ECLI:NL:GHAMS:2023:282

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
23-001317-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van belaging door moeder van dochter

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, de moeder van de aangeefster, was in eerste aanleg veroordeeld voor belaging. De tenlastelegging omvatte het stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster door het versturen van brieven, het doen van telefoontjes en het sturen van spraakberichten via Whatsapp. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, dat op 16 mei 2022 was uitgesproken.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 23 januari 2023 heeft het hof de zaak beoordeeld op basis van de feiten en omstandigheden. De aangeefster heeft verklaard dat zij al lange tijd een moeizame relatie met haar moeder heeft en dat contact met haar moeder voor haar zeer belastend is. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte na een stopgesprek met de politie op 29 september 2020, waarin haar duidelijk werd gemaakt dat haar dochter geen contact meer wenste, nog slechts één belpoging heeft gedaan. Het hof oordeelt dat de gedragingen van de verdachte niet als stelselmatig kunnen worden aangemerkt, waardoor de tenlastelegging van belaging niet kan worden bewezen.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Tevens heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, die in eerste aanleg was toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan het tenlastegelegde handelen. De kosten worden door beide partijen gedragen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001317-22
datum uitspraak: 6 februari 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 16 mei 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-041101-22 tegen
[verdachte],
geboren te district [geboorteplaats] op [geboortedag] 1952,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, de raadsman, de benadeelde partij en de gemachtigde van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode 28 december 2018 t/m 12 februari 2022 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde partij] , door die [benadeelde partij]
- meerdere brieven te sturen en/of
- meerdere malen (anoniem) te bellen (naar de privételefoon van die [benadeelde partij] ) en/of
- meerdere malen spraakberichten te sturen via Whatsapp en/of
- voicemailberichten in te spreken (op de privételefoon van die [benadeelde partij] )
met het oogmerk die [benadeelde partij] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter ten aanzien van de bewijsvraag.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld, dat toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en dat tevens aan de verdachte een dadelijk uitvoerbaar contactverbod met het slachtoffer wordt opgelegd voor de duur van 3 jaren. De advocaat-generaal acht de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar voor een bedrag van € 2.000,00 aan immateriële schade, waarbij de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard voor het overige en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Vrijspraak

Deze zaak wordt gekenmerkt door de bijzonderheid dat de verdachte de inmiddels 70-jarige moeder is van de aangeefster [benadeelde partij] . De aangeefster heeft, kort samengevat, uiteengezet dat zij haar handen eraan vol heeft om te proberen trauma’s uit haar jeugd te verwerken en te zorgen voor haar zoon. Ook heeft zij overtuigend verklaard dat de relatie met haar moeder al heel lang heel moeizaam en voor haar zeer belastend is en dat zij contact met (en de pogingen daartoe van) haar moeder er in haar leven niet bij kan hebben. Met het hiernavolgende oordeel wil het hof niets afdoen aan wat de aangeefster naar voren heeft gebracht. De verdachte mag dit oordeel zeker niet opvatten als reden om toch weer contact met haar dochter te zoeken.
Het hof moet de zaak beoordelen op basis van de strafbaarstelling van belaging in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Volgens de rechtspraak van de Hoge Raad over de uitleg van deze bepaling zijn bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een stelselmatige inbreuk als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, Sr verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (vgl. HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3095).
Op grond van de inhoud van het dossier stelt het hof vast dat er een eerste stopgesprek tussen de politie en de verdachte is geweest op 29 september 2020. Op dat moment moet het de verdachte duidelijk zijn geweest dat haar dochter echt geen contact meer met haar wenste. Het hof is van oordeel dat pas vanaf dat moment de pogingen van de verdachte om contact met de aangeefster te zoeken als wederrechtelijk zijn aan te merken. Het hieraan voorafgaande gedrag van de verdachte beschouwt het hof – niettegenstaande dat [benadeelde partij] haar moeder in een brief van 30 december 2018 heeft gevraagd geen contact meer met haar te zoeken – als niet onder de reikwijdte van het strafrecht vallende pogingen van een moeder tot contactherstel met haar dochter (en haar kleinzoon).
Op grond van de inhoud van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken kan het hof met een voldoende mate van zekerheid niet meer vaststellen dan dat na dit stopgesprek door de verdachte nog één belpoging is gedaan, te weten op 25 april 2021. Van de belpoging die voor de aangeefster aanleiding vormde om aangifte te doen bevindt zich geen toereikend bewijs in het dossier. Maar zelfs indien ervan wordt uitgegaan dat ook deze belpoging heeft plaatsgevonden, kan, gelet op de geringe frequentie van deze gedragingen, niet gesteld worden dat de twee belpogingen een stelselmatige inbreuk zijn geweest op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. Dit betekent dat de tenlastegelegde belaging niet kan worden bewezen en dat de verdachte wordt vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. M.L.M. van der Voet en mr. G.M. Boekhoudt, in tegenwoordigheid van
mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 februari 2023.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]
[…]