ECLI:NL:GHAMS:2023:3570

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
23/00293
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag leges omgevingsvergunning en de behandeling van de aanvraag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X], gevestigd te [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 9 februari 2023. De rechtbank had de aanslag leges omgevingsvergunning van € 9.331,00, opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlem, ongegrond verklaard. De belanghebbende had op 7 september 2020 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor de realisatie van een dakopbouw ten behoeve van twee appartementen. De heffingsambtenaar verklaarde de aanvraag in behandeling te hebben genomen, maar de belanghebbende betwistte dit en stelde dat de leges niet verschuldigd waren omdat de aanvraag niet tijdig was behandeld. De rechtbank oordeelde dat de leges terecht waren geheven, omdat de aanvraag daadwerkelijk in behandeling was genomen, ondanks dat de vergunning van rechtswege was verleend. Het Hof bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de leges in overeenstemming met de tarieventabel waren geheven. De belanghebbende voerde aan dat in een vergelijkbare zaak geen leges waren geheven, maar het Hof oordeelde dat dit onvoldoende was voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de kosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/293
30 november 2023
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] ,gevestigd te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 9 februari 2023 in de zaak met kenmerk HAA 21/3735 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlem,de heffingsambtenaar
en
de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende met dagtekening 30 december 2020 een aanslag leges omgevingsvergunning (hierna: de aanslag) van € 9.331,00 opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft dit bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 16 juni 2021 ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft beroep ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 9 februari 2023 als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’):
“Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding aan eiseres van € 500; en
- gelast de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) het betaalde griffierecht van € 360 te vergoeden.”
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 22 maart 2023 en aangevuld bij brief van 26 april 2023. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft bij brief van 3 juli 2023 op het verweerschrift gereageerd en op 11 november 2023 haar pleitnota bij het Hof ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2023. De heffingsambtenaar heeft het Hof op 13 oktober 2023 bericht niet bij de zitting aanwezig te zullen zijn. Belanghebbende is ter zitting van het Hof verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

Feiten
1. Eiseres heeft op 7 september 2020 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ter zake van een realisatie van een dakopbouw ten behoeve van twee appartementen op het perceel [adres] te Haarlem ingediend, via het OmgevingsloketOnline (hierna ook wel: de aanvraag).
2. Een brief van het Team Advies & Ondersteuning van de gemeente Haarlem van 4 november 2020 vermeldt onder meer:
“U heeft op 7 september 2020 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor [eiseres], realisatie dakopbouw tbv twee appartementen op het perceel [adres] in Haarlem. De aanvraag omvat de volgende activiteiten:
- het (ver)bouwen van een bouwwerk (verder te noemen de activiteit bouwen);
- het bouwen en/of gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit (verder te noemen handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening).
Het betreft hier de activiteiten als genoemd in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
(...)
De door u aangevraagde bouwactiviteit is in strijd met het geldende bestemmingsplan. U heeft echter de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening niet aangevraagd. Op grond van artikel 2.10 lid 2 Wabo wordt uw aanvraag mede aangemerkt als een verzoek om af te wijken van het geldende bestemmingsplan (...).
Op basis van de door u ingediende gegevens blijkt dat wij bevoegd zijn om te beslissen op uw aanvraag.
Na ontvangst van uw aanvraag hebben wij deze aan de hand van de Mor getoetst op volledigheid. Wij zijn van oordeel dat de aanvraag voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteiten op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan ook volledig en in behandeling genomen.
Procedure
Voor uw aanvraag omgevingsvergunning geldt de reguliere voorbereidingsprocedure met een maximale beslistermijn van acht weken na de ontvangst van uw aanvraag. Dit betekent dat uiterlijk op 2 november 2020 een beslissing moet zijn genomen.
Indien niet tijdig op uw aanvraag is beslist dan is de gevraagde beschikking in beginsel van rechtswege gegeven. (...)”
3. Bij brief van 16 november 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem eiseres (ondermeer) het volgende bericht:
“U heeft op 7 september 2020 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor [eiseres] (....). In deze brief informeren wij u over uw aanvraag.
Van rechtswege verleende vergunning
Op grond van artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht hadden wij uiterlijk op 2 november 2020 een beslissing op de aanvraag moeten nemen. Wij hebben geconstateerd dat deze datum inmiddels is verstreken. Dat betekent dat de vergunning van rechtswege is verleend.
(...)
Leges
Overeenkomstig de legesverordening bent u voor uw aanvraag omgevingsvergunning leges verschuldigd. U krijgt hiervoor een separate aanslag. (...)”
4. Met dagtekening 30 december 2020 is aan eiseres een aanslag leges opgelegd voor een bedrag van in totaal € 9.331, bestaande uit een bedrag van € 9.075 voor ‘Activiteit bouwen’ en een bedrag van € 256 voor ‘Binnenplanse afwijking bouw’.
5. Volgens de Verordening op de heffing en invordering van leges 2020 en de daarbij behorende tarieventabel van de gemeente Haarlem (hierna: de Verordening), wordt leges geheven ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag van een omgevingsvergunning.”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hier nog de volgende feiten aan toe.
2.3.
In het in eerste aanleg ingediende verweerschrift is onder meer het volgende opgenomen ten aanzien van de gang van zaken nadat op 7 september 2020 de aanvraag van belanghebbende bij de gemeente Haarlem werd ingediend:
“De aanvraag is 10 september 2020 in behandeling genomen. Aanvullend op de uitspraak op bezwaar merk ik op dat voor de aanvraag omgevingsvergunning de volgende adviezen zijn afgegeven, zie ook bijlage F voor een schermprint uit het bouwdossier:
- Toets bestemmingsplan, zaak aangemaakt op 10 september 2020 en afgerond op 19 november 2020;
- Toets ARK (welstand), advies gevraagd op 10 september 2020 en afgerond op 19 november 2020;
- Toets Bouwbesluit, zaak aangemaakt op 10 september 2020 en afgerond op 10 september 2020;
- Toets Verkeer, advies gevraagd op 10 september 2020 en afgerond op 17 september 2020;
- Toets Brandveiligheid, advies gevraagd op 10 september 2020 en afgerond op 10 september 2020.
(…)
Toetsing bestemmingsplan
Belanghebbende stelt dat er geen diensten verleend mogen worden die niet gevraagd zijn. Ik bestrijd dat hier sprake van is. Belanghebbende doelt op de toetsing van het bestemmingsplan en het tarief voor binnenplanse afwijking van €256. Belanghebbende heeft een aanvraag ingediend die buiten het bestemmingsplan valt. Een aanvraag wordt altijd getoetst aan het bestemmingsplan. Dat belanghebbende heeft nagelaten om het betreffende vakje in de aanvraag aan te vinken dat het om een buiten het bestemmingsplan vallende aanvraag gaat maakt dit niet anders. De aanvraag viel buiten het bestemmingsplan. Dit is ook te lezen in de beschikking. Belanghebbende heeft geen argumenten aangedragen waarom de aanvraag wel binnen het bestemmingsplan zou vallen ondanks de feitelijke constatering dat dit niet zo is. Noch heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de beschikking waarin staat dat het gaat om een aanvraag die buiten het bestemmingsplan valt.
Ik merk nog op dat in bijlage F staat “weigeringsgrond” bij de bestemmingsplan toets. Dat de vergunning van rechtswege is verleend is in het voordeel van belanghebbende maar maakt de constatering van een weigeringsgrond niet anders.”
2.4.
Tot de gedingstukken behoren door de heffingsambtenaar op 29 september 2022 als bijlage ingebrachte schermprints van het bouwdossier van belanghebbende. In bijlage G is
onder meer vermeld:
“2020-0751 omgevingsvergunning
[Belanghebbende] realisatie dakopbouw tbv twee appartementen
[adres] in Haarlem
Zaaktype
Zaakstatus
Conclusie
Einddatum gepland
(…)
Einddatum
(…)
Toets ARK (Welstand)
Gesloten
24-9-2020
(…)
19-11-2020
(…)
Toets Bestemmingsplan
Gesloten
Weigeringsgrond
24-9-2020
(…)
19-11-2020
(…)
Toets Bouwbesluit
Gesloten
Geen weigeringsgrond
24-9-2020
(…)
10-9-2020
(…)
Toets Brandveiligheid
Gesloten
Geen weigeringsgrond
24-9-2020
(…)
10-9-202
(…)
Toets Verkeer (Parkeren)
Gesloten
Weigeringsgrond
24-9-2020
(…)
17-9-2020
(…)”
Voorts zijn er schermprints met daarop een weergave van de toetsing van de aanvraag aan verschillende bestemmingsplannen (Bestemmingsplan “ [buurt] ”, Bestemmingsplan “Reparatieplan B Haarlem 2019” en Bestemmingsplan “Parapluplan parkeernormen Haarlem 2018”).

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de aanslag terecht is en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft als volgt overwogen:

Beoordeling van het geschil
9. De rechtbank zal eerst oordelen over de vraag of de aanvraag in behandeling is genomen in de zin van artikel 2 van de Verordening leges 2020 van de gemeente Haarlem en Hoofdstuk 3 van de daarbij behorende tarieventabel. Hierbij stelt de rechtbank voorop dat het belastbare feit, de dienstverlening, niet bestaat uit de boordeling van de aanvraag of het al dan niet toekennen van de van de omgevingsvergunning, maar uit het in behandeling nemen van de aanvraag (vgl. Hoge Raad 21 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BC0652).
10. Uit de door de heffingsambtenaar overgelegde screenshots van een interne checklist en de daarbij gemaakte opmerkingen, leidt de rechtbank af dat op 10 september 2020 een inhoudelijke toets van de aanvraag van eiseres heeft plaatsgevonden. De behandelende ambtenaren van de gemeente Haarlem hebben dus werkzaamheden verricht die uitgaan boven louter administratieve handelingen. Dat brengt mee dat de aanvraag in behandeling is genomen in de zin van die hiervoor genoemde bepaling. Dat verweerder eiseres pas heeft bericht nadat de vergunning van rechtswege was verleend en dat in verband daarmee op de aanvraag uiteindelijk geen inhoudelijke beslissing is genomen, doen hier niet aan af.
11. De rechtbank constateert dat de leges in overeenstemming met Hoofdstuk 3 van de tarieventabel zijn geheven. Dat de tarieventabel geen afzonderlijk tarief voor een van rechtswege verleende vergunning bevat acht de rechtbank voor de beoordeling niet van belang. De rechtbank acht voorts aannemelijk dat de aanvraag tevens betrekking had op bouwen in afwijking van het vigerende bestemmingsplan. In dit verband wijst de rechtbank erop dat dit in de afgegeven omgevingsvergunning is vermeld, en dat aanwijzingen dat dit onjuist is ontbreken. De rechtbank is daarom van oordeel dat de leges ter zake van de ‘Binnenplanse afwijking bouw’ terecht in rekening zijn gebracht. Dat eiseres bij de aanvraag niet zelf expliciet heeft aangegeven dat sprake is van een afwijking van het bestemmingsplan is niet relevant, aangezien de aanvraag daarop van rechtswege mede betrekking heeft (zie artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo).
12. In de Verordening leges 2020 noch in de tarieventabel is een mogelijkheid opgenomen tot vermindering van de verschuldigde leges als door eiseres verzocht. Ook overigens noopte geen rechtsregel de heffingsambtenaar tot matiging van de leges over te gaan. Het beroep dat eiseres in dit verband heeft gedaan op een van rechtswege verleende vergunning waarvoor geen leges zijn geheven, kan eiseres niet baten, reeds omdat niet uitgesloten kan worden dat het belastbaar feit zich in die specifieke zaak niet heeft voorgedaan.
13. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Vergoeding immateriële schade
14. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, wordt indien de redelijke termijn voor de beoordeling van het geschil van twee jaar is overschreden, behoudens bijzondere omstandigheden, verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie.
15. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor de beoordeling van het geschil eerst is verstreken na afloop van de termijn van weken voor het doen van uitspraak. De rechtbank zal daarom ambtshalve beoordelen of de redelijke termijn is overschreden.
16. Het bezwaar van eiseres is op 1 februari 2021 door verweerder ontvangen. De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 16 juni 2021 en de rechtbank doet op 9 februari 2023 uitspraak. Het voorgaande brengt mee dat de redelijke termijn met afgerond één maand is overschreden. Van bijzondere omstandigheden die een langere termijn dan twee jaar rechtvaardigen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
17. In verband met deze overschrijding heeft eiseres recht op een vergoeding van € 500. De overschrijding van de redelijke termijn is volledig toe te rekenen aan de rechtbank. Gelet hierop, zal de rechtbank de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 500 en gelasten het griffierecht aan eiseres te vergoeden.
Proceskosten
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Artikel 229, lid 1, aanhef en onder b, van de Gemeentewet bepaalt dat rechten kunnen worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
5.2.
In de Verordening leges 2020 van de gemeente Haarlem zijn, voor zover van belang, de volgende bepalingen opgenomen:

Artikel 2 Belastbaar feit
1. Onder de naam 'leges' worden rechten geheven voor:
a. het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten;
b. (…);
een en ander zoals genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
Artikel 3 Belastingplicht
Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst, (…) dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend of de handelingen zijn verricht.
(…)
Artikel 5 Maatstaf van heffing en tarieven
De leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.”
In de bijbehorende “Tarieven leges 2020” (hierna: de tarieventabel) onder Titel 2, Hoofdstuk 3 Omgevingsvergunning is voor zover van belang opgenomen:
“Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een project: de som van de verschuldigde leges voor de verschillende activiteiten of handelingen waaruit het project geheel of gedeeltelijk bestaat en waarop de aanvraag betrekking heeft (…)”
5.3.
In artikel 3.1, lid 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO) is het volgende opgenomen:
“3. Het bevoegd gezag zendt de aanvrager nadat het de aanvraag heeft ontvangen, zo snel mogelijk een bericht waarin het vermeldt dat het bevoegd is op de aanvraag te beslissen en waarin tevens worden vermeld:
a. de procedure die ter voorbereiding van de beslissing zal worden gevolgd,
b. welke beslistermijn van toepassing is, en
c. de beschikbare rechtsmiddelen om tegen de beschikking op te komen.
Indien op de voorbereiding van de beslissing paragraaf 3.2. van toepassing is, vermeldt het bevoegd gezag tevens dat de gevraagde beschikking van rechtswege is gegeven, indien niet tijdig op de aanvraag is beslist.”
5.4.
Belanghebbende bestrijdt de legesaanslag. Daartoe herhaalt zij in hoger beroep het betoog dat de aanvraag niet in behandeling is genomen omdat niet is voldaan aan artikel 3.1 derde lid, WABO en op die grond geen leges is verschuldigd. Voorts stelt zij dat de aanslag op een lager bedrag dient te worden gesteld. Tot slot betoogt zij dat in een vergelijkbare zaak, waarbij van rechtswege een vergunning is verleend, geen leges werd geheven.
5.5.
Evenals de rechtbank stelt het Hof voorop (met inachtneming van de onder 5.1 en 5.2 genoemde bepalingen) dat het belastbare feit, de genoten dienstverlening, bestaat uit het in behandeling nemen van de aanvraag. Het Hof verwijst daarbij (evenals de rechtbank) naar het arrest van 21 december 2007 (ECLI:NL:HR:2007:BC0652) waarin de Hoge Raad heeft overwogen dat:
“3.3. (…) de uitdrukking 'in behandeling nemen' in de tarieventabel moet worden uitgelegd tegen de achtergrond van artikel 229, lid 1, aanhef en onder letter b, van de Gemeentewet, in welk artikel de bevoegdheid is gegeven rechten te heffen ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.”
De enkele omstandigheid dat de heffingsambtenaar belanghebbende eerst op 4 november 2020 (na afloop van de beslistermijn op 2 november 2020, en daarom niet in lijn met het bepaalde in de WABO) heeft bericht en de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend, is niet dragend voor de conclusie dat het belastbare feit, het in behandeling nemen van de aanvraag, zich reeds daarom niet heeft voorgedaan. Hetgeen belanghebbende bepleit (alsdan geen leges verschuldigd te zijn) valt niet op te maken uit de toepasselijke wet- en regelgeving en de strekking van die wet- en regelgeving.
Beoordeeld dient te worden of er door de gemeente diensten zijn verstrekt die heffing van leges rechtvaardigen. Naar het oordeel van het Hof is van dergelijke diensten hier sprake, gelet op de door de heffingsambtenaar in zijn in eerste aanleg ingediende verweerschrift gegeven toelichting (2.3) en zijn toelichting ter zitting van de rechtbank. De toelichting vindt bevestiging in de in de schermprints beschreven acties. De beschreven acties gaan verder dan louter administratieve acties. Zo valt er uit op te maken dat is getoetst of (en in hoeverre) de aanvraag in strijd is met verschillende bestemmingsplannen (Bestemmingsplan “ [buurt] ”, Bestemmingsplan “Reparatieplan B Haarlem 2019” en Bestemmingsplan “Parapluplan parkeernormen Haarlem 2018”). Aldus heeft het belastbare feit zich voorgedaan.
5.6.
Het Hof is voorts van oordeel dat de leges in overeenstemming met Hoofdstuk 3 van de tarieventabel zijn geheven en er overigens geen aanleiding bestaat de leges te verminderen. Hetgeen de rechtbank in rechtsoverwegingen 11 en 12 heeft geoordeeld acht het Hof juist en neemt het Hof over.
5.7.
Belanghebbende heeft voorts gesteld (met overlegging van een document waarin een vergunning van rechtswege door de gemeente Haarlem wordt verleend en geen leges wordt geheven) dat in een vergelijkbaar geval waarin ook een vergunning van rechtswege is verleend er geen leges zijn geheven. Reeds om de omstandigheid dat dit slechts één geval betreft, slaagt deze grond (welke het Hof verstaat als een beroep op het gelijkheidsbeginsel) niet. Eén ander geval is immers onvoldoende voor een geslaagd beroep op de meerderheidsregel van het gelijkheidsbeginsel. In het midden kan blijven (de heffingsambtenaar heeft dit ook niet opgehelderd) of deze belastingplichtige wat betreft de genoten diensten feitelijk en rechtens in vergelijkbare omstandigheden verkeerde als belanghebbende of dat er wellicht sprake is geweest van een fout om geen leges te heffen. Aldus slaagt ook deze grond niet.
Slotsom
5.8.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende niet slaagt en de uitspraak van de rechtbank bevestigd dient te worden.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, M. Ferrier en I.J.F.A. van Vijfeijken, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.E. Breman als griffier. De beslissing is op 30 november 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: