ECLI:NL:GHAMS:2023:3516

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
22/2403
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] is opgelegd. De naheffingsaanslag werd opgelegd omdat [X] op 4 april 2022 om 16:49 uur zijn Mercedes Benz zonder betaling van parkeerbelasting had geparkeerd op de [A-straat] ter hoogte van nummer [00]. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van [X] ongegrond, waarna [X] beroep instelde bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep op 12 oktober 2022 ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij het Gerechtshof Amsterdam.

In hoger beroep betoogt [X] dat er op de parkeerlocatie geen parkeerautomaat aanwezig was en dat hij niet in het bezit is van een smartphone om de betaling te verrichten. Het Hof overweegt dat het de verantwoordelijkheid van de parkeerder is om zich op de hoogte te stellen van de lokale parkeervoorschriften. De heffingsambtenaar heeft voldoende bewijs geleverd dat er een parkeerbord aanwezig was met het parkeerautomatennummer, en dat de parkeerautomaat op een redelijke afstand was geplaatst. Het Hof concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat [X] niet voldoende onderzoek heeft gedaan naar de parkeermogelijkheden en -verplichtingen.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 5 december 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/2403
5 december 2023
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 12 oktober 2022 in de zaak met kenmerk AMS 22/2631 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende hiertegen ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 12 oktober 2022 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft toestemming gegeven zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen. Het Hof heeft belanghebbende laten weten dat geen zitting zou plaatsvinden tenzij zij daarom zou verzoeken. Zij heeft een dergelijk verzoek niet gedaan. Hierop heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Belanghebbende heeft een Mercedes Benz met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) op 4 april 2022 om 16:49 uur geparkeerd op de [A-straat] ter hoogte van nummer [00] zonder dat daarvoor parkeerbelasting was betaald.

3.Geschil in hoger beroep

Ook in hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘ [X] ’ en de heffingsambtenaar ook als ‘verweerder’):
“1. Niet in geschil is dat [X] zijn auto heeft geparkeerd op de locatie, datum en tijdstip vermeld in de naheffingsaanslag.
2. [X] voert aan dat er op de plek waar hij heeft geparkeerd geen parkeerautomaat stond. Naar nu blijkt stond er slechts één paal met een nummer. [X] is niet in het bezit van een smartphone, zodat hij niet weet hoe en waar hij moet betalen.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Het is vaste rechtspraak dat de verplichting om parkeerbelasting te betalen voor het parkeren van een voertuig, kenbaar moet zijn gemaakt op een zodanige wijze dat over de verschuldigdheid van parkeerbelasting voor dat parkeren redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan. Van een parkeerder mag worden verwacht dat deze onderzoek verricht naar de plaatselijke parkeervoorschriften. Het zich niet voldoende op de hoogte stellen en het (als gevolg daarvan) niet naleven van die voorschriften komt voor rekening en risico van de parkeerder. 1
4. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat aan het einde van de [A-straat] nabij de [B-straat] , vlakbij de plek waarop [X] zijn auto heeft geparkeerd, een parkeerbord stond waarop het parkeerautomatennummer [nummer 1] vermeld stond. Verweerder heeft een foto overgelegd van dit parkeerbord waarop dit nummer zichtbaar is. Er kon bij [X] dan ook redelijkerwijs geen misverstand over bestaan dat hij voor het parkeren parkeerbelasting was verschuldigd. Dat [X] dit parkeerbord kennelijk heeft gemist, komt voor zijn risico. Voorts geldt dat de desbetreffende parkeerautomaat was geplaatst op een afstand van ongeveer 200 meter op de hoek tussen de [A-straat] en de [C-straat] , op enkele minuten loopafstand van de parkeerplek. Van [X] mag worden verwacht dat hij enig onderzoek doet naar een parkeerautomaat. Het voorgaande brengt mee dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1.
Belanghebbende stelt in hoger beroep dat zij de plaatselijke omstandigheden goed heeft onderzocht en werd geconfronteerd met wegafsluitingen en hekken (in verband met bouwwerkzaamheden). Voorts stelt zij dat alle door de heffingsambtenaar in eerste aanleg overgelegde foto’s (waaronder één van de bord met daarop parkeerautomatennummer [nummer 1] vermeld en één met een parkeerautomaat met [nummer 2] ) dateren van ná 4 april 2022 en dat het op die foto’s zichtbare bord, dan wel de parkeerautomaat er op 4 april 2022 niet stond.
Zij concludeert aldus dat de naheffingsaanslag onterecht is opgelegd.
5.2.
Aan belanghebbende kan worden toegegeven dat de in eerste aanleg overgelegde foto’s dateren van (vlak) na het opleggen van de naheffingsaanslag. Echter, de heffingsambtenaar heeft aanvullend onderzoek gedaan en in zijn verweerschrift geschreven dat bij de parkeerinstantie navraag is gedaan wanneer het desbetreffende bord en de desbetreffende parkeerautomaat zijn geplaatst. Volgens die informatie is het bord met daarop parkeerautomatennummer [nummer 1] geplaatst op 27 juni 2018 en de parkeerautomaat met nummer [nummer 3] op 20 juni 2018. Voorts zijn twee foto’s van het bord en de parkeerautomaat voorzien van deze data in het verweerschrift opgenomen. Het Hof heeft geen reden aan de juistheid van deze mededelingen te twijfelen.
5.3.
Bij deze stand heeft de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk gemaakt dat vlakbij de plek waar belanghebbende haar auto had geparkeerd (de [A-straat] ter hoogte van nummer [00] ) op 4 april 2022 een parkeerbord stond (met daarop parkeerautomatennummer [nummer 1] ). Er kon bij haar dan ook redelijkerwijs geen misverstand over bestaan dat zij voor het parkeren aldaar parkeerbelasting was verschuldigd. Dat zij dit parkeerbord kennelijk heeft gemist, komt voor haar risico. Het Hof voegt daar aan toe dat overigens ook zonder zichtbaar parkeerbord het belanghebbende duidelijk had moeten zijn dat aldaar (binnen de ring van [gemeente] en zoals ook in haar eigen woonplaats, [Z] ) parkeerbelasting betaald dient te worden voor het parkeren op daarvoor aangewezen plaatsen.
Voorts acht het Hof ook aannemelijk dat de desbetreffende parkeerautomaat (gelegen op een afstand van ongeveer 200 meter op de hoek tussen de [A-straat] en de [C-straat] ; op enkele minuten loopafstand van de parkeerplek) ook op 4 april 2022 aldaar aanwezig was. Van belanghebbende mag worden verwacht dat zij enig onderzoek doet naar de aanwezigheid van een parkeerautomaat, en daarmee de mogelijkheid om (ook anders dan met een smartphone die belanghebbende niet bezit) parkeerbelasting te voldoen. Het voorgaande brengt mee dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.
Slotsom
5.4.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, A.M. van Amsterdam en N. Djebali, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A.S. Roozeboom als griffier. De beslissing is op 5 december 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: