ECLI:NL:GHAMS:2023:3782

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
16 maart 2025
Zaaknummer
23-001065-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besturen van een motorvoertuig met een ongeldig rijbewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor het besturen van een motorvoertuig terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De verdachte, geboren in 1988, was op 28 maart 2020 in Hoorn als bestuurder van een personenauto aangetroffen, terwijl zijn rijbewijs voor de categorie B ongeldig was verklaard. Tijdens de terechtzitting heeft de advocaat-generaal de zaak gepresenteerd en de verdachte heeft zijn bezwaren tegen de veroordeling geuit. De raadsman heeft vrijspraak verzocht, stellende dat de verdachte niet op de hoogte was van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs en dat hij niet de bestuurder was van het voertuig. Het hof heeft de bewijsvoering en de verklaringen van de verdachte en getuigen overwogen. Het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk op de hoogte was van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, gebaseerd op eerdere veroordelingen en correspondentie van het CBR. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens is de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf gedeeltelijk toegewezen. De uitspraak is gedaan in het belang van de verkeersveiligheid en de naleving van de verkeersregels.

Uitspraak

proces-verbaal terechtzitting
GERECHTSHOF AMSTERDAM
datum arrest 10 januari 2023
parketnummer 23-001065-21
datum vonnis eerste aanleg 9 april 2021
parketnummer 96-173279-20 + 96-003398-18 (TUL)
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, enkelvoudige kamer, op 10 januari 2023.
Tegenwoordig:
mr. R.D. van Heffen raadsheer,
en mr. P. de Haas griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. W. Gerretschen, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte,
ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op vragen van de voorzitter te zijn;
[verdachte] ,
geboren [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ,
[adres 1] .
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. M.D. Rijnsburger, advocaat te Amsterdam.
De raadsheer vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De verdachte wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven. Hij zegt dat hij ten onrechte is veroordeeld.
De raadsheer geeft een samenvatting van de volgende bij het hof ingekomen stukken:
  • een uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende de verdachte van 29 december 2022;
  • een stelbrief van mr. M.D. Rijnsburger;
  • een proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris over de pogingen tot het horen van [getuige 1] ;
  • een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] van 28 oktober 2021;
  • een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 28 oktober 2021.
Deze stukken worden in het dossier gevoegd.
De advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte delen mede geen behoefte te hebben aan het voorhouden van stukken.
De verdachte verklaart:
Over het nadere proces-verbaal met betrekking tot de herkenning door verbalisanten kan ik zeggen dat ik nooit bij [getuige 3] in de auto heb gezeten. Ik heb ook niet gereden en ik ben ook niet weggerend.
Ik heb alleen via WhatsApp contact gehad met [getuige 1] . Daarnaast heb ik contact gehad met zijn advocaat. Ik weet niet wat de afkomst is van [getuige 1] , hij is licht getint.
De raadsheer gaat over tot het bespreken van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte verklaart hieromtrent als volgt:
Ik ben voor het laatst gearresteerd op 22 juni 2022, wegens betrokkenheid bij de diefstal van een snorfiets. Ik denk dat ik daar een sepotbrief van heb ontvangen.
Ik woon samen met mijn vriendin en ons zoontje van negen maanden oud. Ik heb ook een dochter, maar zij woont bij haar moeder in [adres 2] . Ik heb een omgangsregeling en ik zie haar om de week. Ik heb geen werk, maar inmiddels wel een geldig rijbewijs. Mijn vriendin werkt ook niet. Ik heb schulden. Door de opgelegde gevangenisstraf is het lastiger om op te krabbelen. De gevangenisstraf heeft ook invloed op de omgangsregeling met mijn kinderen, die ik dan niet kan zien.
De advocaat-generaal voert het woord. Het requisitoir strekt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit,
tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zes weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar,
tot toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf en
tot afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke geldboete.
De advocaat-generaal leest de vordering voor en overhandigt die aan het hof.
De raadsman voert het woord tot verdediging als volgt:
Primair verzoek ik vrijspraak. Voor bewezenverklaring van artikel 9 lid 2 Wegenverkeerswet 1994 hanteert de Hoge Raad een strenge driestapstoets: (1) uit de stukken moet blijken dat de ongeldigheid aan de verdachte kenbaar is gemaakt, dat (2) er geen ander rijbewijs van die categorie is afgegeven en (3) dat de verdachte wetenschap had (zie HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1146). Bij het laatste punt wringt de schoen, cliënt ontkent stellig dat hij enige wetenschap had. Uit de verklaring en de gedragingen van de verdachte blijkt niet dat hij zijn rijbewijs moest inleveren. Uit de stukken van het CBR blijkt slechts dat het rijbewijs is teruggestuurd en daarna ongeldig is verklaard. De brief waar dit in stond, is niet retour gekomen. Dit is onvoldoende om aan te nemen dat cliënt wist dat zijn rijbewijs ongeldig verklaard was. Bovendien is er daarna geen contact meer met cliënt. Daarna is het rijbewijs naar het CBR gestuurd. Uit correspondentie blijkt dat het rijbewijs naar het CBR is gestuurd via het CVOM. Er is geen actieve handeling geweest door cliënt waaruit zijn wetenschap kan worden afgeleid.
Daarnaast verzoek ik vrijspraak, omdat mijn client niet degene is die gereden heeft. Hij zat met de heer [getuige 2] in de auto. Hij heeft nog nooit bij de heer [getuige 3] in de auto gezeten. Op grond van het dossier behoort u onvoldoende overtuiging te krijgen.
Subsidiair verzoek ik om aanhouding voor het horen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] .
Omdat [getuige 1] zich feitelijk afzijdig houdt door te weigeren een verklaring af te leggen, is er sprake van een bijzondere situatie. Het is de vraag of de balans van artikel 6 EVRM wel is gewaarborgd is. Ondanks de zij het beperkte, inspanningen van justitie om de getuige te horen, is dit nog niet gebeurd. De getuige heeft toegezegd te komen, het is mij onduidelijk wat er daarna gebeurd is. De mogelijkheid om [getuige 1] te horen is er mijns inziens nog steeds.
In geval u besluit [getuige 1] niet te horen of wanneer dit niet mogelijk blijkt, dan verzoek ik de getuigen [getuige 3] en [getuige 2] te horen ter compensatie.. Ik zou hen willen vragen of zij naast de heer [verdachte] in de auto hebben gezeten en of zij zijn gecontroleerd door de politie. En vervolgens of de heer [verdachte] er toen vandoor is gegaan. Ik meen dat hier het noodzakelijkheidscriterium van toepassing is.
Meer subsidiair verzoek ik om, net als in eerste aanleg, tot een andere afdoening te komen. Het feit is inmiddels van bijna drie jaar geleden. Cliënt is in rustiger vaarwater gekomen. Hij heeft een jonge zoon en de zorg voor een dochter. Hij heeft met zijn vriendin een gezamenlijke uitkering, maar dat is niet voldoende om van rond te komen. Als cliënt gedetineerd wordt, gaat er een uitkering wegvallen en komen er financiële problemen. Ik vraag u om het belang van bestraffing in deze zaak voor ogen te houden.
Hoewel het taakstrafverbod van toepassing is, verzoek ik het hof een taakstraf op te leggen, in combinatie met een korte gevangenisstraf.
De advocaat-generaal wordt in de gelegenheid gesteld het woord in repliek te voeren:
Dat de verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was haal ik uit zijn strafblad. Op 19 oktober 2018 is hij bij de politierechter geweest voor o.a. artikel 9 WVW. Hij heeft toen een ontzegging van de rijbevoegdheid en een voorwaardelijke straf gekregen. Twee weken later is de zaak onherroepelijk geworden. Hetzelfde is het geval geweest in december 2018. Toen is de verdachte weer gematst met één week voorwaardelijk. De verdachte is meer dan genoeg gewaarschuwd en wist dus dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
De raadsman voert het woord in dupliek:
De advocaat-generaal vult teveel in wat zich heeft afgespeeld bij de politierechter. We weten niet welke omstandigheden hebben geleid tot deze strafoplegging. Het standpunt van de Hoge Raad is dat er scherp moet worden gelet op de bewijsmiddelen en wat daaruit volgt. In dit geval volgt niet uit het bewijs dat mijn client op de hoogte was of dat mijn client aanwezig is geweest bij het feit. Er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om de vereiste wetenschap aan te tonen.
Aan
de verdachtewordt het recht gelaten het laatst te spreken. Hij maakt hiervan geen gebruik.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mee terstond mondeling arrest te zullen wijzen.
De voorzitter spreekt het arrest uit ter openbare terechtzitting.
AANTEKENING VAN HET MONDELING ARREST

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 maart 2020 te Hoorn terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Kruiwerk, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken en daartoe kortgezegd het volgende aangevoerd. In de eerste plaats ontkent de verdachte op 28 maart 2020 een personenauto te hebben bestuurd. Ten tweede kan – gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 9 juli 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1146) – niet worden vastgesteld dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Hij wist niet wat de status van zijn rijbewijs is. De brief van het CBR waaruit blijkt dat het rijbewijs is teruggestuurd en daarna ongeldig is verklaard, is niet bij het CBR retour gekomen, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat de verdachte die heeft ontvangen. Daarna is het rijbewijs naar het CBR gestuurd door het CVOM. Er is geen actieve handeling geweest door de verdachte.
