ECLI:NL:GHAMS:2024:1128

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
kenmerk 23/638
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwerkende kracht bij wijziging van douanevergunning in het kader van actieve veredeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van een douanevergunning voor actieve veredeling. De belanghebbende, [X] B.V., had op 1 mei 2020 een verzoek ingediend tot wijziging van haar vergunning, waarbij zij uitbreiding van GN-codes verzocht. De inspecteur van de Douane had op 25 juni 2020 deze wijziging goedgekeurd, maar weigerde terugwerkende kracht tot de datum van de aanvraag. De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de wijziging met terugwerkende kracht moest worden verleend, wat de inspecteur in hoger beroep aanvecht.

Het Hof heeft de feiten en het procesverloop in detail besproken, waarbij het belang van terugwerkende kracht bij vergunningverlening aan de orde kwam. De rechtbank had geoordeeld dat de inspecteur ten onrechte had gesteld dat terugwerkende kracht alleen mogelijk was bij de verlening van een nieuwe vergunning en niet bij de wijziging van een bestaande vergunning. Het Hof bevestigde deze conclusie en oordeelde dat de douanewetgeving ook terugwerkende kracht kan toestaan bij wijzigingen van vergunningen, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan.

De uitspraak van het Hof bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en stelt dat de inspecteur in dit geval de terugwerkende kracht niet had mogen weigeren. Dit heeft als gevolg dat de rechtsgrond voor de eerder opgelegde douaneschulden komt te vervallen, omdat de situatie van de goederen wordt geregulariseerd door de goedkeuring van de wijziging met terugwerkende kracht. De inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die in het hoger beroep zijn gemaakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/638
8 februari 2024
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. ing. B.J.B. Boersma RB)
tegen de uitspraak van 5 juni 2023 in de zaak met kenmerk HAA 21/23 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Douane, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft bij beschikking van 25 juni 2020 beslist op het verzoek van belanghebbende van 1 mei 2020 tot wijziging (uitbreiding) van een vergunning actieve veredeling (hierna ook: AV). In bezwaar heeft de inspecteur zijn besluit gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur.
1.3.
In haar uitspraak heeft de rechtbank als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar van 11 november 2020 voor zover dat in 21 en 22 is overwogen;
- vernietigt de beschikking van 25 juni 2020, voor zover daarbij is bepaald dat de ingangsdatum van de wijziging 25 juni 2020 is;
- bepaalt dat hetgeen onder 21, 22 en 26 is overwogen in de plaats treedt van de vernietigde gedeelten van voornoemde besluiten, waardoor als ingangsdatum van de beschikking van 25 juni 2020 de datum 1 mei 2020 zal gelden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.868;
- draagt verweerder op om aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 354 te vergoeden.”
1.4.
De inspecteur heeft tegen deze uitspraak tijdig hoger beroep ingesteld. De belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De inspecteur heeft een nader stuk ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiseres beschikt met ingang van 1 april 2018 over een douanevergunning AV met nummer eindigend op 329 voor veredeling van gasolie, stookolie en biodiesel.
(…)
6. Op 12 maart 2020 is de oude AV-vergunning met nummer eindigend op 329 (…) vervangen door de vergunning AV met het (nieuwe) nummer eindigend op 726. De ingangsdatum (1 april 2018) en de einddatum (1 april 2023) waren hetzelfde als van de oude vergunning (…)
7. Eiseres heeft op 30 april 2020 (…) een verzoek tot wijziging van de vergunning AV gedaan, met de volgende motivering:
“Uitbreiding mei terugwerkende kracht met code 27075000 - 27079999 ivm de toegestane zwavel % Die verlaagd wordt naar 0,05%. Aanvraag is in Oktober 2019 verstuurd per post en in behandeling genomen door Dhr [A] . Dhr [A] heeft regelmatig contact gehad hierover met Dhr. [B] . Bij het indienen vd aanzuiveringsrekening kregen wij de terugkoppeling dat de gn-code niet in de vergunning staat. Tevens willen bij oplaten nemen dat boord/boord handelingen zijn toegestaan.”.
8. In een e-mailbericht van 1 mei 2020 om 8:12 uur aan eiseres heeft verweerder bericht dat het onder 7 vermelde verzoek niet is verwerkt/toegestaan, omdat er enige noodzakelijke gegevens ontbraken. (…)
9. In een e-mail van 1 mei 2020 om 10:33 uur van eiseres aan verweerder is onder meer het navolgende vermeld:
“(...)
Het 1 ste verzoek in de EU Portal was met terug werkende kracht. (...) Omdat deze goederencode in Maart 2020 voor het eerst onder AVS is gebruikt wil ik je aub vragen de vergunning per 01 Maart 2020 af te geven.(...)
10. Eiseres heeft op 1 mei 2020 (…) een nieuw verzoek tot wijziging van de vergunning AV gedaan, met de volgende motivering:
“Toevoegen gn code 27075000 - gn code 2707999 ivm verlaging eisen zwavel% in stookolie naar 0,05% en toestemming om in het schip aan de steiger van de [X] te blenden”.
11. Bij e-mail van 1 mei 2020, te 14:59 uur heeft verweerder eiseres als volgt bericht:
“Bij het honoreren van jullie verzoek kan ik in principe terug tot de datum aanvraag, dus vandaag (1 mei). (…)”
12. In een tweetal e-mailberichten van 8 mei 2020 aan verweerder heeft eiseres het verzoek om de vergunning AV met terugwerkende kracht aan te passen nader onderbouwd.
13. Op 25 juni 2020 heeft verweerder de hiervoor onder het kopje ‘Inleiding’ genoemde beschikking gegeven. In deze beschikking is opgenomen dat het verzoek tot wijziging van de vergunning AV op 1 mei 2020 is ontvangen. Verweerder heeft daarbij de verzochte wijziging, die toevoeging van de GN-codes 2707 5000 en 2707 999 behelst, verleend, maar is niet tegemoet gekomen aan de door eiseres verzochte inwerkingtreding met terugwerkende kracht tot 1 maart 2020. De ingangsdatum van de wijziging is in de beschikking bepaald op 25 juni 2020.
(…)
15. Verweerder heeft omstreeks 21 januari 2021 ter zake van door eiseres in de periode van 1 januari 2019 tot 25 juni 2020 onder de regeling AV geplaatste stookolie met GN-code 2707 9999 aan eiseres een uitnodiging tot betaling opgelegd tot een bedrag van € 77.091,48 aan douanerecht en € 1.304,68 aan rente op achterstallen. Eiseres heeft tegen deze utb bezwaar gemaakt. Deze bezwaarprocedure is in overleg tussen partijen aangehouden in afwachting van de beslissing in onderhavige zaak.”
2.2.
Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat aan de op 25 juni 2020 door de inspecteur vergunde uitbreiding van de vergunning AV terugwerkende kracht dient toe te komen tot 1 mei 2020.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil, voor zover in het hoger beroep van belang, het volgende overwogen:
“21. De beroepsgrond van eiseres gericht tegen het naar haar inzicht niet te rechtvaardigen onderscheid tussen de mogelijkheid van terugwerkende kracht bij het verlenen van een vergunning en het wijzigen van een vergunning slaagt naar liet oordeel van de rechtbank wel.
De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat artikel 22 van het DWU onderdeel uitmaakt van Hoofdstuk 2 ‘Rechten en plichten van personen in het kader van de douanewetgeving’, Afdeling 3 ‘Beschikkingen betreffende de toepassing van de douanewetgeving’, waaruit volgt dat deze bepalingen betrekking hebben op alle beschikkingen van de douane. Verweerder heeft derhalve met juistheid gesteld dat het begrip ‘beschikking’ in dit artikel meer soorten beschikkingen omvat dan de begrippen ‘beschikking tot verlening van een vergunning’ of ‘beschikking tot wijziging van een vergunning’.
Anders dan verweerder stelt, vermeldt artikel 22, vierde lid, van het DWU echter niet alleen dat in de douanewetgeving een uitzondering kan zijn bepaald op de daar geformuleerde regel dat een beschikking van kracht wordt op de datum waarop de aanvrager deze ontvangt. Tevens is bepaald dat uit de beschikking een dergelijke uitzondering kan volgen.
Hoewel juist is dat de in artikel 211, tweede lid, van het DWU bepaalde mogelijkheid om terugwerkende kracht aan een vergunning te verlenen blijkens de letterlijke bewoordingen van dit artikel betrekking heeft op het verlenen van een vergunning, ziet de rechtbank daarin, anders dan verweerder, geen grond voor het oordeel dat het voor verweerder niet mogelijk is om ook aan de wijziging van een vergunning terugwerkende kracht te verlenen. Het betreft hier een uit de douanewetgeving voortvloeiende uitzondering in de zin van artikel 22, vierde lid, DWU. Echter, in genoemd artikel is eveneens opgenomen dat een uitzondering op de regel over het van kracht worden van een beschikking uit de beschikking zelf kan volgen. Gelet daarop is sprake van een bevoegdheid van verweerder, van welke bevoegdheid verweerder binnen de grenzen van de wet en het recht gebruik kan maken. Naar het oordeel Van de rechtbank kan verweerder in het kader van deze bevoegdheid zich niet op het standpunt stellen dat de douanewetgeving hem niet de mogelijkheid biedt om terugwerkende kracht te verlenen aan een wijziging van een vergunning AV. Uit de douanewetgeving (artikel 172 GVo DWU) volgt dat onder omstandigheden terugwerkende kracht kan worden verleend aan een vergunning. Daaruit volgt niet zonder meer dat geen terugwerkende kracht kan worden verleend aan een beschikking tot wijziging van een vergunning.
22. Op de zitting is uitvoerig met partijen gesproken over eventuele redenen om in de voorliggende situatie terugwerkende kracht aan de beschikking te onthouden. Desgevraagd heeft verweerder verklaard dat het in beginsel mogelijk is een door een vergunninghouder gewenste uitbreiding van de GN-codes van goederen die onder de vergunning kunnen worden veredeld te bewerkstelligen door zowel een nieuwe vergunning aan te vragen als ook een verzoek tot wijziging te doen.
Desgevraagd heeft verweerder eveneens verklaard dat de aanvraag tot het verlenen van een vergunning AV procedureel anders wordt behandeld en bijvoorbeeld aanleiding is tot meer onderzoek, dan een aanvraag tot wijziging van een reeds verleende vergunning AV, maar dat daarbij de aanvraag leidend is.
Hoewel de procedure bij verweerder voor de behandeling van aanvragen ‘zwaarder’ is dan de procedure in geval van een verzochte wijziging, heeft eiseres desgevraagd verklaard dat zij de door haar gewenste wijziging ook had kunnen vormgegeven door een verzoek tot verlening van een vergunning te doen, omdat zij er gelet op de haar eerder verleende vergunningen vertrouwen in heeft dat deze zwaardere procedure en beoordeling voor haar gunstig zou uitpakken.
Verweerder heeft tevens verklaard dat hij in de onderhavige zaak geen reden, geen materiële rechtvaardiging, kan noemen voor het onderscheid tussen een vergunningsaanvraag en een aanvraag tot wijziging van een vergunning
Nu aan de hand van hetgeen op de zitting is besproken vaststaat dat er geen materiële redenen zijn om in de situatie van eiseres onderscheid te maken tussen een verzoek tot wijziging van de vergunning, zoals zij heeft ingediend, en een verzoek tot afgifte van een vergunning, kan naar het oordeel van de rechtbank het besluit van verweerder om in de onderhavige zaak aan de gevraagde wijziging terugwerkende kracht tot de datum van aanvaarding van de aanvraag te onthouden, geen standhouden.
(…)
Conclusie en gevolgen
26. Uit hetgeen hiervoor in 21 en 22 is overwogen volgt dat het beroep van eiseres gegrond zal worden verklaard. De beslissing op bezwaar van 11 november 2020 zal in zoverre worden vernietigd. Ook de beschikking van 25 juni 2020 zal worden vernietigd, voor zover daarbij is bepaald dat de ingangsdatum van de beschikking 25 juni 2020 is. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de ingangsdatum van de beschikking dient te worden gesteld op de datum van aanvaarding van de aanvraag (naar analogie van artikel 172, eerste lid, GVo DWU), zodat de rechtbank vanuit het oogpunt van finale geschilbeslechting zal bepalen dat haar uitspraak in de plaatst treedt van het vernietigde gedeelte van de beslissing op bezwaar en de beschikking van 25 juni 2020, waaruit volgt dat de ingangsdatum van de beschikking op 1 mei 2020 zal worden bepaald, de datum van de nu in geding zijnde aanvraag.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Belanghebbende beschikt sinds 1 april 2018 over een vergunning voor de actieve veredeling van diverse soorten minerale oliën. Op 1 mei 2020 heeft zij verzocht om toevoeging van de GN-codes 2707 5000 en 2707 9999 aan haar op dat moment geldende vergunning AV. De inspecteur heeft hierin op 25 juni 2020 bewilligd, maar heeft niet ingestemd met de door belanghebbende verzochte terugwerkende kracht van deze uitbreiding tot 1 maart 2020; hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de douanewetgeving hem niet toestaat die terugwerkende kracht te verlenen.
De rechtbank heeft dit standpunt van de inspecteur verworpen en geoordeeld dat aan de beschikking van de inspecteur terugwerkende kracht toekomt tot de datum van indiening van de aanvraag (1 mei 2020). De inspecteur bestrijdt in hoger beroep dit oordeel van de rechtbank, omdat belanghebbende heeft verzocht om een wijziging (uitbreiding) van haar bestaande AV-vergunning en niet om de afgifte van een nieuwe vergunning. Het Unierecht voorziet enkel in de mogelijkheid van terugwerkende kracht bij de afgifte van een nieuwe vergunning en niet bij de wijziging van een bestaande vergunning, aldus de inspecteur. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
5.2.
Actieve veredeling van invoergoederen is enkel toegestaan met een vergunning van de douaneautoriteiten (artikel 211, lid 1, aanhef en onder a, van het Douanewetboek van de Unie (hierna: DWU)). Ter verkrijging van een vergunning dient de belanghebbende een daartoe strekkende aanvraag in te dienen. De vergunning kan ook met terugwerkende kracht worden verleend (artikel 211, lid 2, DWU). In dat geval wordt de vergunning ten vroegste van kracht op de datum van aanvaarding van de aanvraag (artikel 172, lid 1, GDWU).
5.3.
In casu heeft de inspecteur belanghebbende op 25 juni 2020 een beschikking doen toekomen waarin is vermeld dat de gevraagde uitbreiding van de bestaande vergunning AV met de GN-codes 2707 5000 en 2707 9999 is gehonoreerd, maar niet de gevraagde terugwerkende kracht, met als motivering dat artikel 211, lid 2, van het DWU enkel van toepassing is bij de verlening van vergunningen en niet bij de latere wijziging van een reeds verleende vergunning. Voor de tekst van de gewijzigde vergunning verwijst de beschikking naar de ‘EU Trader Portal’, waarin de gewijzigde vergunning online raadpleegbaar is voor belanghebbende.
5.4.
De inspecteur heeft aan de rechtbank een afdruk van de gewijzigde vergunning, met versiedatum 25 juni 2020, overgelegd. Uit deze afdruk blijkt dat vergunningsnummer, afgiftedatum (12 maart 2020) en einddatum (1 april 2023) ongewijzigd zijn gebleven: enkel de lijst van goederen waarvoor de veredeling wordt toegestaan en de lijst met veredelingsproducten zijn uitgebreid.
5.5.
Anders dan de inspecteur betoogt brengt de omstandigheid dat in casu sprake is van een wijziging van een bestaande vergunning niet met zich dat de onder 5.2 genoemde bepalingen van het DWU en de GDWU, inzake vergunningverlening met terugwerkende kracht, toepassing zouden missen (vgl. Hoge Raad 17 juli 2020, 18/04149, ECLI:NL:HR:2020:1288, r.o. 2.2.2 tot en met 2.4.2). Een andersluidend oordeel zou tot het ongerijmde resultaat leiden dat aan een aanvrager die nog niet over een vergunning AV beschikt wel met terugwerkende kracht bepaalde veredelingshandelingen kunnen worden vergund, terwijl aan een aanvrager die al wel over een vergunning AV beschikt (maar voor andere goederen) diezelfde veredelingshandelingen niet met terugwerkende kracht kunnen worden vergund. Het hoger beroep faalt in zoverre.
5.6.
De inspecteur heeft zich in zijn nader stuk van 9 januari 2024 subsidiair op het standpunt gesteld dat belanghebbende er geen belang bij heeft om met terugwerkende kracht te kunnen beschikken over een vergunning AV voor goederen die vallen onder de GN-codes 2707 5000 en 2707 9999, omdat zij de die goederen in de periode tussen de aanvraag (1 mei 2020) en het toekennen van de vergunning (25 juni 2020) niet heeft aangegeven voor het vrije verkeer, maar voor plaatsing onder de regeling actieve veredeling. Worden invoergoederen onder de regeling actieve veredeling geplaatst zonder dat de douaneautoriteiten daarvoor een toereikende vergunning hebben verleend, dan ontstaat op het tijdstip van plaatsing een douaneschuld op grond van het bepaalde in artikel 79, lid 1, aanhef en onder c, van het DWU. De inspecteur heeft voor deze douaneschulden op 21 januari 2021 een uitnodiging tot betaling uitgereikt. Het met terugwerkende kracht alsnog verlenen van een vergunning AV geeft geen aanspraak op kwijtschelding of terugbetaling van deze douaneschulden, aldus nog steeds de inspecteur.
Belanghebbende heeft primair betoogd dat het inbrengen van dit nieuwe standpunt in dit stadium van de procedure in strijd is met een goede procesorde. Daarnaast acht zij het standpunt van de inspecteur onjuist. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
5.7.
De voormelde nieuwe grond voor het hoger beroep is zuiver juridisch van aard en behoeft geen nader onderzoek van feitelijke aard. Belanghebbende beschikte naar ’s Hofs oordeel over ruim voldoende tijd om daarop adequaat te kunnen reageren, hetgeen zij ook heeft gedaan. Het Hof acht het aanvoeren van de nieuwe hogerberoepsgrond onder deze omstandigheden niet in strijd met een goede procesorde.
5.8.
Zoals reeds vermeld onder 5.1 is in artikel 211, lid 2, van het DWU voorzien in de mogelijkheid om met terugwerkende kracht te vergunnen dat gebruik wordt gemaakt van de regeling actieve veredeling. Eén van de voorwaarden die daartoe dient te zijn vervuld is dat “
d) alle formaliteiten om de situatie van de goederen te regulariseren kunnen worden verricht, zo nodig met inbegrip van de ongeldigmaking van de betrokken douaneaangiften”. In casu zijn de goederen evenwel reeds aangegeven voor de douaneregeling waarvoor belanghebbende de goederen beoogde aan te geven: de regeling actieve veredeling. Doordat haar met terugwerkende kracht wordt vergund om voor goederen die vallen onder de GNcodes 2707 5000 en 2707 9999 gebruik te maken van de regeling actieve veredeling, is er geen aanleiding om de betrokken douaneaangiften met toepassing van artikel 148, lid 4, aanhef en sub d, van de GDWU ongeldig te maken (hoewel dat op zich zou kunnen) en vervolgens opnieuw een aangifte tot plaatsing onder de regeling actieve veredeling te doen. Omdat het belanghebbende met terugwerkende kracht tot 1 mei 2020 wordt vergund om gebruik te maken van de regeling actieve veredeling, wordt de situatie van de goederen geregulariseerd en komt de rechtsgrond te ontvallen aan de nagevorderde douaneschulden, voor zover het betreft de (drie) aangiften die zijn gedaan in de periode van 1 mei 2020 tot 25 juni 2020.
5.9.
Gelet op het vorenoverwogene faalt ook de subsidiaire grief van de inspecteur: belanghebbende heeft wel degelijk belang bij het met terugwerkende kracht vergunnen van het gebruik van de regeling actieve veredeling.
Slotsom
5.10.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Daar het hoger beroep van de inspecteur ongegrond is, bestaat aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken, te weten de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Met toepassing van het in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht opgenomen tarief worden die kosten vastgesteld op:
2 (verweerschrift + zitting Hof) x € 875 x 1 (wegingsfactor) = € 1.750.

7.Beslissing

Het Hof:
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.750, en
- bepaalt dat van de inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 548.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, C.J. Hummel en W.J. Blokland, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. H.M. Nijland als griffier. De beslissing is op 8 februari 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: