afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000602-21
datum uitspraak: 5 december 2023
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 februari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-993081-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres 1] .
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 augustus 2022, 31 oktober 2023, 1, 2, 3 en 7 november 2023 en 5 december 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, (Sv) naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en haar raadsman naar voren hebben gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 november 2015 tot en met 27 maart 2017, in Terschuur (gemeente Barneveld) en/of Amersfoort en/of Oosterbeek (gemeente Renkum) en/of Utrecht en/of Soest en/of elders in Nederland en/of in Portugal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
1. een auto (te weten een Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 1] ) (ter waarde van EUR 13.095) en/of 2. een pand / woning in Portugal (met het adres [adres 2] ) (DOC-026) en/of
3. EUR 21.000 en/of EUR 126.627,64, althans een of meer geldbedragen (afkomstig uit de verkoop van een pand / woning in Portugal (met het adres [adres 2] ) (DOC-026) en/of
4. ( aandelen in) [bedrijf 1] B.V. en/of een of meer panden / onroerende zaken (gelegen aan [adres 3] en/of de [adres 4] en/of de [adres 5] en/of de [adres 6] ) en/of
5. EUR 150.000 (DOC-013, DOC-017), althans een of meer geldbedragen, in elk geval een of meer voorwerp(en) en/of geldbedrag(en)
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft gebruikt en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van die/dat voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) de herkomst en/of de vervreemding en/of de werkelijke aard heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) was/waren en/of wie dat/die voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) voorhanden had(den), terwijl zij en/of haar mededader(s), (telkens)
- wist(en) dat de (onder 1, 2, 3, 4 en 5) genoemde voorwerpen en/of geldbedrag(en) en/of
- redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat de (onder 1, 2, 3, 4 en 5) genoemde voorwerpen en/of geldbedrag(en),
geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk- (mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde opzetwitwassen en van medeplegen, maar dat schuldwitwassen ten aanzien van alle onderdelen van de tenlastelegging wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman – kort gezegd – aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om de vereiste wetenschap van de criminele herkomst van de voorwerpen te kunnen vaststellen. Er zijn geen omstandigheden op basis waarvan de verdachte in de ten laste gelegde periode redelijkerwijs moest vermoeden dat de ten laste gelegde goederen en geldbedragen afkomstig waren van enig misdrijf. De vader van de verdachte heeft zijn kinderen gebruikt voor eigen gewin. De verdachte heeft de goederen en geldbedragen op verzoek van haar vader ontvangen en voor hem onder zich gehouden, zonder de achtergrond daarvan of de reden daarvoor te kennen. Zij vertrouwde haar vader blindelings en heeft nooit stilgestaan bij de mogelijkheid dat de goederen en geldbedragen een criminele herkomst zouden kunnen hebben.
1.
Inleiding en relevante feiten en omstandigheden
Deze strafzaak komt voort uit het opsporingsonderzoek dat bekend is onder de naam ‘Monte Titano III’.
In dit onderzoek is door de FIOD onderzocht of de verdachte en haar broer wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat geldbedragen en goederen die zij in 2015 en 2016 – direct of indirect – van hun vader [naam 1] hebben ontvangen, van enig misdrijf afkomstig zijn en zich aldus hebben schuldig gemaakt aan (schuld)witwassen. [naam 1] is op 28 juni 2019 onherroepelijk veroordeeld voor medeplegen van oplichting van investeerders in [onderneming] en voor het witwassen van de opbrengsten van die oplichting, waarbij hij gebruik maakte van de vennootschap [bedrijf 1] B.V.
Het hof acht bij de beoordeling de volgende feiten en omstandigheden, ontleend aan de aan dit arrest als bijlage gehechte bewijsmiddelen, van belang.
- Medio 2015 is het gezin [gezin] – vader [naam 1] , zijn echtgenote, de verdachte en zijn zus – naar een huurwoning verhuisd, omdat hun koophuis door de bank was verkocht. [naam 1] had geen werk en kon de hypotheek niet meer betalen. In september 2015 heeft de broer van de verdachte op verzoek van zijn vader de huur voor de maand oktober betaald. De broer van de verdachte betaalde ook gas, water, licht en verzekering voor het gezin. In die periode hebben de verdachte en haar broer om dezelfde reden regelmatig boodschappen voor het gezin betaald.
- Op 10 november 2015 hebben de ouders van de verdachte de blote eigendom van hun vakantiewoning in Portugal aan de verdachte en haar broer geschonken. De ouders behielden het vruchtgebruik van de woning. De waarde van de blote eigendom is bepaald op € 254.040,08 en de totale waarde van de woning op € 423.400,13.
- Op 2 december 2015 heeft de vader van de verdachte – gebruikmakend van de bankrekening van [stichting 1] ( [stichting 1] ) – twee auto’s gekocht, een Audi A4 ( [kenteken 2] ) voor een bedrag van € 25.445,00 en een Volkswagen Polo ( [kenteken 1] ) voor een bedrag van
€ 13.095,00. Twee dagen later is de Volkswagen Polo op naam van de verdachte gezet en de Audi A4 op naam van haar broer. De reden hiervoor was volgens verdachte en haar broer het
– naar het hof begrijpt: naderende – faillissement van [naam 1] . De auto’s waren voor [naam 1] .
- Op 2 mei 2016 heeft [bedrijf 1] B.V. aan zowel de verdachte als haar broer € 21.000,00 betaald als waarborgsom in verband met de verkoop (aan [bedrijf 1] B.V.) van de vakantiewoning in Portugal (10% van de aankoopprijs). Deze verkoop vond plaats op verzoek van vader [naam 1] .
- Op 17 mei 2016 zijn de ouders van de verdachte, [naam 1] en zijn echtgenote, door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in staat van faillissement verklaard. De verdachte en haar broer waren daarmee bekend.
