ECLI:NL:GHAMS:2024:1374

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
200.328.074/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over ontruiming van een dienstwoning na beëindiging beheerdersovereenkomst

In deze zaak gaat het om een kort geding dat is aangespannen door twee appellanten, die als beheerders werkzaam waren voor een kerkgemeente. De kerkgemeente heeft de beheerdersovereenkomst opgezegd, wat leidde tot de vraag of deze opzegging rechtsgeldig was en of de appellanten de woning moesten ontruimen. De voorzieningenrechter heeft de vordering tot ontruiming toegewezen, en het hof bekrachtigt dit vonnis. De woning wordt als een eigenlijke dienstwoning beschouwd, waardoor de appellanten geen huurbescherming genieten. Het hof oordeelt dat de opzegging van de overeenkomst rechtsgeldig is, en dat de appellanten niet tijdig in rechte zijn opgekomen tegen de opzegging. De appellanten hebben hun werkzaamheden gestaakt, en de kerkgemeente heeft een spoedeisend belang bij de ontruiming van de woning. Het hof concludeert dat de appellanten niet onredelijk in hun belangen zijn geschaad door de conversie van de opzegging naar een geldige datum. De grieven van de appellanten worden verworpen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.328.074/01 SKG
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/731152/KG ZA 23-221
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 mei 2024
in de zaak van

1.[appellant] ,

wonend te [plaats] ,
2.
[appellant 2] ,
wonend te [plaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. K.R. Lieuw On te Amsterdam,
tegen
het kerkgenootschap
[geïntimeerde] ,
gevestigd te [plaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. B. Santen te Amsterdam.
Appellanten worden hierna ook [appellant] en [appellant 2] , dan wel samen [appellanten] . genoemd en geïntimeerde de [geïntimeerde] .

1.De zaak in het kort

Appellanten waren als beheerders werkzaam ten behoeve van een kerkgemeente. In het kader van de beheerdersovereenkomst is aan hen een woning ter beschikking gesteld, die aan de kerk is vast gebouwd. De kerkgemeente heeft de beheerdersovereenkomst opgezegd. In dit kort geding is de vraag aan de orde of de overeenkomst rechtsgeldig is opgezegd en of uit de opzegging voortvloeit dat appellanten de woning moeten ontruimen. De voorzieningenrechter heeft deze vragen bevestigend beantwoord. Het hof bekrachtigt dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

[appellanten] . zijn bij dagvaarding van 6 juni 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 10 mei 2023, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer in kort geding gewezen tussen de [geïntimeerde] als eiseres en [appellanten] . als gedaagden. De appeldagvaarding bevat de grieven. Op de eerst dienende dag hebben [appellanten] . geconcludeerd overeenkomstig die dagvaarding. Vervolgens heeft de [geïntimeerde] een memorie van antwoord ingediend, met producties.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling op 30 april 2024 laten toelichten door hun hiervoor genoemde advocaten. Mr. Lieuw On heeft zich bediend van spreekaantekeningen, die hij heeft overgelegd. Partijen hebben vragen van het hof beantwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] . hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering tot ontruiming zal afwijzen en de [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen [appellanten] . op grond van het bestreden vonnis hebben betaald, met haar veroordeling in de kosten van het geding in beide instanties, inclusief de nakosten en met rente.
De [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en veroordeling van [appellanten] . in de kosten van het geding, met rente.

3.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.14 de feiten opgesomd die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Samengevat en aangepast aan de huidige stand van zaken zijn die feiten de volgende.
3.1.
De [geïntimeerde] is een kerkgemeente. Haar kerkgebouw omvat tevens een pastorie en een verbindingsvleugel met dienstgebouw en een met het kerkgebouw verbonden woning (hierna: de woning). Het bestuur van de [geïntimeerde] is in handen van de Oudstenraad.
3.2
[appellant] en [appellant 2] zijn bij
overeenkomst inzake de functie van beheerder(hierna: de beheerdersovereenkomst) per 1 november 2015 gezamenlijk aangesteld als beheerder van het kerkcentrum. De overeenkomst is aangegaan voor een aanvankelijke duur van zes maanden en kan daarna telkens stilzwijgend worden verlengd met een jaar, eventueel onder aanpassing van de overeenkomst. Opzegging dient schriftelijk plaats te vinden met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. In de overeenkomst is bepaald dat de beheerders voor het verlenen van hun diensten geen geldelijke vergoeding ontvangen, maar dat hun kosteloos de woning voor bewoning ter beschikking wordt gesteld, waarbij de kosten van energie en water tot een maximum van€ 125,= per maand worden vergoed, evenals de zakelijke telefoonkosten. De beheerders hebben op grond van de overeenkomst recht op vijf vrije zondagen per jaar en vier weken vakantieverlof, waarvan drie aaneengesloten. De vakantieplanning dient minstens een maand van tevoren te worden doorgegeven.
3.3
Bij de beheerdersovereenkomst hoort een
functieomschrijving taken
beheerders. Daarin zijn (op detailniveau) de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de beheerders beschreven ten aanzien van - kort gezegd - het toezicht op het beheren van het gebouwencomplex, het uitvoeren van administratieve taken, het verlenen van toegang tot en het openen van het kerkcentrum alsmede de verstrekking van parkeerkaarten. Ook is daarin bepaald dat als de beheerders hun verantwoordelijkheden en taken niet kunnen uitvoeren, zij voor tijdelijke vervanging dienen te zorgen en/of dit tijdig moeten doorgeven aan de predikant die in de pastorie woont.
3.4
Begin 2022 heeft een aantal leden van de Oudstenraad de uitvoering door [appellant] van de functie van beheerder geëvalueerd. Ook zijn gesprekken gevoerd met zes personen die klachten hadden geuit over [appellant] . In een van de evaluatie opgemaakt rapport staan voor zover van belang de volgende conclusies:
De belangrijkste conclusie is dat de beheerder in belangrijke mate niet voldoet aan de eisen die gesteld worden aan de communicatie en sociale vaardigheden die bij deze functie horen (...).
Het toezicht houden op, het beheer van het gebouwencomplex en het zorgdragen voor de toegankelijkheid van het kerkcentrum wordt geëvalueerd als voldoende (...).
Het uitvoeren van administratieve taken buiten de openingstijden van het Kerkkantoor (...) wordt geëvalueerd als tussen matig en voldoende. Ook valt hierbij op dat hier weinig zicht op is.
