ECLI:NL:GHAMS:2023:2830

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
22/02276
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en kostenvergoeding bezwaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag parkeerbelasting en de daarbij behorende kostenbeschikking. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde F.R. Eggink, had eerder bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de kostenbeschikking, maar de rechtbank had deze bezwaren afgewezen. De belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag en de kostenvergoeding voor de behandeling van het bezwaar tegen de dwangsombeschikking ter discussie stonden. Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was vastgesteld, gezien de bewijsstukken die aantoonden dat het voertuig van de belanghebbende op een plek stond waar betaald parkeren gold. Tevens werd vastgesteld dat de aanmaningskosten onterecht waren berekend en dat de rechtbank de vergoeding voor de kosten van de behandeling van het bezwaar tegen de kostenbeschikking te laag had vastgesteld. Het Hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en de invorderingsambtenaar veroordeeld tot betaling van de juiste proceskosten aan de belanghebbende. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming door de gemeente en de rechten van belanghebbenden in bezwaar- en beroepsprocedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/02276
24 oktober 2023
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: F.R. Eggink)
tegen de uitspraak van 4 augustus 2022 in de zaak met kenmerk AMS 21/6145 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en

1.de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar, en

2. de invorderingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de invorderingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft op 5 september 2022 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, betreffende een naheffingsaanslag parkeerbelasting en een daarmee verband houdende kostenbeschikking, alsmede een met de behandeling van het bezwaar tegen de kostenbeschikking verband houdende dwangsombeschikking. De rechtbank heeft als volgt beslist (met aanvulling van kennelijke omissies tussen rechte haken):
“De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen de bestreden uitspraak 1 (
  • vernietigt de bestreden uitspraak 1;
  • verklaart het bezwaar tegen de opgelegde naheffingsaanslag ongegrond en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraak 1;
  • verklaart het beroep [tegen het] niet-tijdig [doen van uitspraak op bezwaar] over de aanmaningskosten en de dwangsombeschikking niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen de bestreden uitspraak 2 (
  • vernietigt de bestreden uitspraak 2 voor zover daarbij de proceskosten in verband met de behandeling van het bezwaar niet zijn toegekend;
  • draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser (
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 893,50 aan proceskosten aan eiser.”
1.2.
Na het instellen van het hoger beroep zijn de volgende stukken ingediend:
- een verweerschrift van de heffingsambtenaar/invorderingsambtenaar;
- een nader stuk van belanghebbende van 5 december 2022, en
- een nader stuk van de heffingsambtenaar/invorderingsambtenaar van 13 december 2022.
1.3.
De heffingsambtenaar/invorderingsambtenaar heeft in zijn verweerschrift het Hof toestemming gegeven zonder mondelinge behandeling te beslissen. Belanghebbende heeft hetzelfde gedaan in zijn nader stuk.
1.4.
Op verzoek van het Hof heeft de invorderingsambtenaar de beslissing van 31 januari 2022 om aan belanghebbende alsnog de maximale dwangsom toe te kennen toegezonden. Een afschrift is aan belanghebbende verstrekt.
1.5.
Bij brief van 10 oktober 2023 heeft het Hof partijen geïnformeerd dat het onderzoek is gesloten.

2.Feiten

2.1.
Op 5 maart 2021 stond het kenteken [#] op naam van belanghebbende of was het voertuig waarvoor dat kenteken is afgegeven, een camionette van het merk Mercedes-Benz (hierna: het voertuig), bij belanghebbende in gebruik.
2.2.
Het voertuig stond op 5 maart 2021 om 23:15 uur stil op de [A-straat] ter hoogte van nummer 65 in Amsterdam. De [A-straat] ligt in een gebied waar betaald parkeren geldt, op alle dagen tot middernacht. Voor het voertuig was voor genoemd tijdstip niet de in dat gebied verschuldigde parkeerbelasting bij parkeren voldaan.
2.3.
De heffingsambtenaar heeft, op de grond dat het voertuig op het in 2.2 vermelde tijdstip stond geparkeerd terwijl verschuldigde parkeerbelasting niet (volledig) was voldaan, een naheffingsaanslag parkeerbelasting (hierna: de naheffingsaanslag) vastgesteld. Op 10 maart 2021 is de naheffingsaanslag geplaatst in de berichtenbox van belanghebbende in het portaal MijnOverheid.
2.4.
Bij brief van 7 mei 2021 heeft de invorderingsambtenaar belanghebbende aangemaand tot betaling van de naheffingsaanslag. Daarbij is hem ook € 8 aanmaningskosten in rekening gebracht (hierna: de kostenbeschikking).
2.5.
Op 15 mei 2021 heeft de gemachtigde namens belanghebbende in één geschrift bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de kostenbeschikking. In dat geschrift heeft hij gesteld dat belanghebbende de naheffingsaanslag nooit heeft ontvangen. Verder is om een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb verzocht.
2.6.
Op 1 augustus 2021 heeft de gemachtigde namens belanghebbende aan de ‘Gemeente Amsterdam’ een ingebrekestelling gestuurd, omdat niet tijdig is beslist op het in 2.5 bedoelde bezwaarschrift voor zover dat de kostenbeschikking betreft.
2.7.
Op 25 augustus 2021 heeft de invorderingsambtenaar besloten geen dwangsom toe te kennen aan belanghebbende (hierna: de dwangsombeschikking).
2.8.
Op 31 augustus 2021 heeft de gemachtigde namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de dwangsombeschikking. Daarbij is om een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb verzocht.
2.9.
Op 19 november 2021 heeft belanghebbende aan de ‘Gemeente Amsterdam (B&W)’ een ingebrekestelling gestuurd, omdat niet tijdig is beslist op het in 2.8 bedoelde bezwaarschrift tegen de dwangsombeschikking.
2.10.
Op 15 december 2021 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag niet-ontvankelijk verklaard vanwege een termijnoverschrijding.
2.11.
Op 22 december 2021 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen:
de uitspraak op bezwaar van 15 december 2021 over de naheffingsaanslag;
het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar over de kostenbeschikking, en
het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar over de dwangsombeschikking.
2.12.
Bij brief van 31 januari 2022 is aan belanghebbende alsnog de maximale dwangsom van € 1.442 toegekend.
2.13.
Op 6 april 2022 heeft de invorderingsambtenaar uitspraak op bezwaar gedaan over de kostenbeschikking en heeft hij de kostenbeschikking vernietigd. In de uitspraak is vermeld dat geen kostenvergoeding is toegekend omdat de vernietiging van de kostenbeschikking uit coulance heeft plaatsgevonden.
2.14.
Tot de stukken van het geding behoren diverse op 5 maart 2021 om 23:15 uur vanuit de scanauto, waarmee de parkeercontrole is uitgevoerd, gemaakte foto’s met het voertuig erop. Tevens heeft de heffingsambtenaar een plattegrond van de omgeving overgelegd. Daarop is de locatie aangeduid waar het voertuig stond geparkeerd en zijn ook de locaties weergegeven van aanwezige parkeerapparatuur. Ten slotte bevat het dossier een schermafdruk uit Google Streetview van maart 2021, waarop de [A-straat] zichtbaar is in westelijke richting vanaf huisnummer 65.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil of:
  • de naheffingsaanslag terecht is vastgesteld;
  • belanghebbende nog recht heeft op een vergoeding van kosten voor de behandeling van het bezwaar tegen de dwangsombeschikking en, zo ja, tot welk bedrag,
  • de invorderingsambtenaar een dwangsom heeft verbeurd voor het niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar tegen de dwangsombeschikking, en
  • de rechtbank terecht van wegingsfactor 0,5 is uitgegaan bij het berekenen van de aan belanghebbende te vergoeden proceskosten.
3.2.
Niet in geschil is dat de aanmaningskosten onterecht zijn berekend en dat het daarom ervoor moet worden gehouden dat de kostenbeschikking niet uit coulance is vernietigd. Ook zijn partijen het erover eens dat de rechtbank de vergoeding van kosten voor de behandeling van het bezwaar tegen de kostenbeschikking te laag heeft vastgesteld. Er had 1,5 punt extra in aanmerking moeten worden genomen voor twee gehouden hoorzittingen. Evenmin is in geschil dat de te hanteren wegingsfactor voor die kostenvergoeding ten minste 0,5 moet zijn.

4.Beoordeling

Vooraf
4.1.
De heffingsambtenaar (de gemeenteambtenaar bedoeld in artikel 231, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet) heeft de naheffingsaanslag vastgesteld. Voor zover het in deze zaak over de naheffingsaanslag gaat, is daarom de heffingsambtenaar partij. Daarentegen moet de invorderingsambtenaar (de gemeenteambtenaar, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onder c, van de Gemeentewet) de kostenbeschikking en de dwangsombeschikking, die verband houdt met het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar over de kostenbeschikking, worden geacht te hebben gegeven. In zoverre is de invorderingsambtenaar daarom partij. Dat is de reden waarom zowel de heffingsambtenaar als invorderingsambtenaar als partij is vermeld in deze uitspraak, zij het dat in de gemeente Amsterdam dezelfde personen als zodanig zijn aangewezen: de directeur, de senior Inspecteur en de Inspecteur bij de directie Belastingen.
Over de naheffingsaanslag
4.2.
Het Hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de naheffingsaanslag terecht is vastgesteld. Op basis van de foto’s van de scanauto en de afdruk uit Google Streetview in de stukken, acht het Hof het aannemelijk dat het voertuig stond geparkeerd op een plaats om te parkeren. De heffingsambtenaar heeft, met de door hem verstrekte plattegronden en opnieuw de afdruk uit Google Streetview, bovendien aannemelijk gemaakt dat in de direct omgeving van de parkeerplaats van het voertuig, gelegen midden in een groot betaaldparkerengebied, diverse parkeerapparatuur aanwezig was. Daarom was het kenbaar dat op die plaats (nota bene: midden in het centrum van Amsterdam) betaald parkeren gold en had belanghebbende alle reden nader onderzoek te doen naar het geldende parkeerregime op het tijdstip waarop het voertuig stond geparkeerd. Voor het overige heeft belanghebbende niet bestreden geen of althans niet voldoende parkeerbelasting te hebben voldaan.
Over de uitspraak op bezwaar over de kostenbeschikking
4.3.
Het Hof zal partijen volgen in hun eensluidende standpunt dat te vergoeden kosten voor de behandeling van het bezwaar tegen de kostenbeschikking moeten worden berekend op basis van 2,5 punten, en niet van 1 punt, zoals de rechtbank heeft gedaan. Een wegingsfactor van 0,5 (licht) is daarbij niet te laag, gelet op de eenvoud van de kwestie, de werkbelasting van de gemachtigde die daardoor gering kon zijn en het geringe financiële belang (€ 8). Bij een puntwaarde van € 296 leidt dat tot een kostenvergoeding voor de behandeling van het bezwaar tegen de kostenbeschikking van € 370.
Over de dwangsombeschikking
4.4.1.
Klachten over een dwangsombeschikking wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar, worden op grond van artikel 4:19, eerste lid, van de Awb geacht deel uit te maken van het beroep betreffende (het niet of niet tijdig doen van) die uitspraak (HR 24 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:787). Dat geldt ook in een geval als dit, waarin de belanghebbende eerst bezwaar heeft gemaakt tegen de dwangsombeschikking en daarna pas beroep heeft ingesteld tegen (het uitblijven van) de uitspraak op bezwaar over het onderliggende besluit. Zou anders worden geoordeeld, dan wordt het in voorkomende gevallen in wezen ter vrije keuze van de belanghebbende een dwangsombeschikking aan te vechten via een afzonderlijke bezwaar- en beroepsprocedure of in het beroep tegen (het uitblijven van) de uitspraak op bezwaar. Dat is in strijd met het proceseconomische doel dat aan artikel 4:19 van de Awb ten grondslag ligt.
4.4.2.
Als al een bezwaarschriftprocedure is gaan lopen inzake een dwangsombeschikking, brengt hetgeen in 4.4.1 is overwogen mee dat die procedure eindigt bij het instellen van het beroep tegen (het uitblijven van) de uitspraak op bezwaar over het onderliggende besluit. Dat betekent dat een nadere beslissing die het bestuursorgaan daarna – zonder tussenkomst van de rechter – nog neemt over de dwangsombeschikking, niet een beslissing is waartegen op grond van artikel 7:1, tweede lid, van de Awb beroep kan worden ingesteld (vgl. HR 20 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT1516). Dat brengt weer mee dat het bestuursorgaan bij het nemen van een dergelijke nadere beslissing niet gehouden kan zijn te beslissen op een verzoek om vergoeding van kosten in de zin van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.
4.4.3.
Gelet op hetgeen in 4.4.1 en 4.4.2 is overwogen, hoefde de invorderingsambtenaar bij het alsnog toekennen van de maximale dwangsom aan belanghebbende niet op de voet van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb een proceskostenvergoeding vast te stellen.
4.5.
Het niet tijdig doen van uitspraak op een bezwaar tegen een dwangsombeschikking kan voorts niet tot het verbeuren van een dwangsom leiden (zie Hof Amsterdam 21 juli 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2247, en de aldaar aangehaalde rechtspraak). Reeds daarom heeft de invorderingsambtenaar niet nog een tweede dwangsom verbeurd.
Over de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase
4.6.
Het Hof acht de wegingsfactor van 0,5 die de rechtbank heeft gehanteerd bij het bepalen van de op voet van artikel 8:75 van de Awb aan belanghebbende te vergoeden proceskosten, passend. Daarbij is in aanmerking genomen dat het beroep betreffende de kostenbeschikking mede betrekking heeft op de dwangsombeschikking. Dan nog is echter – zeker na de nadere beslissingen van de invorderingsambtenaar van 31 januari 2022 en 6 april 2022 – sprake van een eenvoudige zaak, uiteindelijk slechts over proceskosten en een tweede dwangsom, waarbij de werkbelasting voor de gemachtigde gering kon zijn en ook was.
Slotsom
4.7.
Het hoger beroep is gegrond, omdat de rechtbank voor de behandeling van het bezwaar tegen de kostenbeschikking een te lage kostenvergoeding heeft toegekend (zie 4.3). Het Hof zal de beslissing van de rechtbank over de proceskosten evenwel geheel vernietigen, omdat daarin een totaalbedrag voor de bezwaar- en de beroepsfase is opgenomen. Alleen voor de bezwaarfase volgt vervolgens een proceskostenbeslissing met een hoger bedrag dan waarvan de rechtbank blijkens de overwegingen in haar uitspraak is uitgegaan. Voor de beroepsfase blijft het bedrag aan te vergoeden proceskosten uiteindelijk gelijk: € 759.