- Op 6 juni 2016 heeft [bedrijf 1] B.V. in totaal € 378.000,00 overgemaakt naar een Portugese bankrekening op naam van [naam 2] , gelijk aan de resterende 90% van de aankoopprijs van de vakantiewoning in Portugal.
- Op 28 juni 2016 hebben de verdachte en haar broer de vakantiewoning aan [bedrijf 1] B.V. verkocht en geleverd.
- Op 4 juli 2016 hebben de verdachte en haar broer ieder € 126.627,64 van genoemde Portugese bankrekening ontvangen in verband met de verkoop van voornoemde vakantiewoning.
- Op 18 respectievelijk 19 juli 2016 hebben de verdachte en haar broer op verzoek van hun vader ieder € 125.000,00 overgemaakt naar de bankrekening van [stichting 2] ( [stichting 2] ) onder vermelding van “obligatie 5”.
- Op 9 september 2016 heeft de enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] B.V., [naam 3] , in totaal € 110.000,00 overgemaakt naar zijn privérekening.
- Op 30 september 2016 hebben de verdachte en haar broer ieder 50% van de aandelen in [bedrijf 1] B.V. geleverd gekregen. Zij werden beiden ingeschreven als bestuurder van de vennootschap, die op hun privéadres kwam te staan. Dit alles vond plaats op verzoek van vader [naam 1] . De verdachte en zijn zus hebben geen werkzaamheden voor de vennootschap verricht.
- Op 6 december 2016 heeft [bedrijf 1] B.V. een hypothecair lening gesloten van € 500.000,00 met [naam 4] . De broer van de verdachte heeft hiervoor bij de notaris getekend namens [bedrijf 1] B.V.
- Op 8 en 12 december 2016 heeft [bedrijf 1] B.V. in totaal € 200.000,00 overgemaakt naar een bankrekening van de broer van de verdachte, met als omschrijving “parkeren”. Dit parkeren gebeurde op verzoek van vader [naam 1] . De broer van de verdachte heeft vervolgens
€ 195.000,00 overgemaakt naar een andere bankrekening van hem (en € 5.000,00 naar weer een andere bankrekening). Daarna heeft hij € 150.000,00 teruggestort en dat bedrag weer overgemaakt naar opnieuw een andere bankrekening van hem.
- Op 9 en 12 december 2016 heeft [bedrijf 1] B.V. respectievelijk € 100.000,00 en € 50.000,00 overgemaakt naar een bankrekening van de verdachte (eindigend op - [nummer 1] ), met als omschrijving “parkeren”. Ook hier gebeurde dit parkeren op verzoek van vader [naam 1] . Zij heeft beide bedragen gelijkelijk verdeeld over twee op haar naam staande bankrekeningen (eindigend op
- [nummer 2] respectievelijk - [nummer 3] ).
2.
Vrijspraak impliciet primair tenlastegelegde (medeplegen van) opzetwitwassen
Het hof is van oordeel dat, overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal, de verdachte moet worden vrijgesproken van het impliciet primair ten laste gelegde (medeplegen van) opzetwitwassen (artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht (Sr)). Er is onvoldoende bewijs dat de verdachte wist dat de ten laste gelegde voorwerpen en geldbedragen van enig misdrijf afkomstig waren.
3.
Bewijs impliciet subsidiair tenlastegelegde schuldwitwassen
Bij de beoordeling moet worden vooropgesteld dat voor een veroordeling ter zake van schuld-witwassen in de zin van artikel 420quater, eerste lid, Sr is vereist dat de verdachte ‘redelijkerwijs moet vermoeden dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf’. Indien de verdachte, gelet op de omstandigheden van het geval, niet zonder nader onderzoek met een voorwerp mag handelen, rust op haar een onderzoeksplicht met betrekking tot de herkomst van dit voorwerp. Bij een veroordeling wegens schuldwitwassen dient uit de bewijsvoering te kunnen worden afgeleid dat de verdachte in die mate is tekortgeschoten in de op haar rustende onderzoeksplicht dat zij met de voor schuldwitwassen vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld, hetgeen maakt dat de verdachte moest vermoeden dat het voorwerp van enig misdrijf afkomstig was.
Voor (schuld)witwassen – ex artikelen 420bis en 420quater Sr – hoeft niet te worden vastgesteld van welk concreet misdrijf de geldbedragen en goederen afkomstig zijn, maar uit de bewijsmiddelen moet wel blijken dat die van enig misdrijf afkomstig zijn. Binnen de context van deze strafzaak komen als misdrijf niet alleen oplichting (artikel 326 Sr) in aanmerking maar ook faillissementsfraude (artikel 341 Sr). Het hof stelt voorop dat in het dossier geen aanwijzingen naar voren komen dat de verdachte en haar broer betrokken zijn geweest bij of wetenschap hebben gehad van de oplichtingspraktijken van hun vader.
3.2 Bewijsoverwegingen t.a.v. Volkswagen Polo, ontvangen geldbedragen i.v.m. verkoop vakantiewoning aan [bedrijf 1] B.V. en overschrijvingen ad € 150.000,00
Het hof is van oordeel dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de onder 1. ten laste gelegde Volkswagen Polo die op 4 december 2015 op haar naam werd gezet en die zij aldus heeft verworven en voorhanden heeft gehad, van enig misdrijf – faillissementsfraude ex artikel 341 Sr – afkomstig was. De vader van de verdachte zat kort voor de aankoop van de twee auto’s in een situatie waarin hij door financiële problemen nauwelijks geld had om te besteden. De twee auto’s waren voor eigen gebruik van vader [naam 1] en hadden een waarde van ruim € 25.000,00 respectievelijk ruim
€ 13.000,00. Hij had zijn kinderen destijds verteld dat de auto’s niet op zijn naam konden worden gezet vanwege het faillissement. De verdachte had in die omstandigheden redelijkerwijs moeten begrijpen dat de auto op haar naam werd gesteld om te voorkomen dat voor de schuldeisers van haar vader zichtbaar werd dat hij over vermogen beschikte waar beslag op kon worden gelegd. Dat de verdachte haar vader vertrouwde legt daartegenover onvoldoende gewicht in de schaal. De verdachte was destijds 21 jaar oud en zij was bekend met het (naderende) faillissement. Van haar mocht worden verwacht dat zij zich kritisch ten aanzien van de tenaamstelling van de auto zou opstellen en onderzoek zou doen of dit juridisch mocht. Dit heeft zij niet (voldoende) gedaan. Dat de verdachte van haar vader had begrepen dat hij bezig was met een nieuw bedrijf, biedt geen logische verklaring om de auto’s op naam van de verdachte en haar broer te zetten. Door de Volkswagen Polo in de gegeven omstandigheden op haar naam te zetten zonder nader onderzoek is de verdachte zodanig aanmerkelijk onvoorzichtig geweest dat zij zich hierdoor schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen.
Het hof komt tot eenzelfde conclusie ten aanzien van de onder 3. ten laste gelegde geldbedragen, die de verdachte op haar bankrekening heeft ontvangen in verband met de verkoop van de vakantiewoning in Portugal op 28 juni 2016 aan [bedrijf 1] B.V., welke geldbedragen de verdachte heeft verworven en voorhanden heeft gehad. De verdachte heeft verklaard dat zij en haar broer de woning op verzoek van hun vader aan [bedrijf 1] B.V. hebben verkocht. Op 2 mei 2016 heeft de verdachte in dit verband
€ 21.000,00 (waarborgsom) van [bedrijf 1] B.V. ontvangen en op 4 juli 2016 nog eens € 126.627,64, welk bedrag is overgemaakt vanaf een Portugese bankrekening. Haar broer heeft gelijke betalingen ontvangen. De verdachte wist dat haar ouders inmiddels op 17 mei 2016 in staat van faillissement waren verklaard. Zij heeft vervolgens op verzoek van haar vader op 18 juli 2016 € 125.000,00 overgemaakt naar [stichting 2] , omdat dit een goede investering zou zijn.
De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij zich nooit vrij heeft gevoeld naar eigen bevinden te beschikken over de vakantiewoning en de geldbedragen die zij in verband met de verkoop daarvan op haar bankrekening – direct of indirect – van haar vader ontving. Deze verklaring past bij het beeld dat uit voornoemde gang van zaken naar voren komt. De verdachte voerde eenvoudigweg uit wat haar vader haar vroeg. Dat neemt niet weg dat van de verdachte mocht worden verwacht dat zij vragen stelde over de transacties waar zij als ontvanger of verzender direct bij betrokken was. De verdachte had om opheldering moeten vragen en/of onderzoek moeten doen toen haar vader haar instrueerde de vakantiewoning te verkopen, terwijl zij en haar broer die nog maar onlangs formeel geschonken hadden gekregen. De opbrengst van de verkoop werd bovendien niet gebruikt om de crediteuren van het inmiddels uitgesproken faillissement te voldoen, maar in opdracht van haar vader geïnvesteerd. Tot slot was het bedenkelijk dat de betaling van € 126.627,64 van een Portugese bankrekening kwam, die niet op naam van koper [bedrijf 1] B.V. stond. Al deze feiten en omstandigheden maken in samenhang bezien dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de op 2 mei en 4 juli 2016 ontvangen geldbedragen door haar vader heimelijk buiten de boedel werden gehouden om zijn schuldeisers het nakijken te geven, waarmee hij zich schuldig maakte aan faillissementsfraude.
Het hof is tot slot van oordeel dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het schuldwitwassen van het door haar op 9 en 12 december 2016 ontvangen en onder 5. ten laste gelegde geldbedrag van in totaal € 150.000,00, dat zij door overschrijving naar haar bankrekening heeft verworven en voorhanden heeft gehad. Enkele dagen daarvoor, op 6 december 2016, had de broer van de verdachte namens [bedrijf 1] B.V., als bestuurder van die vennootschap, getekend voor een hypothecaire lening van [naam 4] ten bedrage van € 500.000,00, maar dat is buiten haar om gegaan. Haar vader die de feitelijke zeggenschap over de vennootschap had, heeft verklaard dat hij het geld naar privérekeningen van zijn kinderen heeft overgemaakt – de broer van de verdachte ontving € 200.000,00 – om beslaglegging te voorkomen. Gezien zijn faillissement staat vast dat de vader van de verdachte, via een B.V. die niet op zijn naam stond maar waarover hij wel de feitelijke beschikkingsmacht had, de beschikking kreeg over een bedrag van € 500.000,00 terwijl zijn schuldeisers hierdoor in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld. Hij handelde hierdoor in strijd waren met het bepaalde in artikel 341 Sr en het geld dat is overgemaakt naar de bankrekening van de verdachte is daarom van misdrijf afkomstig. De omschrijving bij de betalingen – “parkeren” – was eveneens veelzeggend en had alarmbellen moeten doen rinkelen. Zij heeft door het verplaatsen van het geld van en naar op haar naam staande bankrekeningen ook actief bijgedragen aan het onttrekken aan het zicht daarvan. De verdachte had op basis van het voorgaande redelijkerwijs moeten vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig was. Daar komt bij dat deze betalingen aan haar volgden op een reeks van verdachte gebeurtenissen, zoals weergegeven in de inleiding van dit arrest en in voorgaande overwegingen, die voor de verdachte niet te missen signalen hadden moeten zijn dat zij door haar vader werd gebruikt voor illegale doeleinden. Deze handelwijze van de verdachte, waarbij zij feitelijk blindelings op verzoek van haar vader bedragen ontvangt en rondpompt is onder de hiervoor geschetste omstandigheden zodanig aanmerkelijk onvoorzichtig geweest dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen
3.3 Partiele vrijspraak t.a.v. vakantiewoning in Portugal en aandelen [bedrijf 1] /onroerendezaken
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de onder 2. ten laste gelegde vakantiewoning in Portugal van misdrijf afkomstig was. Het tijdstip van de schenking van de woning aan de kinderen door hun ouders op 10 november 2015 had vragen bij de verdachte kunnen oproepen. De ouders van de verdachte hadden in juni van dat jaar hun koopwoning moeten verruilen voor een huurwoning omdat zij de hypotheek niet meer konden opbrengen. De broer van de verdachte moest in september de huur voor die nieuwe woning voldoen. De verdachte en haar broer moesten in die periode boodschappen voor het gezin betalen omdat hun vader dat niet meer kon. Het had in die situatie meer voor de hand gelegen als hun ouders de vakantiewoning hadden verkocht zodat de opbrengst daarvan kon worden gebruikt voor het betalen van schulden. Dit is gelet op de navolgende omstandigheden echter onvoldoende om te oordelen dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de woning in Portugal frauduleus buiten het zicht van de schuldeisers van haar ouders werd gehouden en aldus een criminele herkomst had. In de eerste plaats waren de ouders van de verdachte al jaren eigenaar van de vakantiewoning en hadden zij aan de verdachte en haar broer lang voordat de financiële problemen zich voordeden, verteld dat de vakantiewoning op enig moment aan hen zou worden geschonken. In de tweede plaats wijst het hof op het verloop van de hiervoor beschreven relevante feiten en omstandigheden. Ten tijde van de schenking van de vakantiewoning kan de verdachte niet het verwijt worden gemaakt dat het geheel van de ten laste gelegde transacties, leveringen en tenaamstelling de verdachte ertoe had moeten brengen meer op haar hoede en kritischer te zijn. De schenking in november 2015 ging daar immers aan vooraf.
Tot slot komt het hof tot een vrijspraak ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde schuldwitwassen van aandelen in [bedrijf 1] B.V. en/of de genoemde onroerende zaken. [naam 3] was ten tijde van de overdracht van de aandelen op 30 september 2016 formeel enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] B.V. Hij had kort daarvoor op 9 september 2016 in totaal € 110.000,00 onbevoegd van de bankrekening van deze B.V. naar zijn privérekening overgemaakt. De vader van de verdachte, die feitelijk zeggenschap over de vennootschap had, vroeg zijn kinderen om zich tijdelijk als bestuurders en aandeelhouders (beiden voor 50%) te laten inschrijven. Zij hebben daarmee ingestemd om hun vader te helpen, zo hebben zij verklaard, en zij waren zich niet bewust van de juridische consequenties ervan.
Het hof neemt in aanmerking dat de aandelenoverdracht heeft plaatsgevonden op advies van professionele en – naar de verdachte mocht aannemen – ter zake deskundige relaties van haar vader, mr. [advocaat] , advocaat, en [accountant] , accountant. De aandelenoverdracht is bij een notaris getekend. De verdachte mocht er daarom op vertrouwen dat de overdracht van de aandelen juridisch was beoordeeld en akkoord was bevonden. In het licht van deze omstandigheden dient de verdachte in zoverre het voordeel van de twijfel te krijgen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 4 december 2015 tot en met 27 maart 2017 in Nederland
1. een auto (te weten een Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 1] , ter waarde van € 13.095) en
3. € 21.000 en € 126.627,64 (afkomstig uit de verkoop van een pand/woning in Portugal met het adres [adres 2] ) en
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft gebruikt en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van dat voorwerp en die geldbedragen de herkomst en/of de vervreemding en/of de werkelijke aard heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp en die geldbedragen was en/of wie dat voorwerp en die geldbedragen voorhanden had,
terwijl zij telkens redelijkerwijs moest vermoeden dat dit voorwerp en deze geldbedragen geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze in de aan dit arrest gehechte bijlage zijn opgenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
schuldwitwassen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.
Toepassing van artikel 9a Sr
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde schuldwitwassen zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis.
De verdediging heeft vanwege de bepleite vrijspraak geen strafmaatverweer gevoerd.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het schuldwitwassen van een auto en forse geldbedragen. Dit is een ernstig delict, nu dit het vertrouwen in het financiële en economische verkeer schade toebrengt. Dit kan de verdachte worden aangerekend.
Het hof acht het evenwel passend om met toepassing van artikel 9a Sr te bepalen dat in verband met de omstandigheden waaronder het feit is begaan, alsmede die zich nadien hebben voorgedaan, geen straf of maatregel zal worden opgelegd en wijst daarbij op het volgende.
Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte de witgewassen geldbedragen heeft aangewend om er zelf beter van te worden. Zij is door haar vader gebruikt, die over de ruggen van zijn kinderen en crediteuren wél enkel aan zijn eigen belang heeft gedacht. De verdachte heeft sinds de gebeurtenissen – die inmiddels van zeven tot acht jaar geleden dateren – het vertrouwen in haar vader volledig verloren en zij heeft al geruime tijd ieder contact met hem verbroken. Naast deze strafrechtelijke procedure is de verdachte verwikkeld geraakt in een procedure met de curator, welke erin heeft geresulteerd dat de verdachte een geldbedrag heeft moeten betalen.
Tot slot heeft het hof er acht op geslagen dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld, blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 oktober 2023.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het (impliciet subsidiair) tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. M. Senden en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van
mr. B.K.M. Pouw, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
5 december 2023.
1.
Een proces-verbaal van ambtshandeling, beschrijving rol verdachte [medeverdachte ] , van5 juli 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (AMB-002, p. 001004-001019).
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in:
Van 10 november 2015 tot en met 31 maart 2016 had de vennootschap [bedrijf 1] B.V. de statutaire naam [bedrijf 2] B.V.
Volgens de handelsregisterhistorie van [bedrijf 1] B.V. was [naam 3] van 10 november 2015 tot en met 30 september 2016 enig aandeelhouder/bestuurder van [bedrijf 1] B.V.
[medeverdachte ] en [verdachte] zijn sinds 30 september 2016 bestuurder van [bedrijf 1] B.V. De besloten vennootschap is toen verplaatst naar het privéadres van de kinderen.
In het systeem van beheer van relaties van de belastingdienst staat dat [medeverdachte ] en [verdachte] met ingang van 30 september 2016 ieder voor 50% aandeelhouder zijn van [bedrijf 1] B.V.
De familie [verdachte] is in juni 2015 verhuisd naar een huurwoning in [adres 7] .
In december 2015 zijn er twee auto’s gekocht en op naam gezet van [medeverdachte ] en [verdachte] . De twee auto’s zijn op 4 december 2015 op naam van de kinderen gezet. Op 28 maart 2017 zijn deze auto’s in beslag genomen. Deze stonden toen nog steeds op naam van de kinderen.
[naam 1] en zijn echtgenote schenken op 10 november 2015 de blote eigendom van de woning in Portugal aan hun kinderen [medeverdachte ] en [verdachte] . Het vruchtgebruik van de woning wordt aan [naam 1] en zijn echtgenote toebedeeld. De waarde van de blote eigendom is in deze akte bepaald op € 254.040,08. De totale vermogenswaarde van de woning bedraagt volgens de akte € 423.400,13.
Volgens informatie van de Portugese autoriteiten is de woning in Portugal, gelegen op het adres [adres 2] , op 28 juni 2016 voor € 254.040,08 verkocht door [medeverdachte ] en [verdachte] aan [bedrijf 1] B.V.
[bedrijf 1] B.V. heeft op 2 mei 2016 aan zowel [medeverdachte ] als aan [verdachte] € 21.000 betaald. Dit komt overeen met de waarborgsom van 10% van de aankoopprijs zoals vermeld in de koopakte van de vakantiewoning in Portugal.
[Opmerking hof: circa 10% van de aankoopprijs van de volle eigendom van € 423.400,13].
Op 17 mei 2016 zijn [naam 1] en zijn echtgenote door het gerechtshof Arnhem in staat van faillissement verklaard.
Op 6 juni 2016 hebben er vanaf de ING-bankrekening van [bedrijf 1] B.V. twee betalingen plaats van totaal € 378.000 naar een Portugese bankrekening van [naam 2] met de vermelding “payment [adres 2] ”.
Op 4 juli 2016 ontvangt [medeverdachte ] op zijn [rekeningnummer 1] € 126.627,64. Dit geld is afkomstig van de hiervoor genoemde bankrekening in Portugal.
Op 19 juli 2016 wordt, in drie boekingen, vanaf [rekeningnummer 1] € 125.000 overgemaakt naar de bankrekening van [stichting 2] , met als omschrijving “obligatie 5”.
Op 18 juli 2017 ontvangt [stichting 2] € 125.000 van [verdachte] , met als omschrijving “obligatie 5”. [verdachte] heeft verklaard dat het geld afkomstig was uit Portugal.
Op 6 december 2016 leent [bedrijf 1] B.V. € 500.000 tegen een rentevergoeding van 7%. Als zekerheid krijgt de geldverstrekker het recht van hypotheek op het onroerend goed wat [bedrijf 1] B.V. in Utrecht in eigendom heeft.
Kort nadat het geld is ontvangen door [bedrijf 1] B.V., op of omstreeks 8 december 2016, wordt er € 200.000 overgemaakt naar de privérekening van [medeverdachte ] en € 150.000 overgemaakt naar de privérekening van [verdachte] . [medeverdachte ] heeft diverse bankrekeningen en de eerder genoemde € 200.000 wordt ‘rondgepompt’ binnen deze rekeningen.
2.
Een proces-verbaal van ambtshandeling, beschrijving rol verdachte [verdachte] , van5 juli 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (AMB-003, p. 001028).
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in
Op 4 juli 2016 ontvangt [verdachte] op haar [rekeningnummer 2] € 126.627,64. Dit geld is afkomstig van de Portugese bankrekening van [naam 2]
[Opmerking hof: dit betreft het hierna opgenomen DOC-045].
3.
Een proces-verbaal van verhoor van de verdachte [medeverdachte ] van 26 april 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] (V-02-01, p. 002001-002010).
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in de verklaring van de verdachte:
(Wat is de reden geweest dat je ouders de [adres 8] hebben verkocht en in juli 2015 verhuisd zijn naar [adres 7] ?)
De bank heeft ons huis verkocht omdat mijn vader geen werk meer had en de hypotheek niet meer kon betalen.
(Op 29 september 2015 wordt er vanaf [rekeningnummer 1] t.n.v. [medeverdachte ] € 1.600 overgemaakt naar [naam 5] met vermelding Huur [adres 7] oktober 2015. Waarom heb jij de huur betaald?)
Mijn vader had toen geen werk en ik heb dat op zijn verzoek betaald.
(Wat kun je vertellen over het persoonlijk faillissement van je ouders?)
Toen het huis werd verkocht, begon het echt te spelen. Ik moest soms financieel bijspringen. Ik betaalde boodschappen, huur, gas, water, licht en verzekeringen. Ik geloof dat hij medio 2016 failliet is verklaard. Hij zei mij dat toen.
(Op 4 december 2015 is de witte Audi met kenteken [kenteken 2] op je naam gezet. Hoe heb je deze betaald?)
Die heeft mijn vader betaald. Deze mocht niet op zijn naam staan vanwege het faillissement. Daar reed hij zakelijk in.
( [bedrijf 1] B.V. betaalde op 2 mei 2016 aan zowel [medeverdachte ] als aan [verdachte]
€ 21.000. Dit komt overeen met de waarborgsom van 10% van de aankoopprijs zoals vermeld in de koopakte. Klopt het dat je € 21.000 waarborgsom hebt ontvangen met betrekking tot de verkoop van de woning in Portugal op je Nederlandse bankrekening?)
Ja, dat klopt. Dit heb ik met mijn vader afgesproken. Dit bedrag heb ik voor hem geparkeerd.
(Op 4 juli 2016 ontvangt u op bankrekening [rekeningnummer 1] € 126.627,64, afkomstig van Portugese bankrekening [rekeningnummer 3] . Waarom?)
Dat was de opbrengst van het huis in Portugal.
Ik denk dat mijn vader opdracht tot deze overboeking heeft gegeven.
(Op 19 juli 2016 wordt, in drie boekingen, vanaf [rekeningnummer 1] € 125.000 overgemaakt naar de bankrekening van [stichting 2] , met als omschrijving obligatie 5. Waarom?)
Dat heb ik in opdracht van mijn vader gedaan. Het zou een goede investering zijn. Het was een belegging.
(Waarom zijn jullie aandeelhouder/bestuurder geworden van [bedrijf 1] B V?)
In de zomer had [naam 3] €110.000 gestolen en mijn vader vertrouwde anderen daarop niet meer. Hij vroeg ons toen om aandeelhouder te worden.
(Voelde je, je (financieel) verantwoordelijk voor de gang van zaken met betrekking tot [bedrijf 1] BV?)
Nee, mijn vader zei dat hij alles zou regelen.
(Op 9 september 2016 heeft [naam 3] tweemaal € 55.000 over laten boeken vanaf de
bankrekening van [bedrijf 1] naar zijn privé bankrekeningen. Dit is enkele weken voordat je bestuurder/aandeelhouder werd van [bedrijf 1] . Heb jij of je zus aangifte gedaan met betrekking tot de € 110.000?)
Nee. Ik dacht mijn vader dat zou doen.
Ik ken meneer [naam 4] , ik heb hem één keer gezien.
Ik ken de lening- en hypotheekakte tussen hem ( [naam 4] ) en [bedrijf 1] B.V. van 6 december 2016.
Mijn vader heeft dit geregeld. Ik was alleen mee om te tekenen.
(Getoond worden prints van mutaties op de bankrekeningen [rekeningnummer 1] (DOC-014 en DOC-015) en [rekeningnummer 4] (DOC-016) beide op naam van [medeverdachte ] . Samengevat zien we op bovengenoemde prints van je bankgegevens het volgende: Er wordt
€ 200.000 overgeboekt van [bedrijf 1] BV naar de bankrekening [rekeningnummer 1] . Vervolgens wordt € 195.000 vanaf deze bankrekening overgeboekt naar bankrekening [rekeningnummer 5] ten name van [medeverdachte ] . Vanaf deze rekening gaat € 150.000 weer terug naar [rekeningnummer 1] . Daarna wordt €150.000 vanaf deze bankrekening [rekeningnummer 1] overgeboekt naar [rekeningnummer 4] . Al die boekingen hebben plaats binnen het tijdsbestek van 8 december 2016 tot en met 24 januari 2017. Waarom vinden deze overboekingen plaats?)
Het geld werd op onze rekeningen geparkeerd. Mijn vader had dit zo gevraagd. Als hij mij vroeg om iets over te maken, dan deden we dat. We mochten er van hem niet aan zitten.
Ik heb de overboekingen vanaf de rekening van [bedrijf 1] B.V. naar mijn rekening niet gedaan. We hadden geen pasjes of codes.
4.
Een proces-verbaal van verhoor van de verdachte [verdachte] van 23 april 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] (V-03-01, p. 002011-002020).
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in de verklaring van de verdachte:
(Wat is de reden geweest dat je ouders de [adres 8] hebben verkocht en in juli 2015 verhuisd zijn naar [adres 7] ?)
Het huis werd geveild omdat de hypotheek niet meer kon worden betaald. Het ging financieel slecht met mijn ouders.
Ik weet dat mijn ouders in mei 2016 failliet zijn verklaard.
(Welke financiële gevolgen had dit voor je ouders?)
Auto’s eruit. Mijn ouders zijn kleiner gaan wonen en hadden bijna geen geld meer te besteden.
(Op 4 december 2015 is een Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 1] op je naam gezet. Hoe heb je deze betaald?)
Die heb ik niet bekostigd. Hij is op naam gezet omdat mijn ouders in het faillissement zaten. Dat had mijn vader aan mij gevraagd.
(Wie betaalde het onderhoud, verzekering, benzine en wegenbelasting van de VW Polo [kenteken 1] ?)
[medeverdachte ] betaalde dat.
(Op 4 december 2015 is de witte Audi met kenteken [kenteken 2] op naam gezet van je broer. Wat kun je hierover verklaren?)
De Audi is aangeschaft voor de zakelijke afspraken van [naam 1] . [naam 1] heeft ons dit gevraagd zo te doen.
(Welke werkzaamheden heb je voor [bedrijf 1] BV verricht?)
Ik heb, behalve dat ik een handtekening heb gezet om bestuurder te worden van [bedrijf 1] BV geen werkzaamheden verricht.
( [bedrijf 1] B.V. betaalde op 2 mei 2016 aan zowel [medeverdachte ] als aan [verdachte]
€ 21.000. Dit komt overeen met de waarborgsom van 10% van de aankoopprijs zoals vermeld in de koopakte. Klopt het dat je € 21.000 waarborgsom hebt ontvangen met betrekking tot de verkoop van de woning in Portugal op je Nederlandse bankrekening [rekeningnummer 2] ?)
Ja, dat was op 2 mei 2016. Ik denk dat mijn vader heeft gezegd dat ik dit bedrag zou ontvangen. Ik heb dat niet als eigen geld gezien. Mijn vader vertelde dat, als hij het financieel niet goed had, hij bij ons kon aankloppen. Ik zou hem dan geld kunnen geven.
(Op 6 juni 2016 wordt vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] BV twee keer € 189.000 overgemaakt naar [rekeningnummer 3] ten name van [naam 2] .
Waarom wordt de aanbetaling van € 21.000 rechtstreeks op je privérekening overgemaakt en het resterende bedrag (2 x € 189.000) overgemaakt naar een bankrekening in Portugal?)
Dat was de opbrengst van het huis in Portugal.
Ik weet niet waarom dat zo is gegaan. Wij hebben het huis gekregen en in opdracht van mijn vader verkocht.
(Op 18 juli 2016 ontvangt [stichting 2] € 125.000 van [verdachte] . Hoe kom je aan € 125.000?)
Dat is overgemaakt uit Portugal in opdracht van [naam 1] . Ik heb het overgemaakt naar [stichting 2] , dat was een investering voor een obligatie. Dit is mij gevraagd door mijn vader.
Het klopt dat mijn broer en ik op 30 september 2016 bestuurder/aandeelhouder zijn geworden van [bedrijf 1] BV. Mijn vader vroeg ons dat. We hebben alleen onze handtekening gezet. Ik voelde mij niet financieel verantwoordelijk voor de gang van zaken met betrekking tot [bedrijf 1] . Ik heb verder ook niets voor [bedrijf 1] gedaan.
U toont mij de lening- en hypotheekakte tussen [naam 4] en [bedrijf 1] B.V. van
6 december 2016. Ik heb wel gehoord dat er een lening was aangevraagd. Dit hoorde ik van mijn vader.
(Op 9 september 2016 heeft [naam 3] tweemaal € 55.000 over laten boeken vanaf de bankrekening [bedrijf 1] BV naar zijn privé rekening. Wat kunt u hierover verklaren?)
Wij hoorden pas later dat hij dit geld had gestolen. Dit was de reden dat wij ook aandeelhouder/bestuurder zijn geworden.
Ik ben niet betrokken geweest bij de bankrekening van [bedrijf 1] .
(Getoond wordt vervolgens aan de verdachte een print van mutaties op de bankrekening
[rekeningnummer 6] ten name van [bedrijf 1] .
[Opmerking hof: dit betreft het hierna opgenomen DOC-018]. We zien op de print dat er op 9 december 2016 € 100.000 en op 12 december 2016 € 50.000 wordt overgemaakt naar [rekeningnummer 2] tnv [verdachte] .
(Enkele dagen nadat je eerder genoemde €150.000 had ontvangen heb je € 75.000 overgemaakt
naar [rekeningnummer 7] en € 75.000 overgemaakt naar [rekeningnummer 8] . Beide
rekeningen staan op jouw naam. Bij je broer zien we soortgelijke transacties in dezelfde periode. Het ontvangen geld van [bedrijf 1] wordt verspreidt over diverse privé rekeningen. Waarom gebeurt dit?)
Ik wou dit geld niet op mijn studentenrekening hebben. Dit heb ik zelf gedaan. Ik wilde het
overzicht kunnen houden op mijn eigen geld en heb het daarom over twee rekeningen gespreid.
5.
Een proces-verbaal van verhoor van de verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 2 november 2023.
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in de verklaring van de verdachte:
Ik wist dat mijn broer betalingen [
opmerking hof: huur oktober 2015 woning [adres 7] en boodschappen voor het gezin] deed, ik heb zelf ook bijgedragen met boodschappen.
U houdt mij voor dat ik op 2 mei 2016 van [bedrijf 1] B.V. € 21.000 heb ontvangen in verband met de verkoop van de vakantiewoning in Portugal. Ik wist van het geld, maar niet waarvoor het was. Het stond al op mijn rekening toen ik ervan hoorde. Ik wist niet dat ik de vakantiewoning aan het verkopen was. Mijn vader vertelde dat er geld op mijn rekening stond en dat het tijdelijk was. Hij zou aangeven wanneer het overgemaakt moest worden naar een andere rekening. Het was zijn geld.
U houdt mij voor dat mijn vader op 17 mei 2016 failliet is verklaard. Mijn vader heeft ons dat inderdaad verteld.
U houdt mij voor de betaling van € 126.627,64 vanaf een Portugese bankrekening op 4 juli 2016. Ik kan mij dat herinneren. Het zou tijdelijk op mijn rekening komen. De betaling hield verband met de verkoop van de vakantiewoning. Dat heeft hij gezegd toen het al op de rekening stond. Hij besliste overal over. We mochten nergens aankomen. Ik heb toen wel gezien dat het van een andere bankrekening kwam. Ik heb niet gevraagd waarom.
U houdt mij voor de betaling van € 125.000 aan [stichting 2] op 18 juli 2016. Dat was in opdracht van mijn vader. Ik heb niet gevraagd wat het inhield. Het was zijn bedrijf. Ik heb nooit opgezocht wat Noordenwind deed. Het was een investering.
6.
Een proces-verbaal van verhoor van de verdachte [naam 1] van 7 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren[verbalisant 1] en [verbalisant 3] (DOC-027, p. 003165).
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in de verklaring van [naam 1] [verdachte] :
(Getoond wordt een print van mutaties op de bankrekening [rekeningnummer 9] t.n.v. [stichting 1] Op doc-134 zien wij dat op 01-12-2015 in totaliteit €200.000 wordt bijgeschreven, afkomstig van [naam 6] , vermoedelijk een belegger in [stichting 1] . Verder zien wij dat op 02-12-2015 in totaliteit € 38.540 wordt overgemaakt naar [stichting 1] voor de aankoop van twee auto's die op naam staan van uw kinderen, te weten een Volkswagen polo met kenteken [kenteken 1] en een Audi A4 met kenteken [kenteken 2] . Deze betalingen worden gedaan met het inleggeld van [naam 6] .
Wat is uw reactie hierop?)
Dat klopt. Ik vond dat dit wel kon.
(Welk belang van [naam 6] wordt door deze betaling gediend?)
Niks. Geen enkel belang
.
7.
Een proces-verbaal van verhoor van de verdachte [naam 1] van 7 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren[verbalisant 1] en [verbalisant 3] (DOC-034, p. 003195-003201).
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in de verklaring van [naam 1] [verdachte] :
Ik had een hypothecaire lening gesloten in december 2016 bij een notaris in Soest met [naam 4] van € 500.000. De lening was voor [bedrijf 1] B.V..
In deze zaak ( [bedrijf 1] B.V.) had ik de feitelijke leiding ja, dat klopt.
(Getoond worden prints van mutaties op de bankrekeningen [rekeningnummer 1] [rekeningnummer 4] van uw zoon
[Opmerking hof: dit betreffen de hierna opgenomen prints DOC-014, -015 en -016].Samengevat zien we op bovengenoemde prints van uw zoon het volgende. Er wordt € 200.000 overgeboekt van [bedrijf 1] BV naar de bankrekening [rekeningnummer 1] ten name van uw zoon. Vervolgens wordt € 195.000 vanaf deze bankrekening overgeboekt naar bankrekening [rekeningnummer 5] eveneens ten name van uw zoon. Vanaf deze rekening gaat € 150.000 weer terug naar [rekeningnummer 1] ten name van uw zoon. Daarna wordt €150.000 vanaf deze bankrekening [rekeningnummer 1] ten name van uw zoon overgeboekt naar [rekeningnummer 4] te name van uw zoon. Al die boekingen hebben plaats binnen het tijdsbestek van 8 december 2016 tot en met 24 januari 2017. Waarom vinden deze overboekingen plaats?)
Omdat wij een beslaglegging hadden bij de SNS bank en we bang waren dat ze dat ook gingen doen bij andere banken. Mijn idee is het toen geweest om het geld even op andere bankrekeningen te parkeren.
Ik heb deze overboekingen van [bedrijf 1] BV naar de bankrekeningen van mijn zoon gedaan.
(Getoond wordt een print van mutaties op de bankrekening van met nummer [rekeningnummer 2] op naam van [verdachte]
[Opmerking hof: dit betreft het hierna opgenomen DOC-018]. Wij zien op de print dat op de bankrekening van uw dochter op 9 december 2016 € 100.000 wordt bijgeschreven en op 12 december 2016 50.000. De overboekingen zijn afkomstig van bankrekening [rekeningnummer 6] ten name van [bedrijf 1] . Wat kunt u hierover verklaren?)
Hiervoor geldt hetzelfde als voor wat ik net verklaarde bij mijn zoon hierover. Het is geld van [naam 4] en ik wilde voorkomen dat er beslag op gelegd zou worden.
Ik heb deze overboekingen van [bedrijf 1] BV naar de bankrekeningen van mijn dochter gedaan.
8.
Een proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam 4] van 4 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren[verbalisant 4] en [verbalisant 5] (DOC-035, p. 003202-003205).
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in de verklaring van de getuige [naam 4] :
(Volgens de gegevens van het kadaster heeft u op 6 december 2016 via de notaris uit Soest een lening van een half miljoen verstrekt aan [bedrijf 1] BM. [medeverdachte ] is als rechtsgeldig vertegenwoordiger van [bedrijf 1] BV bij de notaris verschenen om de hypothecaire akte te tekenen. Wie was er van de kant van [bedrijf 1] nog meer bij?)
[medeverdachte ] heeft inderdaad getekend. Zijn vader zat erbij. De vader deed het woord. De notaris was daar ook bij.
9.
Een proces-verbaal van verhoor van de verdachte [naam 3] van 4 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] (DOC-032, p. 003188).
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in de verklaring van [naam 3] :
(U heeft € 110.000 overgemaakt van de ING rekening van [bedrijf 1] BV naar uw eigen ING-rekeningen. Van wie had u toestemming hiervoor?)
Van niemand.
10.
Een geschrift, te weten een rekeningafschrift van bankrekening [rekeningnummer 1] ten name van [medeverdachte ] van 5 januari 2017 (DOC-014, p. 3048-3051).
Dit geschrift houdt onder meer in:
Datum Tegenrekening/naam/omschrijving Mutaties af Mutaties bij
11.
Een geschrift, te weten een rekeningafschrift van bankrekening [rekeningnummer 1] ten name van [medeverdachte ] van 6 februari 2017 (DOC-015, p. 3052-3055).
Dit geschrift houdt onder meer in:
Datum Tegenrekening/naam/omschrijving Mutaties af Mutaties bij
12.
Een geschrift, te weten een transactieoverzicht van bankrekening [rekeningnummer 2] ten name van [verdachte] (DOC-018, p. 003059-003074).
Dit geschrift houdt onder meer in op pagina 003072:
13.
Een geschrift, te weten een overzicht van bankrekening [rekeningnummer 2] ten name van [verdachte] (DOC-045, p. 3249).
Dit geschrift houdt onder meer in:
Op 04-07-2016 ontvangt [verdachte] op rekening [rekeningnummer 2] € 126.627,64. Dit geld is afkomstig van de Portugese bankrekening van [naam 2] (rekeningnummer [rekeningnummer 3] ).
14.Een geschrift, te weten een uittreksel RDW Voertuiggegevens van 22 maart 2017(DOC-005, p. 3008).
Dit geschrift houdt onder meer in:
15.Een geschrift, te weten een uittreksel RDW Voertuiggegevens van 22 maart 2017(DOC-004, p. 003007).
Dit geschrift houdt onder meer in:
16.
Een geschrift, te weten een rekeningafschrift van bankrekening [rekeningnummer 9] ten name van [stichting 1] (DOC-309 van aanvullende stukken uit het dossier van onderzoek Monte Titano I, p. 007367).
Dit geschrift houdt onder meer in:
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, zijn telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.