ECLI:NL:GHAMS:2024:1305

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
200.323.845/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot teruggave leaseauto op basis van onrechtmatige daad en revindicatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van BMW Financial Services Nederland B.V. tot teruggave van een leaseauto van een appellant, die als gevolmachtigde was geregistreerd voor het gebruik van de auto. De kantonrechter had eerder de appellant veroordeeld tot teruggave van de auto, maar het hof oordeelde dat deze veroordeling onterecht was. De appellant had niet over de auto beschikt ten tijde van de veroordeling en de volmacht die hij had gekregen, maakte hem niet verantwoordelijk voor de teruggave. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter, met uitzondering van de beslissing tot afwijzing van de vordering tot betaling van € 15.978,71. BMW werd veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. De zaak benadrukt de noodzaak van bewijs dat de gedaagde daadwerkelijk over de auto beschikte op het moment van de vordering tot teruggave, zoals vereist door artikel 5:2 BW.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.323.845/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 9886159 CV EXPL 22-6723
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 mei 2024
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. E.T. van Dalen te Groningen,
tegen
BMW FINANCIAL SERVICES NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Breda,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.H.J. Slager te Amsterdam .
Partijen zullen hierna [appellant] en BMW worden genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 2 maart 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank [woonplaats] van 2 februari 2023, hierna ‘de kantonrechter’, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen BMW als eiseres en onder andere [appellant] als gedaagde.
Bij tussenarrest van 28 maart 2023 heeft het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast. Deze mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 juli 2023. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal maakt deel uit van de stukken.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
[appellant] heeft - naar het hof begrijpt - geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis, voor zover jegens hem gewezen, zal vernietigen en de door de kantonrechter toegewezen vorderingen van BMW, zoals hierna onder 3.3 weergeven, alsnog zal afwijzen met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van BMW in de kosten van beide instanties, met nakosten.
BMW heeft - naar het hof begrijpt - geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep, met nakosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.De feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder het kopje “Feiten” onder 1.1 tot en met 1.8 een aantal feiten als vaststaand opgesomd. Over de juistheid van de door de kantonrechter genoemde feiten bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan - voor zover in hoger beroep van belang - zal uitgaan met dien verstande dat bij de beoordeling van het hoger beroep ook enkele andere, hierna te noemen, feiten zullen worden betrokken die tussen partijen niet in geschil zijn. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1
BMW heeft met [naam] (hierna: [naam] ), handelend onder de naam [bedrijf] , op 19 augustus 2020 een financial leaseovereenkomst gesloten met betrekking tot een personenauto van het merk Seat, type Leon 1.4 EcoTSI, met het [kenteken] (hierna: de auto). Het maandelijkse bedrag aan leasekosten bedroeg € 237,14. Op deze overeenkomst zijn de algemene voorwaarden Alphera Financial Lease (hierna: algemene voorwaarden) van toepassing.
2.2
[appellant] verrichtte wel eens werkzaamheden voor het klussenbedrijf van [naam] en had om die reden regelmatig contact met [naam] . In maart 2021 heeft [naam] aan [appellant] gevraagd om hem, [appellant] , als gevolmachtigde ten aanzien van het gebruik van de auto te registreren bij de Kamer van Koophandel. [appellant] heeft hiermee ingestemd. Een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 28 september 2021 vermeldt dat [appellant] sinds 12 maart 2021 is geregistreerd als gevolmachtigde ten aanzien van het gebruik van de auto.
2.3
Bij brief van 17 maart 2021 heeft BMW [naam] gesommeerd tot betaling van
€ 474,28 waarbij zij [naam] tevens in gebreke heeft gesteld en heeft aangezegd dat bij het uitblijven van betaling na 31 maart 2021 de gehele financiering ineens opeisbaar zal zijn, de auto moet worden teruggegeven en de leaseovereenkomst zal worden beëindigd.
2.4
Op 26 juli 2021 heeft BMW aangifte gedaan tegen [naam] van verduistering van de auto.
2.5
Bij brief van 26 november 2021 heeft A. Bruurmijn, gerechtsdeurwaarder, namens BMW, [appellant] aangemaand een bedrag van € 15.531,82 te betalen.
2.6
Op 2 juni 2022 heeft [appellant] als getuige een verklaring afgelegd ten overstaan van de politie in verband met de gedane aangifte van verduistering van de auto. Deze verklaring luidt als volgt, voor zover van belang:
“(…) Omstreeks januari/februari 2021 is [naam] met de Seat gecontroleerd door de politie [woonplaats] . De periode dat [naam] bevoegd was om met een Turks rijbewijs te rijden in Nederland was na een half jaar voorbij. Het zou vrij veel tijd in beslag nemen door de corona epidemie om een nieuwe sticker te regelen in het paspoort, waarmee [naam] weer een voertuig mocht besturen, waardoor hij besloot terug te gaan naar Turkije, mogelijk om het vanaf daar te regelen. [naam] heeft toen mij gevraagd om de auto te besturen zodat die weggereden kon worden vanaf die plek. Ik heb bij de Kamer Van Koophandel een inschrijving gedaan als bestuurder van het voertuig. Ik heb toen waarschijnlijk nog maar 1 keer gereden in de Seat. Op maandag 26 juli 2021, nadat er aangifte was gedaan van verduistering van het voertuig is er een onderzoek ingesteld door de politie. Hiervoor is er een onderzoek ingesteld door de leasemaatschappij - Alphera Financial Services - waardoor zij omstreeks maart/april 2021 ook bij mij als bestuurder aan de deur zijn verschenen om te vragen naar de Seat. Ik heb toen uitgelegd dat ik als kennis de leaser [naam] al 3 weken mistte (…) en dat ik had gehoord dat hij naar Turkije was vertrokken. (…) Na een paar maanden is er naar mijn woonadres een brief gestuurd door de maatschappij dat ik voor de kosten zou opdraaien. (…) Ik heb vervolgens met mijn advocaat een onderzoek ingesteld om de Seat te achterhalen en vond die terug via een vriend (…) in Turkije (…) in de buurt (…) van waar [naam] woonachtig is.
Ik ben de volgende dag, 9 april 2022, naar Turkije gegaan en heb daar de Seat zelf zien staan in [stad] (…). Ik heb toen ook zelf een video-opname gemaakt (…). Ik heb [naam] niet gezien of aangesproken omdat ik mij niet veilig voelde. (…)”
2.7
Enige tijd later is de auto door de Turkse politie in beslag genomen en terechtgekomen bij de Turkse douane in Istanbul. [appellant] heeft een bekende van hem naar Istanbul gestuurd om de auto op te halen. Nadat [appellant] een bedrag van € 1.100,- had betaald aan de douane, is de auto vrijgegeven. De auto is vervolgens naar Nederland gereden en op of omstreeks 15 juli 2023 afgeleverd op een door BMW aangegeven locatie waarbij tevens de sleutels en het kentekenbewijs zijn ingeleverd.

3.De beoordeling

3.1
BMW heeft in eerste aanleg gevorderd [naam] en [appellant] hoofdelijk te veroordelen tot teruggave van de auto met toebehoren op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat zij hiermee in gebreke blijven na betekening van het te wijzen vonnis. Voorts heeft BMW gevorderd [naam] en [appellant] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 15.978,71, vermeerderd met rente van 13% per jaar over een bedrag van € 12.935,29 vanaf 5 maart 2022 tot aan de algehele voldoening onder aftrek van de taxatieprijs van de auto, te bepalen door een door BMW aan te wijzen taxateur, of een zodanige prijs als zal worden verkregen op een ten overstaan van een openbaar ambtenaar te houden publieke veiling, een en ander ter keuze van BMW. Ten slotte heeft BMW gevorderd [naam] en [appellant] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
3.2
BMW heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat [naam] is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen voortvloeiende uit de leaseovereenkomst aangezien hij een achterstand heeft laten ontstaan in de maandelijkse betalingen, en nagelaten heeft de auto terug te geven nadat BMW conform de leaseovereenkomst om afgifte daarvan had verzocht. Ter zake van de jegens [appellant] ingestelde vorderingen heeft BMW gesteld dat [appellant] de auto opzettelijk verborgen heeft gehouden, althans niets heeft ondernomen om de auto in te leveren, waarmee hij inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht van BMW, hetgeen een onrechtmatige daad oplevert. Deze onrechtmatige daad kan aan [appellant] worden toegerekend aangezien [appellant] uitdrukkelijk was gevolmachtigd tot het gebruik van de auto, waardoor hij (mede) verantwoordelijkheid voor de auto droeg, aldus BMW.
3.3
Nadat [naam] niet was verschenen in de procedure en [appellant] verweer had gevoerd tegen de vorderingen, heeft de kantonrechter [naam] en [appellant] hoofdelijk veroordeeld tot teruggave van de auto op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat zij daarmee in gebreke blijven, met een maximum van € 20.000,-. Tevens heeft de kantonrechter [naam] veroordeeld tot betaling van € 15.978,71 vermeerderd met rente van 13% over € 12.935,29 vanaf 5 maart 2022 tot aan de dag van algehele voldoening onder aftrek van de taxatieprijs van de auto, te bepalen door een taxateur, of zodanige prijs als zal worden verkregen op een ten overstaan van een openbaar ambtenaar te houden publieke veiling, een en ander ter keuze van BMW, alles met hoofdelijke veroordeling van [naam] en [appellant] in de proceskosten en uitvoerbaar bij voorraad. Het meer of anders gevorderde is afgewezen. De kantonrechter heeft - voor zover in hoger beroep van belang - geoordeeld dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld jegens BMW en daarom aansprakelijk is voor de ontstane schade. Volgens de kantonrechter was [appellant] in maart/april 2021 ermee bekend dat de auto had moeten worden ingeleverd bij BMW en dat dit tot dan toe niet was geschied. [appellant] heeft toen geen actie ondernomen hetgeen van hem als gevolmachtigd bestuurder wel mocht worden verwacht. Ook heeft [appellant] , toen hij naar eigen zeggen in april 2022 naar Turkije is gegaan om de auto te achterhalen, er geen werk van gemaakt dat de auto zou worden teruggereden naar Nederland om deze vervolgens bij BMW in te leveren. Aldus heeft [appellant] zich onvoldoende ingespannen om ervoor te zorgen dat de auto werd ingeleverd bij BMW waarmee inbreuk werd gemaakt op het eigendomsrecht van BMW, welke inbreuk aan hem op deze gronden kon worden toegerekend, aldus steeds de kantonrechter.
3.4
Op grond van het (uitvoerbaar bij voorraad verklaarde) bestreden vonnis heeft BMW jegens [appellant] aanspraak gemaakt op volgens BMW door [appellant] verbeurde dwangsommen ten bedrage van in totaal € 20.000,-. Nadat [appellant] de auto had terugbezorgd, is namens BMW aan [appellant] voorgesteld dat BMW bereid was af te zien van incasso van € 20.000,- aan verbeurde dwangsommen op voorwaarde dat [appellant] de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep voor zijn rekening zou nemen. [appellant] is niet akkoord gegaan met dit voorstel waarna de onderhavige procedure is voortgezet met het indienen van de memorie van de grieven.
3.5
Tegen de door de kantonrechter tegen hem uitgesproken veroordelingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met twee grieven op. BMW bestrijdt de grieven.
3.6
Met grief 1 bestrijdt [appellant] de beslissing van de kantonrechter hem te veroordelen tot teruggave van de auto. Ofschoon de auto inmiddels weer in het bezit is van BMW, wil [appellant] met de grief beoordeeld krijgen of de kantonrechter [appellant] terecht heeft veroordeeld tot teruggave van de auto. Als dat niet het geval is, dan betekent dat dat [appellant] ten onrechte is veroordeeld in de proceskosten en zijn ook geen dwangsommen verschuldigd. Blijkens de toelichting op de grief voert [appellant] het volgende aan. De kantonrechter is er ten onrechte van uitgegaan dat [appellant] al in het voorjaar van 2021 wist dat [naam] een betalingsachterstand had en dat BMW om die reden afgifte van de auto had verzocht. [appellant] is eerst in november 2021 hiervan op de hoogte geraakt nadat hij een brief van BMW had ontvangen. Van een eerdere sommatiebrief, van 17 maart 2021, die aan [naam] was gericht, staat niet vast dat [appellant] die heeft ontvangen. Daarbij komt dat in die brief de auto niet wordt opgeëist. Er staat daarin slechts dat de auto zal moeten worden ingeleverd als de betalingsachterstand niet vóór 31 maart 2021 is ingelopen. Gevolg hiervan is dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat [appellant] al vanaf het voorjaar 2021 gehouden was actie te ondernemen. De kantonrechter motiveert niet waarom van [appellant] mocht worden verwacht dat hij actie zou ondernemen om de auto terug te halen en in te leveren bij BMW. [appellant] betoogt dat de volmacht die [naam] destijds heeft verleend, hem niet verantwoordelijk maakt voor het inleveren van de auto bij BMW. Die volmacht is verleend omdat het rijbewijs van [naam] niet meer geldig was in Nederland en [naam] in Turkije een nieuw rijbewijs moest aanvragen waarmee tijd was gemoeid. De volmacht is een overeenkomst tussen [naam] en [appellant] waaraan BMW geen enkel recht kan ontlenen. Het was niet de bedoeling dat [appellant] de verplichtingen van [naam] uit hoofde van de leaseovereenkomst zou overnemen. De verplichting tot teruggave van de auto rustte alleen op [naam] als contractspartij. [appellant] heeft, geheel onverplicht, ervoor gezorgd dat de auto uiteindelijk is teruggereden naar Nederland en bij BMW is ingeleverd. Om dat te bewerkstelligen heeft [appellant] een bedrag van
€ 1.100,- betaald aan de Turkse douane. [appellant] had gehoopt dat BMW deze geste op prijs had gesteld en de zaak zou afsluiten zonder aanspraak te maken op de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.
3.7
De grief slaagt. Daartoe is het volgende redengevend. Het hof stelt voorop dat tussen BMW en [appellant] geen contractuele relatie bestaat met betrekking tot de auto. BMW legt aan haar vordering tot teruggave van de auto weliswaar ten grondslag dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld jegens haar, maar zij heeft daarbij niet gesteld, laat staan bewezen, dat [appellant] de auto onder zich had, althans in staat was de auto bij haar in te leveren. Dit laatste is wel vereist nu de vordering van BMW jegens [appellant] neerkomt op een revindicatievordering en in artikel 5:2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) daarover is bepaald dat degene van wie de zaak wordt opgeëist, de zaak onder zich moet hebben. De kantonrechter heeft ten onrechte niet vastgesteld dat [appellant] de auto onder zich hield althans in staat was de auto terug te geven ten tijde van de veroordeling tot teruggave (2 februari 2023). Voor zover BMW heeft gesteld dat [appellant] over de auto beschikte maar deze verborgen heeft gehouden voor BMW, verwerpt het hof die stelling omdat BMW tegen de achtergrond van de hiervoor onder 2.6 en 2.7 weergegeven feiten, haar stelling onvoldoende heeft onderbouwd en toegelicht. Uit de omstandigheid dat [naam] aan [appellant] een volmacht had verleend voor het gebruik van de auto kan evenmin worden afgeleid dat [appellant] de auto onder zich had of ten tijde van de opeising in staat was de auto bij BMW in te leveren. Nog daargelaten dat deze volmacht uitsluitend ertoe strekte dat [appellant] van [naam] gebruik mocht maken van de auto en dus een interne afspraak betrof tussen [naam] en [appellant] waaraan BMW geen rechten kan ontlenen, staat vast dat de auto ten tijde van de veroordeling tot teruggave niet meer in de macht van [appellant] was, maar zich in Turkije bevond. Aldus heeft de kantonrechter ten onrechte [appellant] veroordeeld tot teruggave van de auto. Voor zover BMW met haar vordering tot teruggave van de auto heeft bedoeld schadevergoeding in natura te vorderen op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) in de vorm van teruggave van de auto, strandt ook die vordering aangezien, zoals hiervoor overwogen, [appellant] ten tijde van het instellen van de vordering (9 maart 2022) niet meer over de auto beschikte.
3.8
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat ook grief 2 slaagt waarmee [appellant] betoogt dat de kantonrechter hem ten onrechte heeft veroordeeld in de proceskosten.
3.9
BMW heeft geen specifieke feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden dan hiervoor gegeven. Haar in algemene bewoordingen gestelde bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd.
3.1
Blijkens het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de jegens [appellant] ingestelde vordering tot betaling van € 15.978,71 ter zake van schadevergoeding en bijbehorende kosten afgewezen. Deze beslissing ligt in het onderhavige hoger beroep niet voor aangezien BMW tegen de afwijzing van vorenbedoelde vordering geen incidenteel appel heeft ingesteld en de devolutieve werking van het hoger beroep niet met zich brengt dat het hof die vordering alsnog dient te beoordelen. Dit betekent dat de afwijzing van vorenbedoelde vordering niet aan het oordeel van het hof is onderworpen.
3.11
De slotsom is dat de grieven slagen en dat het bestreden vonnis, voor zover gewezen tussen BMW en [appellant] , zal worden vernietigd met uitzondering van de beslissing tot afwijzing van de vordering jegens [appellant] tot betaling van € 15.978,71.
BMW zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties, met nakosten.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover gewezen tussen BMW en [appellant] , met uitzondering van de beslissing tot afwijzing van de vordering tot betaling van
€ 15.978,71, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af de vorderingen van BMW jegens [appellant] ;
veroordeelt BMW in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] begroot op € 500,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 474,93 aan verschotten en € 2.428,- voor salaris, en op € 173,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 90,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart dit arrest ten aanzien van bovenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, H.T. van der Meer en F.J. Bloem, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2024.