5.Kosten

5.1.
Het Hof zal de invorderingsambtenaar veroordelen in de kosten van belanghebbende voor de behandeling van het hoger beroep met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Meer bepaald gaat het om kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
5.2.
De enige proceshandeling waarvoor een punt staat, is het beroepschrift. Bij een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor van 0,5 (ook in hoger beroep betreft het geheel een eenvoudige zaak, waarbij de werkbelasting voor de rechtsbijstandverlener gering was, temeer omdat delen van het beroepschrift in eerste aanleg één-op-éen zijn overgenomen in het hogerberoepschrift), leidt dat in beginsel tot € 418,50 aan te vergoeden kosten.
5.3.
Omdat belanghebbende in hoger beroep alleen op een ondergeschikt punt in het gelijk is gesteld, te weten een evidente fout in de berekening van de kosten voor de behandeling van het bezwaar tegen de kostenbeschikking, ziet het Hof echter reden de te vergoeden kosten te verminderen tot € 209,25 (artikel 2, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht).

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover daarin is beslist over proceskosten;
  • veroordeelt de invorderingsambtenaar in de kosten van belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar tegen de aanmaningskosten tot een bedrag van € 370;
  • veroordeelt de invorderingsambtenaar in de kosten van belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep tot een bedrag van € 759;
  • veroordeelt de invorderingsambtenaar in de kosten van belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep tot een bedrag van € 209,25, en
  • gelast de invorderingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht in hoger beroep van € 136 te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. W.J. Blokland, voorzitter, H.E. Kostense en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. W. de Gelder, als griffier. De beslissing is op 24 oktober 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: