouder in het kader van een ondertoezichtstelling niet worden beschouwd als belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1 Rv en dus evenmin als belanghebbende in de zin van art. 806 lid 1 Rv. Deze komt daarom niet
uit dien hoofdede bevoegdheid toe hoger beroep in te stellen van een beslissing tot (verlenging van de) ondertoezichtstelling.
5.7
Het hof ziet geen aanleiding om in deze zaak te beslissen dat de moeder - die niet met het gezag is bekleed en evenmin inleidend verzoekster is - toch belanghebbende is. In de eerste plaats hebben de doelen van de ondertoezichtstelling weliswaar deels betrekking op het contact tussen de moeder en de kinderen, maar zij zien ook op andere aspecten van de ontwikkeling van de kinderen, een en ander als verwoord op pagina 5 van de beschikking van 1 maart 2023.
Verder geldt dat de moeder ook bij een ondertoezichtstelling de mogelijkheid behoudt om haar uit art. 8 EVRM voortvloeiende rechten op bescherming van haar ‘family life’ met de kinderen te effectueren, zoals overwogen in rechtsoverweging 3.3.8 van genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad. Zo loopt er op dit moment een (hoger)beroepszaak tussen de moeder en de vader – als vermeld onder 2.2 – met betrekking tot het gezag en de omgang tussen de moeder en de kinderen.
Het beroep dat de moeder heeft gedaan op art. 6 EVRM dat, naar het hof begrijpt, betrekking heeft op het verkrijgen van (proces)stukken, is tevergeefs aangezien de moeder – als hiervoor overwogen – geen belanghebbende is in de procedure. Dat de kinderrechter haar ter zitting van 1 maart 2023 in de gelegenheid heeft gesteld het woord te voeren en/of vragen te beantwoorden leidt niet tot een ander oordeel.
De wens van de moeder dat zij beter wordt geïnformeerd over de zaken waarin zij stelt informatie te missen zoals bijvoorbeeld over medische aangelegenheden of schoolzaken rechtvaardigt niet dat zij in de onderhavige procedure als belanghebbende wordt aangemerkt. De wet biedt ook in zoverre voldoende (andere) mogelijkheden om haar uit art. 8 EVRM voortvloeiende rechten op bescherming van ‘family life’ met de kinderen te effecturen.
5.8
Hetgeen de moeder verder nog heeft aangevoerd stuit af op het vooroverwogene.
5.9
De conclusie is dat de rechtbank de moeder terecht niet heeft aangemerkt als belanghebbende. Aangezien de moeder in de procedure geen belanghebbende is in de zin van art. 798, lid Rv en dus evenmin belanghebbende in de zin van art. 806, lid 1 Rv, kan zij tegen de bestreden beschikking geen hoger beroep instellen. Zij is daarom niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep.
Proceskosten
5.1
De moeder had, anders dan door de vader betoogd, voldoende belang bij het instellen van het hoger beroep. Het hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. M.T. Hoogland en mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en is op 15 augustus 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.