ECLI:NL:GHAMS:2023:792

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
2 april 2023
Zaaknummer
200.299.438/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Consumentenkoop van een tweedehands auto met financieringsvoorbehoud en de gevolgen van annulering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin de vordering van [appellante] tot terugbetaling van een aanbetaling van € 3.000,- op een tweedehands auto werd afgewezen. De zaak draait om de vraag of de koopovereenkomst onder een opschortende voorwaarde van financiering is aangegaan. [appellante] heeft op 29 januari 2020 een tweedehands Mercedes-Benz GLA 180 gekocht van [geïntimeerde], waarbij een financieringsvoorbehoud gold. Na een aantal communicatie tussen partijen heeft [appellante] op 24 februari 2020 de koop geannuleerd, wat leidde tot een geschil over de annuleringskosten. De kantonrechter heeft in zijn vonnis geoordeeld dat [appellante] de annuleringskosten verschuldigd is, omdat de overeenkomst als perfect is beschouwd. [appellante] is het hier niet mee eens en stelt dat de overeenkomst niet geldig was omdat de financiering niet was geregeld. Het hof oordeelt dat de overeenkomst wel degelijk perfect was, omdat [appellante] het recht om zich op het financieringsvoorbehoud te beroepen heeft verwerkt door haar eerdere communicatie. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.299.438/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 8716040 CV EXPL 20-15230
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 april 2023
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. I.P. van Rossen te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.H. Adema te Utrecht.
Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellante] is bij dagvaarding van 12 juli 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 12 april 2021, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellante] als eiseres in conventie tevens verweerster in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
Bij arrest van dit hof van 21 september 2021 is een mondelinge behandeling gelast ten overstaan van een daarbij tot raadsheer-commissaris benoemd lid van dit hof op een nader te bepalen dag en tijdstip. De mondelinge behandeling heeft op verzoek van [geïntimeerde] niet plaatsgehad.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met een productie.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 18 januari 2023 doen bepleiten, [appellante] door mr. Van Rossen voornoemd en [geïntimeerde] door mr. Adema voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd tot (het hof leest, mede gezien de appeldagvaarding:) vernietiging van het bestreden vonnis zowel in conventie als in reconventie gewezen en - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - toewijzing alsnog van haar vordering en afwijzing van die van [geïntimeerde], met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis (het hof begrijpt) zowel in conventie als in reconventie gewezen en - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellante] in de kosten van het hoger beroep met nakosten.
Vervolgens is arrest bepaald.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1 (1.1. tot en met 1.10.) de feiten vastgesteld die hij bij de beoordeling tot uitgangspunt heeft genomen. [appellante] klaagt met grief I dat de kantonrechter de feiten niet juist en niet volledig heeft vastgesteld. [appellante] heeft niet althans onvoldoende toegelicht in welk opzicht de kantonrechter de feiten onjuist heeft vastgesteld. Voor zover van belang zal het hof hierna met de grief rekening houden, waar het gaat om de door [appellante] gestelde onvolledige vaststelling van de feiten. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
Op 29 januari 2020 heeft [appellante] de showroom van [geïntimeerde] bezocht. Zij heeft toen belangstelling getoond voor een tweedehands personenauto (Mercedes-Benz GLA 180) met een verkoopprijs van € 27.250,-. [geïntimeerde] heeft diezelfde dag ten name van [appellante] een schriftelijke opdrachtbevestiging opgemaakt, hierna de (koop)overeenkomst. Op de achterzijde van de overeenkomst staan de algemene voorwaarden van [geïntimeerde] afgedrukt en aan de overeenkomst is een door [geïntimeerde] in het bijzijn van [appellante] opgesteld financieringsoverzicht gehecht.
2.2.
Artikel 11 van de toepasselijke algemene voorwaarden van [geïntimeerde] bepaalt onder meer:
“(…) Annulering
1.
(…) Indien cliënt overgaat tot annulering van de koopovereenkomst heeft [geïntimeerde] recht op schadevergoeding. De schade wordt daarbij vastgesteld op 15% van de factuurwaarde van de verkochte auto (…)”
2.3.
Op het financieringsoverzicht staat links in de aanhef het logo van [geïntimeerde] en staan links onderaan onder elkaar de namen [...] en [bedrijf] B.V. Het overzicht houdt onder meer in:
“(…)
Dank voor de financieringsaanvraag van uw MERCEDES-BENZ GLA-Klasse. In onderstaand overzicht ziet u de opbouw van uw financiering en het bijbehorende maandbedrag.
(…)
Dit overzicht is uitgebracht door [bedrijf] B.V. onder voorbehoud van acceptatie en toetsing BKR te [plaats 1] uitgevoerd door de financieringsmaatschappij. Dit overzicht is niet gebaseerd op uw persoonlijke situatie.
(…)”
2.4.
Op nog steeds 29 januari 2020 heeft [appellante] in haar mailbox een bericht ontvangen van [geïntimeerde] Credit vanaf het e-mailadres
financieeladvies@[...].nl. Dat bericht houdt onder meer in:
“(…)
Via [geïntimeerde] [plaats 2] heeft u ons gevraagd te bemiddelen in de financiering van uw auto.
(…)
[bedrijf] B.V. is een tussenpersoon, wij werken samen met 13 verschillende financieringsmaatschappijen.
(…)
Zodra wij uw documenten hebben ontvangen zullen wij deze controleren en samen met uw financieringsaanvraag indienen bij de financieringsmaatschappij.
(…)”
2.5.
Op 30 januari 2020 heeft [appellante] aan [geïntimeerde] bericht:
“Ik ben die aanvraag aan het vullen. Maar Wanneer ik submit wil doen wist het veld zich compleet.”
2.6.
Op 30 januari 2020 heeft [appellante] van ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN AMRO) het bericht gekregen dat haar aanvraag voor een persoonlijke lening is afgewezen omdat haar vrij besteedbaar inkomen te laag is.
2.7.
Op 1 februari 2020 heeft [appellante] aan [geïntimeerde] bericht:
“(…)
Kan ik maandag ff langs komen een kleine aanbetaling doen en dan na mijn vakantie de rest voldoen? Want na zorgvuldig overleg en ook jou mening hebben overwegen is het idd beter het of in 1 x of in 3 x af te lossen.”
2.8.
Op 3 februari 2020 hebben partijen achtereenvolgens via Whatsapp aan elkaar geschreven,
[appellante] aan [geïntimeerde]:
“(…)
Kunnen we 12 februari. De overdracht doen. Heb besloten het in 3 x te doen. Let me know your gedachte”.
[geïntimeerde] aan [appellante]:
“(…)
Voor de duidelijkheid, ik kan de auto pas met je mee geven als hij volledig betaald is.”
[appellante] aan [geïntimeerde]:
“Ja dat is duidelijk. Zolang het voor Mij blijft gereserveerd.”
2.9.
Op 12 februari 2020 heeft [appellante] aan [geïntimeerde] gevraagd om de levering van de auto tot 18 februari 2020 uit te stellen. Op 18 februari 2020 heeft zij een aanbetaling gedaan van € 3.000,- en op 24 februari 2020 heeft zij aan [geïntimeerde] bericht dat zij de koop annuleert. [geïntimeerde] heeft haar erop gewezen dat zij in dat geval 15% van de koopsom verschuldigd zal zijn.
2.10.
Bij e-mail van 17 maart 2020 heeft [geïntimeerde] aan [appellante] geschreven:
“(…)
Zoals overeengekomen met [geïntimeerde] B.V. (…) heeft u de Mercedes-Benz GLA (…) initieel onder voorbehoud van financiering 29-01-2020 bij ons aangeschaft met een afgesproken leveringsdatum van 14-02-2020.
(…)
6-03-2020 hebben wij een gesprek gehad waarin wij u hebben uitgelegd dat bij het geven van een opdracht tot levering zonder financiering wij deze automobiel voor u zijn gaan klaarmaken en dat wij conform de leveringsvoorwaarde bij geen levering, u de annuleringsnota zouden toesturen.
Vervolgens hebben wij u nog 10 dagen de tijd gegeven tot 16-03-2020, de betaling/financiering te regelen.