Het hof overweegt dat uit de stukken van het CBR blijkt dat de betreffende stukken zijn verstuurd naar het GBA-adres van de verdachte destijds. Daarmee acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt aldus verworpen.
Voorwaardelijke verzoeken
De raadsman heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring zou komen, om de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] te horen als getuigen. Weliswaar zijn er inspanningen verricht om [getuige 1] te horen, waarna deze niet bij de raadsheer-commissaris is verschenen, maar deze inspanningen zijn verricht over een beperkte periode. Het is nog steeds mogelijk hem te horen. Indien dat toch niet mogelijk blijkt, dan kunnen het verhoren van [getuige 2] en [getuige 3] dienen ter compensatie.
Gezien de bevindingen van de raadsheer-commissaris weigert de eerder toegewezen getuige [getuige 1] een verklaring af te leggen. Het verzoek is destijds op verzoek van de verdachte toegewezen, omdat [getuige 1] volgens verdediging bereid zou zijn te verklaren maar dat blijkt niet het geval. Het hof acht een nieuwe aanhouding van de zaak voor een nieuwe oproeping van deze getuige, al dan niet ter zitting, niet aangewezen ook in het licht van het belang van de voortgang van de berechting en – met name – gezien de inhoud van de nadere processen-verbaal van de verbalisanten. Van het nu ter compensatie – voorwaardelijk – verzochte verhoor van [getuige 2] en [getuige 3] vindt het hof dat dit, mede gelet op de in de kort hiervoor benoemde feiten en omstandigheden, niet noodzakelijk is.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat:
hij op 28 maart 2020 te Hoorn terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Kruiwerk, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie heeft bestuurd.

Bewijsmiddelen

De in de bewijsmiddelen opgenoemde feiten en omstandigheden leveren de redengevende feiten en omstandigheden op, waarop de beslissing van het hof steunt, dat het ten laste gelegde en bewezen geachte feit door verdachte is begaan.
1.
Een proces-verbaal artikel 9 WVW van 17 april 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , pag 2 t/m 4 procesdossier,
inhoudende (zakelijk weergegeven):
“Ik, bovengenoemde verbalisant, zag dat op genoemde dag, datum, tijdstip en plaats [verdachte] als bestuurder reed op genoemde weglocatie. Er is een onderzoek ingesteld naar aanleiding van: Negeren stopteken en wegrennen bestuurder. Na onderzoek bleek dat deze bestuurder een op zijn naam gesteld rijbewijs voor één of meer categorieën van motorrijtuigen dan wel voor
een gedeelte van de geldigheidsduur ongeldig is verklaard.”
2.
Een proces-verbaal van bevindingen van 1 mei 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , pag 6 en 7 procesdossier;
inhoudende en zakelijk weergegeven als waarneming van verbalisanten:
“Op zaterdag 28 maart 2020, omstreeks 04.30 uur bevonden wij ons, verbalisanten, in uniform gekleed en rijdend in een onopvallende dienstauto op de voor het openbaar rij- en ander verkeer openstaand weg, de Kleine Wijzend te Hoorn. Wij zagen daar een bestuurder van een personenauto, merk: Volkswagen, kenteken: [kenteken] rijden. Bij navraag in de politiesystemen bleek het kenteken te zijn afgegeven aan de ons ambtshalve bekende [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats], wonende [adres 3]. Het was ons bekend dat het rijbewijs van deze [verdachte] ongeldig was verklaard. Wij gaven door middel van een stoptransparant aan deze bestuurder een stopteken. Wij zagen dat dat de bestuurder zijn voertuig tot stilstand bracht op het Krulwerk te Hoorn. Wij reden toen direct achter deze auto en stopten op een paar meter achter de auto. Wij zagen dat de bestuurder zijn portier opende, uitstapte, naar achteren keek en vervolgens
zagen wij dat de bestuurder wegrende en verdween in de wijk. Wij herkenden de bestuurder voor 100% als zijnde [verdachte] , hierboven genoemd.”
3.
Een geschrift, zijnde een kopie van een aangetekende brief van 10 oktober 2018 van [naam] aan [verdachte] , pag 11 en 12 procesdossier,
inhoudende,
“Dossiernummer Datum
[nummer 1] 10 oktober 2018
Onderwerp: Uitslag onderzoek, besluit: rijbewijs ongeldig
Geachte heer [verdachte] ,
U heeft een onderzoek naar uw drugsgebruik gehad. De uitslag van het onderzoek is dat u niet geschikt bent om te rijden. Daarom verklaren we uw rijbewijs ongeldig
vanaf 17 oktober 2018. En mag u niet meer rijden.
Het onderzoek
U heeft onder meer een lichamelijk onderzoek, een psychiatrisch onderzoek en een urineonderzoek
gehad. Het CBR heeft het onderzoeksrapport ontvangen.
Uit het onderzoek blijkt:
- misbruik van drugs conform de DSM-IV (-TR)-classificatie. Ook is de keurend arts tot de psychiatrische diagnose misbruik van drugs op basis van alle relevante gegevens gekomen.
- u bent nog niet gestopt met het drugsmisbruik.
Waarom is uw rijbewijs ongeldig?
Uit het onderzoek blijkt dat er bij u sprake is van drugsmisbruik. Volgens de regelgeving bent u dan niet geschikt om te rijden. En u blijft ongeschikt, totdat u bent gestopt met het drugsmisbruik én dat een jaar volhoudt.
Wat moet u doen?
U mag niet rijden. Doet u dat toch, dan bent u strafbaar en kan er een gevangenisstraf, taakstraf en/of
geldboete worden opgelegd.
[naam]
Teammanager Vorderingen, divisie Rijgeschiktheid”
4.
Een geschrift, zijnde een kopie van een brief van 14 januari 2020 van het CBR, divisie Rijgeschiktheid aan de heer [verdachte] , pag. 11 CBR stukken,
inhoudende, zakelijk weergegeven:
“Datum
14 januari 2020
Onderwerp Ontvangstbevestiging rijbewijs
Geachte heer [verdachte] ,
We hebben uw rijbewijs met nummer [nummer 2] van Centrale Verwerking Openbaar Ministerie te
Utrecht ontvangen.
Met vriendelijke groet,
De algemeen directeur van het CBR (…)”
5.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2020059680-8 van 28 oktober 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] ,
inhoudende voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
“Op 28 maart 2020 omstreeks 04.25 uur reed ik met mijn collega [verbalisant 1] als bestuurder ineen opvallende dienstauto. Ik gaf de bestuurder van een personenauto met kenteken [kenteken] een stopteken. Ik zag dat de bestuurder zijn voertuig tot stilstand brachten ik zag dat de bestuurder zijn portier opende, half uitstapte en direct naar achteren keek. Ik stond op dat moment half naast de auto, met mijn hoofd boven het portier. Ik keek dus recht in het gezicht van de bestuurder. Ik herkende deze bestuurder direct als de mij ambtshalve bekende [verdachte] . Ik zag dat [verdachte] vervolgens wegrende.
[verdachte] heeft meerdere malen met foto op de briefing gestaan en ik heb [verdachte] meerdere malen gesproken tijdens het werk”
6.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2020059680-7 van 28 oktober 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] ,
inhoudende voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
“De straat waarin wij tot stilstand kwamen betreft een hofje met voldoende straatverlichting. De koplampen van het dienstvoertuig schenen ook op het voertuig met kenteken [kenteken], omdat ons voertuig enkele meters achter het voertuig stond. Ik zag een man uitstappen aan de bestuurderszijde. Tijdens het uitstapen keek de man mijn richting op. Hierdoor kon ik zijn gezicht goed zien. [verdachte] is mij ambtshalve bekend omdat hij bekend. Hierdoor heeft [verdachte] meerdere malen met foto bij ons op de briefing gestaan. Ik heb [verdachte] ook gesproken tijdens reguliere controles dan wel werkzaamheden.”
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en gelet de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft bij de strafoplegging in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op 28 maart 2020 een personenauto bestuurd terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Door dit te doen en de ongeldigverklaring te negeren, heeft de verdachte er blijk van gegeven zich weinig aan te trekken van de in het weg- en maatschappelijk verkeer geldende regels en de daarmee beoogde verkeersveiligheid.
Het hof heeft acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als oriëntatiepunt voor het besturen van een motorrijtuig in geval van ongeldig verklaard rijbewijs een gevangenisstraf van 2 weken opgenomen. De verdachte is blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 29 december 2022 meermaals eerder terzake van verkeersfeiten veroordeeld. Het hof ziet hierin aanleiding een (deels) voor voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 19 oktober 2018, parketnummer 96-003398-18, opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week en een geldboete van € 950,00. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf gedeeltelijk worden gelast, te weten ten aanzien van de gevangenisstraf. Ten aanzien van de geldboete wordt de vordering afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 19 oktober 2018, parketnummer
96-003398-18, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging van de
geldboetevoorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 19 oktober 2018, parketnummer 96-003398-18
De voorzitter geeft aan verdachte kennis dat hij binnen 14 dagen beroep in cassatie kan instellen tegen dit arrest.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en bij afwezigheid van de griffier uitsluitend door de voorzitter is ondertekend.