3.5
Conflicten tussen [appellant] en (andere) vrijwilligers binnen de kerkgemeente alsmede door [appellant] geuite klachten over zijn werkomstandigheden zijn voor de [geïntimeerde] aanleiding geweest om de taakomschrijving voor de beheerder te wijzigen. In februari 2022 heeft de [geïntimeerde] daartoe een gewijzigde functieomschrijving taken beheerders opgesteld waarin, anders dan in de functieomschrijving van 2015, de taken tussen [appellant] en [appellant 2] duidelijk zijn verdeeld. Partijen hebben daarover op 3 maart 2022 met elkaar gesproken.
3.6
Bij e-mail aan de [geïntimeerde] van 17 maart 2022 heeft [appellant] puntsgewijs bezwaar gemaakt tegen de voorgestelde wijziging van de functieomschrijving en gevraagd om een inhoudelijk gesprek. In reactie daarop heeft de [geïntimeerde] bij e-mail van 22 maart 2022 toegelicht dat zij de functieomschrijving wenste aan te passen, opdat verschillende mensen goed in het kerkcentrum zouden kunnen samenwerken en er een rustige werksfeer zou ontstaan.
3.7
Bij brief van 6 juli 2022 heeft de [geïntimeerde] aan [appellant] en [appellant 2] meegedeeld dat de Oudstenraad had besloten de beheerdersovereenkomst niet te verlengen en dat op grond daarvan de overeenkomst van rechtswege zou aflopen op 1 november 2022. Als toelichting is vermeld dat de Oudstenraad al geruime tijd bezig was om de samenwerking onder de vrijwilligers te herstructureren, [appellanten] . te kennen hadden gegeven zich niet in de nieuwe plannen te kunnen vinden, de gezamenlijke gesprekken met afgevaardigden van de Oudstenraad niet tot een oplossing hadden geleid en [appellanten] . in de voorgaande periode niet waren ingegaan op de uitnodigingen voor een gesprek. [appellanten] . zijn gedeeltelijk vrijgesteld van hun werkzaamheden om hun vertrek voor te bereiden.
3.8
Bij brief van 9 juli 2022 hebben [appellant] en [appellant 2] verklaard dat zij niet akkoord gingen met de opzegging van de beheerdersovereenkomst, omdat naar hun mening er nooit reden is geweest om te klagen over hun functioneren. De Oudstenraad was volgens hen nooit erin geslaagd het persoonlijke geschil tussen [appellant] en een bepaalde vrijwilliger op te lossen door bemiddeling en heeft de weg van de minste weerstand gekozen door [appellanten] . te slachtofferen.
3.9
De [geïntimeerde] is bij haar besluit gebleven. Tot een persoonlijke gesprek tussen partijen is het niet meer gekomen, ondanks een uitnodiging daartoe van de zijde van de [geïntimeerde] .
3.1
Beide partijen hebben advocaten ingeschakeld. Zij hebben vruchteloos met elkaar overlegd over een regeling.
3.11
In februari 2023 heeft de [geïntimeerde] meermaals aan [appellant] en [appellant 2] gevraagd de sleutels van het kerkgebouw in te leveren. Aan die verzoeken hebben [appellant] en [appellant 2] toen niet voldaan
3.12
Na betekening van het bestreden vonnis hebben [appellanten] . de woning in augustus 2023 leeg opgeleverd aan de [geïntimeerde] .

4.Eerste aanleg

4.1.
De [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd [appellant] en [appellant 2] hoofdelijk te veroordelen tot ontruiming, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Zij heeft aan deze vordering, samengevat, ten grondslag gelegd dat de beheerdersovereenkomst rechtsgeldig tot een einde is gekomen en daarmee ook het recht van [appellanten] . tot bewoning van de woning. Na de opzegging hebben [appellanten] . hun werkzaamheden gestaakt, waardoor hun taken moeten worden waargenomen door andere vrijwilligers, die daarvoor steeds naar het kerkgebouw moeten komen. De situatie kan niet langer voortduren. De woning is nodig om door de opvolgende beheerder(s) te worden gebruikt en daarom heeft de [geïntimeerde] een spoedeisend belang bij een veroordeling tot ontruiming in kort geding, aldus nog steeds de [geïntimeerde] .
4.2
De voorzieningenrechter heeft de vordering tot ontruiming toegewezen en [appellanten] . in de proceskosten veroordeeld. Zij heeft daartoe, voor zover in hoger beroep nog van belang en samengevat, het volgende overwogen.
Het betoog van [appellanten] . dat de relatie tussen partijen niet is verstoord, wordt vooralsnog niet gevolgd, want uit de door de [geïntimeerde] in het geding gebrachte stukken blijkt van conflicten met andere vrijwilligers en van een onwil aan de zijde van [appellanten] . om mee te werken aan de voorgestelde aanpassing van de functieomschrijving, die tot doel had de verhoudingen te verbeteren. Wat daarvan zij, ook als er geen verstoorde relatie tussen partijen zou bestaan, kon de [geïntimeerde] gebruik maken van haar opzegmogelijkheid.
Gelet op de door de [geïntimeerde] gegeven toelichting ten aanzien van de hoedanigheid van aan [appellant] en [appellant 2] ter beschikking gestelde woning, die door hen inhoudelijk niet is betwist, wordt vooropgesteld dat de woning een eigenlijke dienstwoning is. Dit betekent dat aan [appellanten] . geen huurbescherming toekomt.
Het verweer van [appellanten] . dat de overeenkomst van partijen een arbeidsovereenkomst is en daarom niet op een rechtsgeldige wijze is beëindigd, heeft alleen al geen succes omdat [appellanten] . de eventuele ongeldigheid van de opzegging niet tijdig in rechte hebben ingeroepen. Het argument van [appellanten] . dat de arbeidsovereenkomst na de opzegging stilzwijgend is voortgezet, gaat niet op omdat uit de gedingstukken blijkt dat meermaals aan [appellanten] . is geschreven en verteld dat de overeenkomst is geëindigd en dat zij de woning moeten verlaten. De stelling van de [geïntimeerde] dat [appellant] en [appellant 2] hun taken al sinds augustus 2022 niet meer hebben uitgevoerd, is door hen bovendien onvoldoende gemotiveerd weersproken.
Het standpunt van [appellanten] . dat het bij het aangaan van de overeenkomst expliciet niet de bedoeling is geweest dat zij bij het einde van de overeenkomst de woning zouden moeten verlaten, is door hen niet voldoende onderbouwd, zodat daaraan voorbij wordt gegaan.
Al met al is de conclusie dat voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering tot ontruiming zal toewijzen. Gezien de verstoorde relatie tussen partijen en de moeilijk werkbare situatie heeft de [geïntimeerde] een spoedeisend belang bij toewijzing van haar vordering. Van haar kan niet worden gevergd dat zij een, mogelijk langdurige, bodemprocedure afwacht, aldus nog steeds de voorzieningenrechter.

5.Beoordeling

5.1
[appellanten] . hebben in hoger beroep zes grieven aangevoerd tegen de toewijzing van de ontruimingsvordering en de gronden waarop die berust.
Verstoorde verhouding
5.2
Met de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat de [geïntimeerde] voorshands voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de relatie tussen partijen is verstoord. Er zijn door verschillende vrijwilligers van de kerk klachten geuit over het optreden van [appellant] , die als dwingend en onwelwillend wordt omschreven. Dat die klachten onterecht waren is niet aannemelijk geworden. Het is mogelijk juist dat, zoals [appellanten] . stellen, de desbetreffende vrijwilligers zich niet aan de door de Oudstenraad opgestelde regels wilden houden, maar de [geïntimeerde] mocht van haar beheerder verwachten dat deze daarmee op een tactvolle en beleefde wijze zou omgaan. Het gaat immers om personen die belangeloos hun vrije tijd voor de kerk inzetten. Dat is [appellant] echter kennelijk niet gelukt.
5.3
Anders dan [appellanten] . suggereren waren de klachten ook niet iets van de laatste tijd. Dit volgt al uit de e-mail van een vrijwilliger van 18 september 2017, die door de [geïntimeerde] is overgelegd. Dezelfde vrijwilliger heeft schriftelijk verklaard dat haar problemen met [appellant] in de jaren daarna zijn blijven bestaan. Op de inhoud van die e-mail en die verklaring zijn [appellanten] . in het geheel niet ingegaan.
5.4
Omdat iedereen over het functioneren van [appellant 2] wel te spreken was, leek het een goed idee de beheerderswerkzaamheden zo over [appellant] en [appellant 2] te verdelen dat [appellant 2] zou optreden als de gastvrouw, terwijl [appellant] de meer technische werkzaamheden op zich zou nemen. Met dit voorstel hebben [appellanten] . echter niet willen instemmen. Het valt te begrijpen dat de [geïntimeerde] hun opstelling als niet constructief heeft ervaren. Een en ander is voor het hof voldoende om voorshands te concluderen dat de verhouding tussen partijen inderdaad was verstoord, zoals de [geïntimeerde] stelt.
5.5
Het voorgaande brengt mee dat grief 1, waarmee [appellanten] . het tegendeel betogen, geen doel treft. Bij deze stand van zaken behoeft het hof niet in te gaan op grief 2, die is gericht tegen de overweging van de kantonrechter dat de [geïntimeerde] ook zonder verstoring van de onderlinge verhoudingen gebruik mocht maken van haar opzeggingsbevoegdheid.
Eigenlijke dienstwoning
5.6
De [geïntimeerde] heeft aan haar standpunt dat de woning een eigenlijke dienstwoning is, het volgende ten grondslag gelegd. De woning vormt onderdeel van het kerkgebouw en is daarmee intern verbonden via een binnentrap en een tussendeur. Vanuit de woning is door een binnenraam zicht op de hal, de ontvangstruimte en de kerkzaal. Dit alles dient de taakvervulling door de beheerders. Vanuit de woning kan de buitendeur van het kerkgebouw worden geopend (met cameratoezicht) en de telefoon van het kerkgebouw worden opgenomen. De woning is onlosmakelijk verbonden met de rol en de taken van de beheerders. Om hun functie goed te kunnen vervullen hebben de beheerders de woning nodig en omgekeerd brengen de aard en ligging van de woning mee dat die moet worden bewoond door de beheerders.
5.7
In hoger beroep hebben [appellanten] . deze stellingen niet betwist, met dien verstande dat zij hebben betoogd dat de woning een eigen toegang heeft, dat het cameratoezicht na de opzegging door de [geïntimeerde] is uitgeschakeld en dat het zicht door het binnenraam slechts beperkt is. Naar het oordeel van het hof doet dit een en ander niet wezenlijk af aan hetgeen de [geïntimeerde] heeft gesteld.
5.8
[appellanten] . hebben verder aangevoerd dat uit de eigen stelling van de [geïntimeerde] dat de andere vrijwilligers van de kerk sinds de opzegging de beheerderswerkzaamheden hebben overgenomen, al blijkt dat het bewonen van de woning voor het verrichten van die werkzaamheden niet noodzakelijk is. Dit betoog gaat niet op. Onbetwist is gebleven dat sinds [appellanten] . met het beheer zijn gestopt, vrijwilligers op alle momenten van de dag naar de kerk moeten komen om bijvoorbeeld het gebouw te openen en leveranciers of andere bezoekers op te vangen. Dat dat mogelijk is, neemt niet weg dat het voor een beheerder van de kerk, die is aangesteld om ál die werkzaamheden te verrichten, nodig is om zeer dicht bij de kerk te wonen. Het alternatief is dat de beheerder veel tijd kwijt is met heen en weer gaan. Dit levert bovendien voor degenen die het kerkgebouw om de een of andere reden willen betreden, tijdverlies op.
5.9
Verder maakt de verbondenheid van de woning met het kerkgebouw, zowel bouwkundig als wat betreft technische voorzieningen, het noodzakelijk dat de woning wordt bewoond door iemand die nauw betrokken is bij het reilen en zeilen van de kerk en het kerkgebouw, zoals de beheerders.
5.1
Op grond van het voorgaande deelt het hof het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat de woning een eigenlijke dienstwoning is, omdat de beheerders de woning nodig hebben om hun functie goed te kunnen vervullen en omgekeerd de aard en ligging van de woning meebrengen dat die moet worden bewoond door de beheerders. De terbeschikkingstelling van de woning vormt dan ook een onderdeel van de beheerdersovereenkomst en wordt niet geregeerd door het huurrecht. [appellanten] . komt geen huurbescherming toe. De daarop betrekking hebbende grief 3 faalt.
Conversie
5.11
De overeenkomst is aangevangen op 1 november 2015 voor een aanvankelijke duur van zes maanden, dus tot en met 30 april 2016, waarna de overeenkomst telkens stilzwijgend met een jaar is verlengd. Het was dus niet mogelijk om de overeenkomst, zoals de [geïntimeerde] heeft gedaan, op te zeggen tegen 1 november 2022. [appellanten] . wijzen hierop met hun grief 4. Zij menen dat de overeenkomst nog steeds voortduurt, omdat die na 6 juli 2022 nooit tegen de juiste datum is opgezegd. Het door de [geïntimeerde] gedane beroep op conversie van de opzegging in een opzegging tegen de juiste datum (dus tegen 1 mei 2023) hebben [appellanten] . bestreden met het argument dat conversie vanwege de overspannen woningmarkt in [plaats] jegens [appellanten] . onredelijk zou zijn. Het is onmogelijk om op een termijn als hier aan de orde te beschikken over vervangende woonruimte, terwijl [appellanten] . destijds hun sociale huurwoning hebben moeten opgeven om hun intrek te kunnen nemen in de woning, aldus [appellanten] .
5.12
Als de overeenkomst van partijen een arbeidsovereenkomst is, zoals [appellanten] . primair bepleiten, komt het hof niet aan conversie toe, omdat [appellanten] . de ongeldigheid van de opzegging niet tijdig in rechte hebben ingeroepen. Als de overeenkomt geen arbeidsovereenkomst is, slaagt het beroep op conversie. Strikt genomen was de kern van de brief van 6 juli 2022 de mededeling dat de overeenkomst niet zou worden verlengd. Omdat verlenging pas per 1 mei 2023 aan de orde was, is deze mededeling (in de overeenkomst ‘opzegging’ genoemd) ruim op tijd gedaan. Daarnaast bevatte de brief de onjuiste conclusie dat de overeenkomst per 1 november 2022 zou eindigen. Het is de vraag of dit moet worden gekwalificeerd als een opzegging tegen 1 november 2022. Maar ook als dat zo is, worden [appellanten] . door de conversie van de opzegging tegen 1 november 2022 in een opzegging tegen 1 mei 2023 niet onredelijk in hun belangen geschaad. Het betekent dat zij in feite zes maanden langer de tijd hebben gehad dan overeengekomen, om zich op het einde van de overeenkomst voor te bereiden. Het verweer van [appellanten] . dat zij in geval van ontruiming zijn aangewezen op de overspannen woningmarkt van [plaats] , kan alleen al niet aan de [geïntimeerde] worden tegengeworpen, omdat [appellanten] . destijds vrijwillig de beheerdersovereenkomst zijn aangegaan en afstand hebben gedaan van hun sociale huurwoning. Van belang is ook dat de [geïntimeerde] zich naar de geconverteerde opzegging heeft gedragen; de dagvaarding tot ontruiming is eerst op 3 april 2023 uitgebracht. Op grond van het vonnis hebben [appellanten] . vervolgens tot augustus 2023 in de woning kunnen blijven. In de tussenliggende periode heeft de [geïntimeerde] in haar communicatie er geen enkele onduidelijkheid over laten bestaan dat zij de beheerdersovereenkomst wilde beëindigen. Van haar te eisen dat zij nogmaals de overeenkomst formeel zou opzeggen met inachtneming van de contractuele opzegtermijn van drie maanden zou van nodeloos formalisme getuigen. Grief 4 stuit hierop af.
Einde arbeidsovereenkomst
5.13
[appellanten] . menen primair dat de overeenkomst van partijen een arbeidsovereenkomst is. Zij hebben niet bestreden dat zij niet binnen de wettelijke termijn in rechte de nietigheid van de opzegging van de gestelde arbeidsovereenkomst hebben ingeroepen. Zij menen niettemin dat de arbeidsovereenkomst nog doorloopt, omdat die na de opzegging stilzwijgend is voortgezet. Zij betwisten dat zij sinds augustus 2022 geen werkzaamheden meer hebben uitgevoerd. Het is aan de [geïntimeerde] om te stellen welke werkzaamheden [appellanten] . niet meer zouden hebben verricht en om dat aannemelijk te maken. De stelling dat anderen de beheerswerkzaamheden zouden hebben verricht is ook in strijd met de stelling dat voor het verrichten van de werkzaamheden noodzakelijk is om in de woning te verblijven, aldus [appellanten] . Op deze kwestie heeft grief 5 betrekking.
5.14
De grief is tevergeefs voorgedragen. Uit datgene wat [appellanten] . tijdens de mondelinge behandeling op vragen naar voren hebben gebracht over de door hen na de opzegging nog verrichte werkzaamheden, kan het hof niet meer afleiden dan dat [appellanten] . incidenteel zijn ingegaan op verzoeken van derden (en dus niet van de Oudstenraad) om bepaalde klusjes te verrichten of om de deur van het kerkgebouw te openen. Deze handelingen werden uiteraard vergemakkelijkt doordat [appellanten] . nog steeds in de woning woonden. Tegelijkertijd hebben [appellanten] . ook melding gemaakt van bezoekers die lang moesten wachten op het openen van de deur door de vrijwilligers. Dat laatste impliceert dat het openen van de deur niet langer de taak was van [appellanten] ., maar van de (andere) vrijwilligers. Ook hebben [appellanten] . niet betwist dat hun in februari 2023 tevergeefs is gevraagd de sleutels van het kerkgebouw in te leveren. Al met al acht het hof, met de voorzieningenrechter, het verweer van [appellanten] . dat de overeenkomst stilzwijgend is voortgezet, in het licht van de duidelijke communicatie zijdens de [geïntimeerde] , onvoldoende gemotiveerd. Grief 5 faalt daarom eveneens.
Spoedeisend belang
5.15
De zesde en laatste grief betreft het spoedeisend belang. [appellanten] . betogen dat het voor het beheer van het kerkgebouw niet dringend nodig is dat de woning wordt ontruimd en dat het enkele feit dat de verhoudingen verstoord zijn, als dat al het geval is, de zaak niet spoedeisend maakt. Ontruiming van een woning in kort geding is een ingrijpende maatregel en de voorzieningenrechter beschikte over veel te weinig informatie om die maatregel te kunnen treffen. Daarvoor was veel meer onderzoek vereist, waarvoor in kort geding geen plaats is. Door te overwegen dat de arbeidsovereenkomst tot een einde is gekomen, heeft de voorzieningenrechter een declaratoir vonnis gewezen, wat in kort geding niet kan, aldus [appellanten] .
5.16
Terecht voeren [appellanten] . aan dat ontruiming in kort geding een ingrijpende maatregel is waarvoor slechts plaats is als voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering eveneens zal toewijzen en van de eisende partij niet kan worden gevergd de uitkomst van de bodemprocedure af te wachten. Naar het oordeel van het hof is aan deze vereisten voldaan. Het is voldoende aannemelijk geworden dat de overeenkomst tussen partijen rechtsgeldig tot een einde is gekomen en dat het verblijf van [appellanten] . in de woning dus zonder recht of titel is. De [geïntimeerde] wil op termijn de woning weer gaan gebruiken voor het onderbrengen van de vrijwilligers tijdens hun beheerdiensten. Bovendien maakt de verstoorde relatie tussen partijen het onwenselijk dat [appellanten] . hun verblijf in de woning, zo nauw verbonden met het kerkgebouw, voortzetten. Dit maakt dat de [geïntimeerde] een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde ontruiming. Ten slotte heeft de voorzieningenrechter geenszins een declaratoir vonnis gewezen. Ook grief 6 kan dus niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden.
Slotsom en kosten
5.17
De grieven hebben geen succes. Of de overeenkomst tussen partijen nu een arbeidsovereenkomst is of niet, zij is rechtsgeldig opgezegd. Met het eindigen van de overeenkomst is ook het recht tot bewoning van de woning geëindigd, omdat die een eigenlijke dienstwoning is. De [geïntimeerde] heeft een spoedeisend belang bij het beëindigen van het gebruik van de woning door [appellanten] .
5.18
Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij worden [appellanten] . veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- griffierecht € 783,=
- salaris advocaat € 2.428,= (twee punten)
Totaal € 3.211,=

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] . in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de [geïntimeerde] vastgesteld op € 3.211,=, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. J.C.W. Rang, mr. D. Kingma en mr. E.K. Veldhuijzen van Zanten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2024.