Helaas, vernemen wij nu dat u dit niet is gelukt.
(…) wij zullen uw reeds gedane aanbetaling van Euro 3.000,- verrekenen met de annuleringsnota, wat een te betalen saldo creëert van Euro 1.087,50.
(…)”
2.11.
[appellante] heeft [geïntimeerde] gesommeerd tot terugbetaling van de € 3.000,-. [geïntimeerde] heeft op haar beurt [appellante] gesommeerd tot betaling van de € 1.087,50. Partijen hebben aan elkaars sommaties geen gehoor gegeven.

3.Beoordeling

3.1.
[appellante] heeft bij de inleidende dagvaarding gevorderd dat [geïntimeerde] - uitvoerbaar bij voorraad - wordt veroordeeld tot betaling van € 3.000,-. [geïntimeerde] heeft de vordering gemotiveerd bestreden en een tegenvordering ingesteld tot verklaring voor recht dat zij dat bedrag mag verrekenen met de door [appellante] verschuldigd geworden annuleringskosten van € 4.087,50 en veroordeling van [appellante] - uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling aan haar van € 1.087,50, met rente over dat bedrag vanaf 25 maart 2020.
3.2.
De kantonrechter heeft in conventie de vordering van [appellante] afgewezen en in reconventie de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, met in conventie en in reconventie veroordeling van [appellante] in de kosten. Tegen die beslissing komt [appellante] in dit hoger beroep op.
3.3.
Het gaat in dit hoger beroep om de vraag of [appellante] de boete van artikel 11 van de algemene voorwaarden van [geïntimeerde] verschuldigd is geworden door de overeenkomst op 18 februari 2020 te annuleren. [appellante] bestrijdt dat door te stellen dat de overeenkomst is aangegaan onder de opschortende voorwaarde van financiering en die voorwaarde niet is vervuld.
3.4.
Volgens [geïntimeerde] is sprake van een perfecte overeenkomst. Zij heeft ter zitting in hoger beroep een toelichting gegeven op haar e-mail aan [appellante] van 17 maart 2020 die erop neer komt dat wat haar betreft ten gunste van [appellante] weliswaar een financieringsvoorbehoud heeft gegolden - reeds omdat bij het aangaan van de overeenkomst over een financieringsaanvraag was gesproken - maar dat [appellante] het recht om dat voorbehoud in te roepen heeft verwerkt door haar berichten van 1 en 3 februari 2020 dat zij - samengevat - afzag van financiering en de auto zou komen ophalen en dat de koopprijs dan volledig zou zijn betaald.
3.5.
Artikel 6:22 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt:
“Een opschortende voorwaarde doet de werking der verbintenis eerst met het plaatsvinden der gebeurtenis aanvangen; een ontbindende voorwaarde doet de verbintenis met het plaatsvinden der gebeurtenis vervallen.”
3.6.
Het door [geïntimeerde] bedoelde voorbehoud heeft kennelijk het karakter van een ontbindende voorwaarde, waardoor de werking van de verbintenis vervalt indien de partij ten gunste van wie de voorwaarde is bedongen ([appellante]) zich daar tijdig en op goede grond op beroept jegens haar wederpartij ([geïntimeerde]). Vanuit die optiek stelt [geïntimeerde] zich terecht op het standpunt dat [appellante] het recht om die voorwaarde in te roepen als voormeld heeft verwerkt en er dus een onvoorwaardelijke overeenkomst tussen partijen geldt.
3.7.
[appellante] heeft onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat daarentegen sprake is van een financieringsvoorbehoud met het karakter van een opschortende voorwaarde die meebrengt dat de werking van de overeenkomst niet is aangevangen omdat de voorwaarde (verkrijging van een financiering) niet in vervulling is gegaan. Zij voert daartoe in hoger beroep aan dat het onder rov. 2.3. bedoelde financieringsoverzicht kwalificeert als een financieringsaanvraag met opschortende werking en omdat dat stuk aan de overeenkomst was gehecht, zij mocht veronderstellen dat de koopovereenkomst onder de opschortende voorwaarde van het verkrijgen van die financiering was aangegaan. Deze redenering gaat niet op, reeds omdat het overzicht niet kwalificeert als een financieringsaanvraag. Weliswaar staat in het overzicht dat [appellante] wordt bedankt voor het doen van een aanvraag, maar de e-mail die zij diezelfde dag nog van [bedrijf] B.V. heeft ontvangen, laat geen misverstand erover bestaan dat zij de aanvraag nog zelf moest doen. [appellante] heeft dat kennelijk ook zo begrepen, gelet op haar Whatsappbericht aan [geïntimeerde] van de volgende dag, waarin zij [geïntimeerde] om hulp vraagt bij het doen van de aanvraag, zoals zij kennelijk ook zelf een financieringsaanvraag bij de ABN AMRO heeft gedaan. Dat wijst erop dat het financieringsoverzicht enkel is bedoeld als raming van de maandlast in het hypothetische geval dat [appellante] ervoor zou kiezen om de koopprijs te financieren in plaats van uit eigen middelen te voldoen.
3.8.
Bij die uitleg van het financieringsoverzicht kan [appellante] zich ook niet met succes erop beroepen dat zij omtrent het bestaan van een opschortende voorwaarde van financiering verschoonbaar heeft gedwaald, omdat [geïntimeerde] haar zorgplicht uit de Wet op het financieel toezicht (Wft) heeft geschonden door haar niet erop te wijzen dat voor de koopovereenkomst geen opschortende voorwaarde gold. Het enkel opstellen van dat overzicht kwalificeert niet als bemiddeling in de zin van de Wft en ook anderszins valt niet in te zien dat op [geïntimeerde] een bijzondere zorgplicht heeft gerust om [appellante] op het ontbreken van een opschortende voorwaarde te wijzen en haar te waarschuwen voor de risico’s daarvan.
3.9.
Al met al wordt het met [geïntimeerde] ervoor gehouden dat na de berichten van [appellante] van 1 en 3 februari 2020 de tussen hen gesloten overeenkomst als perfect heeft te gelden. Daaraan doet niet af dat [geïntimeerde] op 6 maart 2020 kennelijk uit coulance aan [appellante] nog een laatste termijn heeft gegund om de financiering te regelen en dat niet is gelukt. [appellante] is dus aansprakelijk jegens [geïntimeerde] wegens niet nakoming van de overeenkomst door de overeenkomst op 18 februari 2020 te annuleren. De reden waarom [appellante] heeft geannuleerd doet aan haar aansprakelijkheid niet af en kan daarom in het midden blijven.
3.10.
Artikel 11 van de algemene voorwaarden van [geïntimeerde] kwalificeert als een boetebeding waarin de verschuldigde schadevergoeding wegens niet-nakoming bij voorbaat is gefixeerd op 15% van de koopprijs. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat dit percentage niet onredelijk is, mede in aanmerking genomen het feit dat [geïntimeerde] daadwerkelijk kosten heeft gemaakt voor het rijklaar maken van de auto. Op de voet van artikel 6:94 lid 1 BW kan een bedongen boete worden gematigd indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. De bevoegdheid tot matiging moet terughoudend worden toegepast. Het hof ziet hier - anders dan [appellante] - geen aanknopingspunten voor matiging. Het boetepercentage maakt deel uit van in de branche gangbare Algemene Voorwaarden (Bovag) die zijn opgesteld na overleg met consumentenorganisaties (Consumentenbond en ANWB) en is objectief gerechtvaardigd. Het enkele argument dat het boetebedrag het viervoudige is van de geadviseerde kosten voor het rijklaar maken van de auto - wat daar ook van zij - maakt hier niet dat de billijkheid matiging van de boete klaarblijkelijk eist.
3.11.
In het voorgaande ligt besloten dat de grieven falen. Het in conventie en reconventie gewezen vonnis zal worden bekrachtigd. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen omdat geen feiten zijn gesteld die - indien bewezen - kunnen leiden tot een andere uitkomst van de zaak. [appellante] wordt als de in het ongelijk gestelde partij als na te melden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 772,- aan verschotten en € 1.574,- voor salaris en op € 163,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, A.S. Arnold en F.J. van de Poel en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 4 april 2023.