ECLI:NL:GHAMS:2024:1221

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
200.307.152/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot eenhoofdig gezag en wijziging zorgregeling in een familiezakenprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de zorgregeling en het gezag over de minderjarige [minderjarige]. De moeder, verzoekster in principaal hoger beroep, heeft verzocht om een wijziging van de zorgregeling en ondertoezichtstelling van de minderjarige. De vader, verweerder in principaal hoger beroep, heeft zich verzet tegen deze verzoeken. Het hof heeft in zijn eerdere tussenbeschikking van 14 februari 2023 de tijdelijke zorgregeling tussen de vader en de minderjarige vastgesteld en de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om advies over de mogelijkheden voor gezamenlijk gezag. De Raad heeft geadviseerd het gezamenlijk gezag in stand te houden, ondanks de zorgen over de communicatie tussen de ouders. Het hof heeft vastgesteld dat er geen onaanvaardbaar risico bestaat voor de minderjarige bij het gezamenlijk gezag en heeft de bestreden beschikking bekrachtigd. De moeder is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot ondertoezichtstelling, omdat de Raad geen aanleiding heeft gezien voor een dergelijke maatregel. De zorgregeling is tijdelijk vastgesteld met een opbouw naar een definitieve regeling, waarbij de minderjarige om de week bij de vader verblijft. De uitspraak benadrukt het belang van goede communicatie tussen de ouders en de rol van hulpverlening in het proces.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.307.152/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/319039 / FA RK 21-3752
Beschikking van de meervoudige kamer van 23 april 2024 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. Y. Bruin te Heerhugowaard,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. Vermeer te Utrecht.
Als belanghebbende is verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in hoger beroep naar hetgeen is overwogen in zijn tussenbeschikking van 14 februari 2023. Bij deze beschikking heeft het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigd voor zover daarin een tijdelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling) tussen de vader en [minderjarige] was vastgesteld en heeft, alvorens verder te beslissen, de raad verzocht om onderzoek te verrichten en advies uit te brengen omtrent – in ieder geval – de volgende vragen:
a. Welke mogelijkheden of belemmeringen ziet de raad voor de uitoefening door de ouders van het gezamenlijk gezag over [minderjarige] ?
b. Wat acht de raad nodig om eventuele belemmeringen voor de uitoefening van het gezamenlijk gezag weg te nemen?
en, gelet op de omstandigheid dat in eerste aanleg nog niet definitief is beslist over de zorgregeling:
c. Welke omgang/zorgregeling van de vader met [minderjarige] acht de raad in het belang van [minderjarige] ?
Daarbij heeft het hof vermeld dat het zich kan voorstellen dat de raad gedurende dat onderzoek aanleiding ziet om ook een onderzoek te doen naar de opvoedsituatie van [minderjarige] , zodat de raad wordt verzocht bovenstaand onderzoek zo nodig uit te breiden met een beschermingsonderzoek.
De verdere behandeling is pro forma aangehouden in afwachting van voornoemd rapport.
Het hof heeft het verzoek van de moeder om de werking van de in de bestreden beschikking vastgelegde tijdelijke zorgregeling te schorsen (in de zaak met zaaknummer 200.307.152/02) afgewezen.
1.2
Het hof heeft nadien ontvangen:
- een brief van de zijde van de raad van 23 juli 2023 met daarbij het rapport van de raad van 27 maart 2023;
- een brief van de zijde van de raad van 24 juli 2023 met bijlage;
- een brief van de zijde van de raad van 31 juli 2023 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de moeder van 9 augustus 2023 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de moeder van 7 november 2023 met bijlagen;
- een brief van de zijde van de vader van 8 november 2023 met bijlagen;
- een brief van de zijde van de vader van 29 januari 2024 met bijlage;
- een brief van de zijde van de moeder van 2 februari 2024 met bijlagen.
1.3
De mondelinge behandeling is op 22 november 2023 voortgezet. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De raad is – door een planningsfout bij de raad – met bericht van afwezigheid niet verschenen. Vanwege de behoefte van het hof en partijen aan de aanwezigheid van de raad ter zitting, heeft het hof de mondelinge behandeling aangehouden.
1.4
De mondelinge behandeling is op 16 februari 2024 voortgezet. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door M. Eijpe.

2.De nadere beoordeling

Gezag
Wettelijk kader
2.1
Op grond van artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Standpunten van de ouders
2.2
De moeder is het niet eens met het advies van de raad. Het lukt de ouders niet om tot afspraken te komen en er is sprake van moeizaam overleg. De ouders hebben meermaals geprobeerd om dit te ondervangen met hulpverlening maar tot nu toe strandt dat altijd vroegtijdig. Op dit moment is er zelfs geen enkele hulpverlening betrokken, de nieuw jeugd- en gezinscoach van het A-team lijkt onbereikbaar te zijn. De moeder zou graag hulp krijgen. Zij voelt zich nog altijd niet prettig in het contact met de vader. De moeder heeft er geen vertrouwen in dat de vader geen drugs en alcohol meer zou gebruiken nu hij bij een urinecontrole in april 2023 nog positief testte op cocaïne en in het door de vader in de procedure overgelegde overzicht van bij hem afgenomen urinecontroles, juist die uitslag ontbreekt. Over de bestaande alcoholconsumptie van de vader heeft de moeder eveneens zorgen omdat hij agressief wordt van alcohol. Bovendien lijkt de vader van zijn kant ook moeite te hebben om de moeder te vertrouwen. Zo heeft hij eind juli/begin augustus 2023 de ernstige griep en koorts van [minderjarige] in twijfel getrokken en er geen rekening mee gehouden tijdens de omgang, aldus de moeder.
2.3
De vader is van mening dat de moeder de situatie negatiever presenteert dan hij is, ook voor wat betreft haar vertrouwen in de vader. Zo komt de vader wel degelijk bij haar thuis wanneer zij hem nodig heeft voor reparaties aan haar huis. De moeder lijkt de hulpverlening bewust te laten stagneren en de communicatie lijkt zij bewust te saboteren zodat dat in deze procedure kan worden gepresenteerd als een onmogelijkheid van de ouders om met elkaar te communiceren. Dat klopt echter niet, de vader is wel degelijk bereid toestemming te geven en mee te werken wanneer daar om wordt gevraagd. Wanneer de ouderschapsbemiddeling zich zou richten op de communicatie tussen de ouders zouden veel frustraties voorkomen kunnen worden. Tot die tijd zijn de ouders voldoende in staat om er gezamenlijk uit te komen. Voor zover de moeder zegt dat zij zich onprettig voelt in het contact met de vader kan van haar worden verwacht dat zij werkt aan haar angsten. Inmiddels gaat er namelijk al geruime tijd geen dreiging meer uit van de vader richting de moeder.
Ten aanzien van de urinecontroles geldt dat de vader het overzicht heeft overgelegd zoals hij dat heeft ontvangen van Fivoor. Daarin is niet gefilterd op verzoek van de vader, zoals de moeder lijkt te suggereren. Inmiddels heeft de vader het volledige traject bij de reclassering met goed resultaat afgerond. Wanneer de vader bij hoge uitzondering besluit drugs te gebruiken zorgt hij ervoor dat hij dat weekend geen contact heeft met [minderjarige] . Hij neemt dus zijn verantwoordelijkheid en is hier bewust mee bezig.
Het gezamenlijk gezag zoals dat bij de bestreden beschikking is bepaald dient in stand te blijven, aldus de vader.
Advies van de raad
2.4
De raad heeft in zijn rapport en ter zitting in hoger beroep geadviseerd het gezamenlijk gezag van de ouders in stand te laten. De raad ziet op dit moment geen belemmering voor de gezamenlijke uitoefening van het gezag. De raad heeft geen zorgen dat [minderjarige] op dit moment klem zit tussen de ouders of geen onbelast contact met één van hen beiden kan hebben. Er is vooralsnog weliswaar sprake van minimale communicatie en samenwerking tussen de ouders maar met ondersteuning van hulpverlening is de verwachting dat de ouders de onderlinge relatie in het belang van [minderjarige] kunnen verbeteren. Beide ouders staan open voor hulpverlening gericht op verbetering van de onderlinge communicatie.
Wel heeft de raad nog zorgen over dat de moeder op dit moment nog weinig vertrouwen heeft in de vader en dat ook de vader daar soms moeite mee lijkt te hebben. De raad is echter van mening dat het gebrek aan vertrouwen geen belemmering vormt voor het uitoefenen van het gezamenlijk gezag. Om ervoor te zorgen dat het vertrouwen tussen de ouders verbetert, vindt de raad het nodig dat de ouders blijven werken aan hun communicatie onder begeleiding van het wijkteam. Daarnaast kan de moeder denken aan het verwerken van haar angsten door middel van traumatherapie zodat zij zich minder onprettig hoeft te voelen in het contact met de vader. Als hoofdverzorgende ouder wordt van de moeder verwacht dat zij belangrijke informatie over [minderjarige] deelt met de vader.
Volgens de reclassering gebruikt de vader sinds mei 2023 geen drugs. Een zorg die door de reclassering wordt gemeld is echter dat de vader nog moeite lijkt te hebben met het erkennen van zijn drugsgebruik in het (recente) verleden en dat hij de bestaande zorg rondom alcoholgebruik niet (voldoende) erkent, aldus de raad.
Beoordeling door het hof
2.5
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep van 18 november 2022 en 16 februari 2024 is onder meer het volgende gebleken. Sinds de bestreden beschikking (30 november 2021) oefenen de ouders gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . Niet is gebleken dat sindsdien geschillen zijn ontstaan over de gezamenlijke uitoefening van het gezag. Weliswaar verloopt de communicatie tussen partijen moeizaam door een gebrek aan vertrouwen in elkaar, maar niet zodanig moeizaam dat dit de uitoefening van gezamenlijk gezag belemmert. Ter zitting van 16 februari 2024 hebben partijen de bereidheid uitgesproken om met behulp van het Wijkteam te gaan werken aan hun communicatie en daarmee aan hun vertrouwen in elkaar. Het hof gaat ervan uit dat partijen deze bereidheid gestand doen. Naar het oordeel van het hof is alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen niet gebleken dat er thans een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige] bij gezamenlijk gezag klem of verloren zal raken tussen partijen, of dat gezamenlijk gezag anderszins in strijd met de belangen van [minderjarige] zou zijn.
Het hof ziet gelet op het al voorgaande geen aanleiding om van het wettelijk uitgangspunt van gezamenlijk gezag af te wijken en zal de bestreden beschikking ten aanzien van het gezamenlijk gezag dan ook bekrachtigen.
Zorgregeling
Wettelijk kader
2.6
Op grond van artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2 sub a BW een regeling vaststellen. De rechter neemt een beslissing die hem in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
Standpunten van de ouders
2.7
De moeder is het niet eens met het advies van de raad. Zij staat wel open voor uitbreiding van de zorgregeling op termijn maar wil niet dat er nu al een definitieve zorgregeling wordt bepaald. Zij laat dit liever op geleide van de hulpverlening vorm krijgen. Wel zou zij graag om het weekend een volledig onafgebroken weekend samen met [minderjarige] hebben.
Op dit moment ervaart zij nog wel gevoelens van angst in haar contact met de vader, zoals voorafgaand aan en tijdens de overdrachtsmomenten op zondagochtend, waarbij zij het vermoeden heeft dat de vader nog onder invloed is van alcohol. In haar ervaring wordt de vader agressief van alcohol waardoor haar angst in stand blijft. Zij heeft op dit moment onvoldoende vertrouwen in de vader en ervaart ook vanuit de vader onvoldoende vertrouwen in haar. Soms komt [minderjarige] met voor haar ongewoon gedrag terug van de omgang, hetgeen de moeder zorgen baart. De moeder vindt het dan ook van groot belang dat de ouders beter met elkaar gaan praten.
2.8
De vader vindt dat de moeder de feiten negatiever presenteert dan zij zijn. De communicatie tussen de ouders verloopt over het algemeen goed en er zijn zelfs momenten waarbij zij bij elkaar over de vloer komen. Het is de afgelopen jaren al verschillende malen met hulpverlening geprobeerd om de zorgregeling uit te breiden. De ervaring leert inmiddels dat wanneer de uitbreiding van de zorgregeling afhankelijk is van de hulpverlening, deze uitbreiding niet plaatsvindt. De vader zou graag om de week een weekend en in de andere week op een doordeweekse dag omgang hebben met [minderjarige] . Hij is hiertoe in staat en is voornemens om daarvoor op maandag een vaste vrije dag te regelen op zijn werk. Door een duidelijke zorgregeling te bepalen kan hierover geen discussie meer ontstaan wat ook de communicatie tussen de ouders zal vergemakkelijken, aldus de vader.
Advies van de raad
2.9
De raad betreurt het dat de hulpverlening vanuit het SCHIP-traject zonder resultaat tot een vroegtijdig einde is gekomen. Het is voor de ontwikkeling van [minderjarige] van belang dat zij onbelast en veilig contact kan hebben met beide ouders. Over de opvoedvaardigheden van de moeder zijn bij de raad geen zorgen bekend. De Omring heeft bij de enkele keren dat zij de omgang tussen de vader en [minderjarige] hebben begeleid geen zorgen gehad over zijn sensitiviteit en passende betrokkenheid. In deze factoren ziet de raad dan ook geen risico's voor de veiligheid van [minderjarige] tijdens het contact met de vader. De vader gaat verstandig om met zijn recreatieve XTC gebruik, in relatie tot de omgang met [minderjarige] . Wel heeft de raad zorgen over het gebrek aan vertrouwen van de ouders in elkaar. Zij kunnen met behulp van het wijkteam leren om beter met elkaar te communiceren en zo vertrouwen in elkaar krijgen. Bij deze gesprekken kan de moeder de belangrijke informatie over [minderjarige] , waarover zij als hoofdverzorger beschikt, meegeven aan de vader, zodat hij volledig geïnformeerd is over [minderjarige] .
De raad juicht het toe dat de moeder openstaat voor uitbreiding van de zorgregeling. Daarbij staat de veiligheid van [minderjarige] voorop en niet de mate van vertrouwen van de moeder in de vader. [minderjarige] heeft recht op contact met haar vader. De moeder moet werken aan haar eigen angsten, bijvoorbeeld door individuele hulpverlening.
Ter zitting in hoger beroep heeft de raad geadviseerd een zorgregeling vast te leggen met daarin een duidelijke opbouw, waarbij wordt toegewerkt naar een zorgregeling van om de week een weekend en in de tussenliggende week op een doordeweekse dag bij de vader. Door dit vast te leggen, kunnen de ouders uitvoering geven aan de vaststaande regeling terwijl zij los daarvan werken aan onderlinge communicatie en vertrouwen, aldus de raad.
Beoordeling door het hof
2.1
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep van 16 februari 2024 is gebleken dat de zorgregeling de afgelopen periode goed is verlopen. Uit de rapporten van Veilig Thuis en het Wijkteam is gebleken dat er geen zorgen zijn over de opvoedcapaciteiten van de vader en dat hij goed kan aansluiten bij de zorgbehoeftes van [minderjarige] .
Het hof zal overeenkomstig het advies van de raad een zorgregeling vaststellen met daarin een opbouw naar de definitieve regeling. Gelet op het verloop van deze procedure ziet het hof daarbij aanleiding om de te bepalen zorgregeling niet afhankelijk te maken van de hulpverlening. Wel wijst het hof erop dat de ouders hulpverlening nodig hebben bij hun communicatie over de zorgregeling, zoals ter zitting in hoger beroep besproken. Ook is het drugsgebruik van de vader een punt van aandacht. De vader heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij alleen sporadisch recreatief XTC gebruikt en dat hij bij gepland contact met [minderjarige] in het geheel daarvan afziet. Het hof gaat ervan uit dat hij ook ten aanzien van alcoholgebruik de uiterste terughoudendheid betracht wanneer het om [minderjarige] gaat.
Op dit moment verblijft [minderjarige] in onderling overleg tussen de ouders iedere zondag van 11.00 uur tot 17.00 uur bij de vader. Het hof zal, mede gelet op het advies van de raad, een uitgebreidere zorgregeling bepalen, waarbij na een gewenningsperiode van drie maanden, wordt toegewerkt naar de definitieve zorgregeling, die inhoudt dat de vader en [minderjarige] elkaar om de week op een door de weekse dag alsmede om het weekend zullen zien. Zodoende heeft de moeder ook om de week een weekend met [minderjarige] .
Het hof zal de tijdelijke zorgregeling voor de duur van drie maanden als volgt bepalen. [minderjarige] verblijft in de even weken op maandag van 10.00 uur tot na het avondeten om 19.00 uur, bij de vader. In diezelfde even week verblijft [minderjarige] van zaterdagochtend 10.00 uur tot zondag 17.00 uur, voor het avondeten, bij de vader. Deze beide omgangsmomenten vallen in dezelfde even week, zodat er op de maandag omgang is na het weekend dat er geen omgang was.
Na de eerste drie maanden opbouw zoals hiervoor genoemd, zal de zorgregeling in de even weken op maandag van 10.00 uur tot na het avondeten om 19.00 uur bij de vader gelijk blijven. De weekendregeling zal na de gewenningsperiode van drie maanden worden uitgebreid naar de definitieve weekendregeling, waarbij [minderjarige] vanaf vrijdag na werk van de vader tot zondag 17.00 uur, voor het avondeten, bij de vader verblijft, eveneens in de even weken.
Ondertoezichtstelling
Wettelijk kader
2.11
Op grond van artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Advies van de raad
2.12
De raad acht een ondertoezichtstelling van [minderjarige] niet nodig. Hoewel er zorgen zijn, is er geen sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling. Zoals besproken ter zitting in hoger beroep kunnen de ouders zelf hulp vragen van het wijkteam. Daarbij heeft de raad ter zitting in hoger beroep toegezegd tijdens de beschermtafel een vinger aan de pols te houden over de voortgang van die hulpverlening en indien nodig het wijkteam aan te sporen om goed bereikbaar te zijn voor de ouders.
Standpunten van de ouders
2.13
De moeder ziet aanleiding om zelf om een ondertoezichtstelling te verzoeken. De moeder heeft al sinds [minderjarige] is geboren en de ouders uit elkaar zijn veel zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . Zij wil graag een vaste gezinsvoogd die alles kan monitoren en hulp kan bieden. De gezinscoach vanuit het vrijwillig kader is op dit moment namelijk niet bereikbaar. De ouders hebben de afgelopen jaren onvoldoende van de hulpverlening kunnen profiteren en alle hulpverlening zonder resultaat afgerond, ondanks hun bereidheid om aan die hulp mee te werken, aldus de moeder.
2.14
De vader is het eens met het advies van de raad en denkt dat de hulp in het vrijwillig kader volstaat.
Beoordeling door het hof
2.15
Ten aanzien van het verzoek van de moeder om [minderjarige] onder toezicht te stellen op grond van artikel 1:255 BW, verwijst het hof naar de uitspraak van de Hoge Raad van 24 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1361. Daarin overweegt de Hoge Raad als volgt.
“3.1.2 Ingevolge art. 1:255 leden 1 en 2 BW dient een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige te worden ingediend bij de kinderrechter.
Tegen de beslissing van de kinderrechter kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof (art. 358 lid 1 Rv).
3.1.3
Art. 329 Rv bepaalt dat partijen in alle voor hoger beroep bij het gerechtshof vatbare geschillen over zaken die ter vrije bepaling van partijen staan, kunnen overeenkomen die geschillen bij de aanvang van het geding dadelijk ter kennis te brengen van het gerechtshof dat in hoger beroep bevoegd zou zijn.
3.1.4
De maatregel van ondertoezichtstelling grijpt in in de rechtsbetrekking tussen de met het gezag beklede ouder(s) en de minderjarige en is in zoverre een inbreuk op het door art. 8 EVRM beschermde recht op respect voor het familie- en gezinsleven (‘family life’) tussen deze ouder(s) en de minderjarige. Alleen de rechter kan een minderjarige onder toezicht stellen en daarvoor moeten zich de in art. 1:255 lid 1 BW genoemde gronden voordoen. Of een minderjarige onder toezicht wordt gesteld, staat daarom niet ter vrije bepaling van partijen.”
2.16
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank geoordeeld dat de moeder in haar verzoek niet-ontvankelijk was omdat de raad nog geen besluit had genomen over het al dan niet verzoeken tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] . Gelet op die situatie was het oordeel van de rechtbank dat de moeder niet-ontvankelijk was, juist. Inmiddels heeft de raad besloten dat niet tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] zal worden verzocht. Gelet op die beslissing van de raad, begrijpt het hof dat de moeder in hoger beroep haar verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] herhaalt. Het hof is van oordeel dat - gelet op voormelde uitspraak van de Hoge Raad -, dit verzoek niet in dit hoger beroep kan worden gedaan. Het hof zal de moeder daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.
2.17
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar van 30 november 2021, voor zover daarbij een tijdelijke verdeling van zorg- en opvoedingstaken is bepaald, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt met ingang van heden voor de duur van drie maanden een
tijdelijkeverdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast waarbij [minderjarige] bij de vader verblijft:
in de even weken op maandag van 10.00 uur tot 19.00 uur (na het avondeten), en in diezelfde even week van zaterdagochtend 10.00 uur tot zondag 17.00 uur (voor het avondeten);
stelt aansluitend, met ingang van 23 juli 2024, een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast waarbij [minderjarige] bij de vader verblijft:
in de even weken op maandag van 10.00 uur tot 19.00 uur (na het avondeten), en in diezelfde even week van vrijdag (na werk van de vader) tot zondag 17.00 uur (voor het avondeten);
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 30 november 2021 voor het overige;
verklaart de moeder niet ontvankelijk in haar verzoek tot ondertoezichtstelling.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 23 april 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.