ECLI:NL:GHAMS:2024:1968

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
200.341.758/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een bestreden vonnis in een familiekwestie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 juli 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland. De man, appellant in de hoofdzaak, had op 24 mei 2024 hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 8 mei 2024, waarin de voorzieningenrechter had bepaald dat de vrouw, geïntimeerde in de hoofdzaak, in de woning mocht blijven wonen en de man bevolen had de woning te verlaten. De voorzieningenrechter had ook bepaald dat de zoon van partijen voorlopig aan de vrouw werd toevertrouwd en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De man voerde aan dat zijn belang bij het behoud van de huidige situatie zwaarder weegt dan dat van de vrouw bij de directe tenuitvoerlegging van het vonnis. Hij stelde dat hij geen inkomen heeft om elders te wonen en dat hij, gezien zijn lichamelijke problemen, niet in staat is om een zwervend bestaan te leiden. De vrouw daarentegen had meer mogelijkheden om tijdelijk elders te verblijven.

Het hof overwoog dat de voorzieningenrechter bij zijn beslissing het belang van de zoon voorop had gesteld en dat er een reëel risico bestond dat de man een zwervend bestaan zou leiden. Het hof concludeerde dat er onvoldoende rechtvaardiging was voor afwijking van het uitgangspunt dat een uitgesproken veroordeling uitvoerbaar dient te zijn, en wees de incidentele vordering van de man af. De beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.341.758/01 SKG
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/350374 / KG ZA 24-149
arrest van de meervoudige familiekamer van 16 juli 2024
inzake
[de man] ,
wonend te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. A. Vogelaar te Wormerveer, gemeente Zaanstad,
tegen
[de vrouw] ,
wonend te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. C.A.F. Visser te Wormerveer, gemeente Zaanstad.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de man respectievelijk de vrouw genoemd.
De man is bij dagvaarding van 24 mei 2024 in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding van 8 mei 2024 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) (hierna: de voorzieningenrechter), onder bovenstaand zaak/rolnummer gewezen tussen de man als gedaagde in conventie, eiser in reconventie en de vrouw als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.
De dagvaarding in hoger beroep, met producties, bevat een incidentele vordering strekkende tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis op de voet van naar het hof begrijpt artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) totdat in hoger beroep is beslist.
De zaak is aangebracht op de rol van 4 juni 2024. Op deze datum heeft de man overeenkomstig voormeld exploot geconcludeerd en genoemde producties in het geding gebracht.
De vrouw heeft daarop een memorie van antwoord in het incident genomen en geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering, kosten rechtens.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.

2.Beoordeling

in het incident
2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, waaruit een thans nog minderjarige zoon is geboren (hierna: de zoon). Partijen wonen samen in een sociale huurwoning (hierna: de woning). Voor zover van belang heeft de voorzieningenrechter bij het bestreden vonnis - kort gezegd - bepaald dat de vrouw voorlopig, bij uitsluiting van de man, gerechtigd is tot het gebruik van de woning en de zich daarin bevindende inboedel. De man is bevolen om de woning uiterlijk op 19 juli 2024 te verlaten en niet verder te betreden. Verder heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de zoon van partijen voorlopig aan de vrouw wordt toevertrouwd. De voorzieningenrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.2
Kort gezegd heeft de man ter onderbouwing van zijn incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis het volgende aangevoerd. Het belang van de man bij het behoud van de huidige situatie totdat definitief op het rechtsmiddel is beslist, weegt zwaarder dan dat van de vrouw bij directe tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, dat dient te worden vernietigd. Niet de vrouw, maar de man is uitsluitend gerechtigd tot het gebruik van de woning. De man heeft geen inkomen om elders een woning te verkrijgen en geen sociaal netwerk waar hij terecht kan. Hij zal een zwervend bestaan moeten leiden. Daartoe is hij echter gelet op zijn lichamelijke problemen niet in staat. De vrouw heeft wel mogelijkheden om (tijdelijk) elders te verblijven en een grotere kans om vervangende woonruimte te vinden.
2.3
De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd, op gronden waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
2.4
Bij de beoordeling van de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, waarin over de uitvoerbaarheid bij voorraad ongemotiveerd is beslist, stelt het hof het volgende voorop (vgl. HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Bij de toepassing van deze maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
2.5
De voorzieningenrechter heeft bij zijn beslissing over de gevraagde voorziening het belang van de zoon voorop gesteld en zijn beslissing onder andere gebaseerd op de overweging dat i) aan de huidige situatie, waarbij partijen samen in de woning wonen, een einde dient te komen, ii) de vrouw het beste in staat is voor de zoon zorg te dragen en iii) het in het belang van de zoon is dat hij in zijn vertrouwde omgeving (de woning) kan blijven. De voorzieningenrechter heeft bij de door hem gemaakte belangenafweging betrokken dat een reëel risico bestaat dat de man een zwervend bestaan gaat leiden.
2.6
Voor zover de man zijn incidentele vordering baseert op inhoudelijke bezwaren tegen het bestreden vonnis, kan het hof daarop in het kader van dit incident niet ingaan. Op het oordeel in de hoofdzaak kan immers niet worden vooruitgelopen. De onder 2.2 weergegeven stellingen van de man leiden verder niet tot het oordeel dat het bestreden vonnis op een kennelijke misslag berust. Daarvoor is ten minste vereist dat dit ‘klaarblijkelijk’ het geval is, dat wil zeggen dat reeds op het eerste gezicht, dus zonder relevant nader feitelijk of juridisch onderzoek, zonder meer duidelijk is dat een feitelijk of juridisch oordeel in een bepaalde rechtsoverweging onjuist is. Dat dit in deze zaak het geval is, is niet gebleken. Voor een verdere beoordeling van de juistheid van de overwegingen van de voorzieningenrechter is in dit incident geen plaats.
2.7
Uitgaande van het bestreden vonnis en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen en in aanmerking genomen het belang van de zoon die in de woning dient te blijven wonen, ziet het hof onvoldoende rechtvaardiging voor afwijking van het uitgangspunt dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer kan worden gelegd. Nu de vrouw de dagelijkse zorg voor de zoon is toevertrouwd, heeft zij evident belang erbij om in de woning te blijven wonen. Het belang van de man om in de woning te blijven wonen, legt daar tegenover onvoldoende gewicht in de schaal, temeer daar hij de mogelijk verstrekkende gevolgen van tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis hangende het hoger beroep niet nader met stukken heeft onderbouwd of anderszins heeft geconcretiseerd. Het belang van de man bij behoud van de huidige situatie hangende het hoger beroep weegt dan ook niet op tegen het belang van de vrouw en de zoon bij directe tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis.
2.8
Gelet op het voorgaande zal de incidentele vordering van de man tot schorsing van de tenuitvoerlegging worden afgewezen.
2.9
Een oordeel over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
in de hoofdzaak
2.1
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor beraad appellant voor het overleggen van het procesdossier.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 30 juli 2024 voor beraad appellant voor het overleggen van het procesdossier;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Alwin, A.R. Sturhoofd en M.C. Schenkeveld en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2024.