Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, de naheffingsaanslag en de boetebeschikking;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.026; en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden.”
2.Feiten
3.Geschil in hoger beroep
4.Overwegingen van de rechtbank
Beoordeling van het geschil
Hof:De inspecteur) heeft de naheffingsaanslag op grond van artikel 34, eerste lid, Wet MRB (
Hof:Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994) aan eiser (
Hof:belanghebbende) opgelegd. Voor de beoordeling van de naheffingsaanslag is relevant het arrest van de Hoge Raad van 5 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:483, hierna: het arrest). In het arrest is onder meer overwogen dat de wetgever voor een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig dat in Nederland feitelijk ter beschikking staat, in artikel 34 Wet MRB een ten dele van artikel 20 AWR afwijkende regeling heeft getroffen. Deze afwijkende regeling ziet op het specifieke geval dat op een bepaalde dag wordt geconstateerd dat met een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig gebruik wordt gemaakt van de weg zonder dat motorrijtuigenbelasting is betaald. De regeling houdt in dat in het geval van een dergelijke constatering voor de berekening van de hoogte van de naheffingsaanslag niet van belang is of het gebruik van de weg met het motorrijtuig eerder is aangevangen dan de dag van constatering. De hoogte van de naheffingsaanslag wordt aan de hand van het vermoeden van hoofdverblijf in Nederland en het vermoeden van de duur van houderschap in Nederland (artikel 34, lid 2, tweede volzin, van de Wet) vastgesteld op het totaal van de bedragen aan motorrijtuigenbelasting dat voor het motorrijtuig is verschuldigd voor alle tijdvakken die zijn gelegen vanaf de dag van (het ontstaan van de verplichting tot) inschrijving van de betrokken persoon in de BRP tot en met de dag vóór constatering van het gebruik van de weg in Nederland (hierna ook: het berekeningsvoorschrift).
De naheffingsaanslag mocht daarom in beginsel opgelegd worden over de periode van 1 december 2016 tot en met 26 juni 2019. Eiser heeft echter bestreden dat de auto hem langer dan voor het gebruik op 27 juni 2019 ter beschikking stond. Het is op grond van het arrest aan eiser om (met de normale bewijslast) tegenbewijs te leveren met betrekking tot de duur van de periode waarover het na te heffen bedrag is berekend.
Hof:zie 2.3). Ook zijn ingebracht daarbij de door een beëdigd vertaler opgestelde vertalingen van die verklaringen. De eerste verklaring is van [B] . Daarin staat dat de vrouw van eiser inderdaad meereed met hem naar het werk en eiser die dag haar van het werk moest gaan ophalen omdat hij, [B] , vanwege gezondheidsproblemen al eerder van het werk was vertrokken. De tweede verklaring is van [A] . Op die verklaring is een kopie van een identificatiebewijs van [A] afgedrukt. In de verklaring staat dat zij wil bevestigen dat eiser een keer heeft gevraagd om de auto voor een paar uur te lenen, en dat hij zijn vrouw moest ophalen van zijn werk.
5.Beoordeling van het geschil
6.Kosten
7.Beslissing
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
- veroordeelt de inspecteur in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.674, en
- bepaalt dat van de inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 548.
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.