ECLI:NL:GHAMS:2024:1162

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
200.332.635/01 en 200.332.646/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen tussenvonnis inzake incidentele vorderingen en rechtsmiddelenverbod

In deze zaak gaat het om hoger beroep van tussenvonnissen die zijn gewezen in afzonderlijke procedures tussen BRODOSPLIT-BRODOGRADILISTE SPECIJALNIH OBJEKATA D.O.O. (BSO) en BRODOGRADEVNA INDUSTRIJA SPLIT, DIONICKO DRUSTVO (Brodosplit) tegen NAUTADUTILH N.V. De rechtbank Amsterdam had in eerdere vonnissen de incidentele vorderingen van BSO en Brodosplit afgewezen, waarbij zij onder andere vroegen om de zaak te verwijzen naar de rechtbank Rotterdam. BSO en Brodosplit zijn in hoger beroep gegaan tegen deze beslissingen, maar het Gerechtshof Amsterdam heeft hen niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep. Het hof oordeelt dat de vorderingen van BSO en Brodosplit niet ontvankelijk zijn, omdat de rechtbank geen tussentijds hoger beroep heeft toegestaan en de vorderingen zijn afgewezen op basis van artikel 337 Rv. Het hof bevestigt dat de rechtbank de beginselen van hoor en wederhoor niet heeft geschonden, en dat de door BSO en Brodosplit aangevoerde argumenten niet voldoende zijn om het appelverbod te doorbreken. De kosten van de procedures in hoger beroep worden toegewezen aan NautaDutilh, aangezien BSO en Brodosplit als in het ongelijk gestelde partijen worden aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummers : 200.332.635/01 en 200.332.646/01
zaak-/rolnummers rechtbank Amsterdam : C/13/731203 / HA ZA 23-304 en
C/13/731205 / HA ZA 23-305
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 april 2024
in de zaak (200.332.635/01) van
BRODOSPLIT-BRODOGRADILISTE SPECIJALNIH OBJEKATA D.O.O.
(hierna: BSO),
gevestigd te Split, Kroatië,
appellante, verweerster in het incident,
advocaat: mr. T. Bezmalinovic te Rotterdam,
tegen
NAUTADUTILH N.V.
(hierna: NautaDutilh),
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde, eiseres in het incident,
advocaat: mr. G.J.R. Kalsbeek te Amsterdam,
en in de zaak (200.332.646/01) van
BRODOGRADEVNA INDUSTRIJA SPLIT, DIONICKO DRUSTVO
(hierna: Brodosplit),
gevestigd te Split, Kroatië,
appellante, verweerster in het incident,
advocaat: mr. T. Bezmalinovic te Rotterdam,
tegen
NAUTADUTILH N.V.
(hierna: NautaDutilh),
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde, eiseres in het incident,
advocaat: mr. G.J.R. Kalsbeek te Amsterdam.

1.De zaak in het kort

NautaDutilh heeft in afzonderlijke procedures BSO en Brodosplit voor de rechtbank gedagvaard om een veroordeling te verkrijgen tot betaling van kosten van rechtsbijstand.
BSO en Brodosplit hebben de rechtbank gevraagd enkele procedurele beslissingen te nemen, waaronder het verwijzen van de zaak naar de rechtbank Rotterdam. De rechtbank heeft al die procedurele vorderingen afgewezen. Daartegen komen BSO en Brodosplit in hoger beroep op. Het hof oordeelt echter dat zij niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep.

2.De procedures in hoger beroep

BSO en Brodosplit zijn bij exploten van dagvaarding van 4 september 2023 in hoger beroep gekomen van vonnissen van 19 juli 2023 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermelde zaak-/rolnummers in afzonderlijke procedures gewezen tussen NautaDutilh als eiseres in de hoofdzaak/verweerster in de incidenten en BSO en Brodosplit als gedaagden in de hoofdzaak/eiseressen in de incidenten. De dagvaardingen bevatten de grieven.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie in het incident van NautaDutilh
- antwoordmemorie in het incident van BSO en Brodosplit.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling op 9 april 2024 laten toelichten, NautaDutilh door haar advocaat en mr. S.E. Hertsenberg, BSO en Brodosplit door hun advocaat, allen aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.Eerste aanleg

3.1.
NautaDutilh heeft in eerste aanleg in afzonderlijke procedures gevorderd dat BSO en Brodosplit worden veroordeeld, kort gezegd, om aan haar € 120.405,62 respectievelijk
€ 994.046,55 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente en met buitengerechtelijke en andere kosten, en proceskosten.
3.2.
Aan haar vorderingen heeft NautaDutilh in hoofdzaak ten grondslag gelegd dat zij in de periode vanaf 2017 aan BSO en Brodosplit rechtsbijstand heeft verleend in (onder meer) een in Nederland gevoerde arbitrage met betrekking tot een schip en dat BSO en Brodosplit (een deel van) de kosten daarvan onbetaald hebben gelaten.
3.3.
BSO en Brodosplit hebben incidentele vorderingen ingesteld. Deze vorderingen betreffen de relatieve bevoegdheid van de rechtbank, het voegen van de twee procedures en het verstrekken van afschriften of inzage in bescheiden op grond van art. 843a Rv.
3.4.
Bij de bestreden vonnissen heeft de rechtbank de incidentele vorderingen afgewezen, met veroordeling van BSO en Brodosplit in de proceskosten. In de hoofdzaak heeft de rechtbank de zaken naar de rol verwezen voor conclusie van antwoord.

4.Beoordeling

Rechtsmacht
4.1.
Uit de stellingen van partijen volgt dat zij aannemen dat de Nederlandse rechter in deze zaken rechtsmacht heeft. Het hof heeft geen aanleiding om daarover anders te oordelen.
Tussenvonnissen
4.2.
De bestreden vonnissen zijn tussenvonnissen in de zin van art. 337 Rv. Tussen partijen bestaat daarover geen verschil van mening.
4.3.
Ingevolge art. 337 lid 1 Rv kan van vonnissen waarbij een voorlopige voorziening wordt getroffen of geweigerd, hoger beroep worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen.
4.4.
Voor zover bij de bestreden vonnissen de vorderingen die zijn gegrond op art. 843a Rv, zijn afgewezen, geldt het volgende. Indien een op art. 843a Rv gebaseerde vordering wordt ingesteld in een lopende procedure met het oog op de instructie van de zaak, heeft die vordering geen betrekking op het verkrijgen van een voorlopige voorziening als bedoeld in art. 337 lid 1 Rv. Heeft de rechter op een zodanige vordering beslist in een afzonderlijk vonnis, dan moet dit worden beschouwd als een tussenvonnis waarop het bepaalde in art. 337 lid 2 Rv van toepassing is en niet als een eindvonnis waarmee in het dictum omtrent enig deel van het gevorderde een einde wordt gemaakt aan het geding (HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW3263 en ECLI:NL:HR:2012:BW3264).
4.5.
De op art. 843a Rv gebaseerde incidentele vorderingen die BSO en Brodosplit in eerste aanleg in beide zaken hebben ingesteld, hebben onmiskenbaar een nauwe samenhang met verweer dat zij in de hoofdzaken wensen te voeren en de tegenvorderingen die zij in de hoofdzaken willen instellen. Deze incidentele vorderingen hebben om die reden naar het oordeel van het hof betrekking op de instructie van de zaken en niet op het verkrijgen van een voorlopige voorziening als bedoeld in art. 337 lid 1 Rv. De bestreden vonnissen zijn dus in zoverre tussenvonnissen waarop het bepaalde in art. 337 lid 2 Rv van toepassing is. Ook voor het overige is dit het geval.
4.6.
Ingevolge art. 337 lid 2 Rv kan hoger beroep van de tussenvonnissen slechts tegelijk met een hoger beroep tegen de nog te wijzen eindvonnissen worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. In deze zaken heeft de rechtbank niet anders bepaald. Het verzoek van BSO en Brodosplit om alsnog tussentijds hoger beroep toe te laten, is bij afzonderlijke beslissing afgewezen. Dit brengt mee dat in beginsel (thans nog) geen hoger beroep tegen de tussenvonnissen is toegelaten.
4.7.
BSO en Brodosplit hebben in hoger beroep aangevoerd dat zij desondanks in het hoger beroep moeten worden ontvangen, omdat de rechtbank een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaken niet meer kan worden gesproken. Het betreft volgens BSO en Brodosplit het beginsel van hoor en wederhoor. Volgens BSO en Brodosplit heeft de rechtbank haar oordeel en beslissing gebaseerd op producties die NautaDutilh in het geding heeft gebracht, terwijl de rechtbank – in strijd met het procesreglement – hen niet in de gelegenheid heeft gesteld om zich over die producties uit te laten. Het veronachtzamen van het beginsel van hoor en wederhoor moet volgens BSO en Brodosplit tot gevolg hebben dat het appelverbod van art. 337 lid 2 Rv wordt doorbroken.
4.8.
De rechtspraak waarop BSO en Brodosplit een beroep doen, houdt in dat een partij ondanks een wettelijk appelverbod toch in haar vordering in hoger beroep kan worden ontvangen, indien zij stelt dat de rechter buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende regeling is getreden, deze ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.
Deze rechtspraak is echter niet van toepassing in het geval van art. 337 lid 2 Rv, omdat deze bepaling de bevoegdheid tot appel niet uitsluit, maar slechts het moment regelt waarop deze bevoegdheid kan worden uitgeoefend (HR 28 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0598, rov. 4.5). Hieruit volgt dat het beroep dat BSO en Brodosplit op deze rechtspraak doen, niet slaagt. Ook indien waar is dat de rechtbank een zo fundamenteel rechtsbeginsel als hoor en wederhoor heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaken niet meer kan worden gesproken, kunnen BSO en Brodosplit dat eerst in een hoger beroep tegen de nog te wijzen eindvonnissen aan de orde stellen.
4.9.
Anders dan BSO en Brodosplit menen, bevat rov. 4.6 van het genoemde arrest van de Hoge Raad van 28 september 2012 geen uitzondering op deze regel, indien het beweerde veronachtzamen van een fundamenteel rechtsbeginsel samenhangt met art. 6 EVRM.
Rov. 4.6 gaat niet over het toepassen van de ‘doorbrekingsjurisprudentie’ op tussenvonnissen in de zin van art. 337 lid 2 Rv, maar over de reikwijdte van de doorbrekingsjurisprudentie, indien deze van toepassing is. De Hoge Raad bevestigt dat sprake moet zijn van het veronachtzamen van een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken. Het volstaat voor het toepassen van de ‘doorbrekingsjurisprudentie’ niet dat een appellant (alleen) een schending van art. 6 EVRM aan zijn vordering ten grondslag legt.
4.10.
Ook voor het overige is niets aangevoerd dat tot het oordeel leidt dat BSO en Brodosplit in het hoger beroep in de twee zaken kunnen worden ontvangen. Het hof merkt ten overvloede op dat tegen de beslissing van de rechtbank om geen tussentijds hoger beroep tegen de tussenvonnissen toe te laten, geen hogere voorziening openstaat (HR 17 december 2021, ECLI:NL:HR: 2021:1924). Het hof zal BSO en Brodosplit daarom niet-ontvankelijk verklaren in hun hoger beroep.
Proceskosten
4.11.
De kosten van de procedures in hoger beroep komen voor rekening van BSO en Brodosplit, omdat zij moeten worden aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partijen.
In de procedures in hoger beroep heeft de advocaat van NautaDutilh een gelijkluidende incidentele memorie ingediend en er heeft een gelijktijdige mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij gelijkluidende spreekaantekeningen zijn overgelegd. Het hof kent daarom in elk van de zaken de helft van het toepasselijke liquidatietarief toe. Het hof stelt de kosten voor elk van de zaken als volgt vast:
- griffierecht € 783,-
- salaris advocaat
€ 1.183,-(tarief II, 2 punten x 0,5)
totaal € 1.966,-

5.Beslissing

Het hof:
5.1.
verklaart BSO en Brodosplit niet-ontvankelijk in het door hen ingestelde hoger beroep tegen de bestreden vonnissen;
5.2.
veroordeelt BSO in de kosten van het geding met zaaknummer 200.332.635/01, tot op heden aan de zijde van NautaDutilh vastgesteld op € 1.966,-, te vermeerderen met € 173,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 90,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
5.3.
veroordeelt Brodosplit in de kosten van het geding met zaaknummer 200.332.646/01, tot op heden aan de zijde van NautaDutilh vastgesteld op € 1.966,-, te vermeerderen met € 173,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 90,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
5.4.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad wat betreft de proceskostenveroordelingen.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J. van Eekeren, W.J.J. Los en A. van Hees en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 april 2024.