ECLI:NL:GHAMS:2024:2235

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
000756-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van klaagschrift tot teruggave van inbeslaggenomen geldbedragen in het kader van strafrechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klaagschrift dat was ingediend door [klager] met betrekking tot de teruggave van inbeslaggenomen geldbedragen. Het klaagschrift was ingediend op 25 mei 2023 bij de rechtbank Noord-Holland, die zich onbevoegd verklaarde en de zaak verwees naar het hof. De inbeslaggenomen bedragen betroffen € 73.380,00 en $ 8.600,00, die in verband stonden met een verdenking van overtreding van de Algemene Douanewet en witwassen. De rechtbank had de verdachte [verdachte] eerder veroordeeld voor witwassen en de inbeslaggenomen bedragen verbeurd verklaard. Het hof heeft de relevante stukken en verklaringen van de klager en de advocaat-generaal in overweging genomen. Klager stelde dat de gelden toebehoorden aan haar en haar dochtervennootschap, maar het hof oordeelde dat niet kon worden vastgesteld dat klager rechthebbende was. Het hof concludeerde dat de in beslag genomen gelden al onherroepelijk verbeurd waren verklaard en dat klager niet-ontvankelijk was in haar verzoek tot teruggave aan een ander dan haarzelf. De beslissing van het hof was dat het beklag ongegrond werd verklaard en dat de beschikking onverwijld aan klager betekend moest worden.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
rekestnummer: 000756-23 (552a Sv)
parketnummer in hoger beroep: 23-001632-23
Beschikking op het klaagschrift op de voet van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager],
gevestigd te [plaats] ,
domicilie kiezende ten kantore van de advocaat, mr. W.S. de Zanger,
[adres] .

1.Inhoud klaagschriftHet klaagschrift strekt tot opheffing van het beslag met last tot teruggave aan klager van de hierna genoemde inbeslaggenomen geldbedragen in de zaak met voornoemd parketnummer:

- € 73.380,00;
- $ 8.600,00.
In raadkamer in hoger beroep is gebleken dat de teruggave wordt verlangd van:
- € 67.000,00;
- $ 8.600,00.

2.2. ProcesgangHet klaagschrift is op 25 mei 2023 bij de rechtbank Noord-Holland ingekomen.

Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 25 september 2023 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar het hof.
Op 13 maart 2024 heeft de advocaat-generaal zijn standpunt kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken in de strafzaak onder bovengenoemd parketnummer en heeft de advocaat-generaal en de raadsman van klager op 25 maart 2024 ter gelegenheid van de openbare behandeling van het klaagschrift in raadkamer gehoord. Klager is niet verschenen.

3.Bevoegdheid

Op 31 oktober 2019 is op grond van artikel 94 Sv onder [verdachte] (hierna te noemen: [verdachte] ) in de strafzaak tegen haar beslag gelegd op geldbedragen tot een totaal bedrag van € 77.380,00 en
$ 8.600,00 in verband met een verdenking van (opzettelijke) overtreding van de aangifteverplichting Algemene Douanewet en op verdenking van witwassen.
Bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 30 mei 2023 is de verdachte [verdachte] veroordeeld voor witwassen en zijn de inbeslaggenomen geldbedragen verbeurd verklaard.
Bij arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 10 oktober 2023 is de verdachte [verdachte] niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en is het vonnis onherroepelijk geworden.
Het ex artikel 552a Sv op 25 mei 2023 ingediende klaagschrift heeft derhalve te gelden als een klaagschrift ex artikel 552b Sv.
Het hof acht zich bevoegd om op dit klaagschrift te beslissen (vergelijk ECLI:NL:HR:2011:BM0781).

4.4. Beoordeling

Standpunt klager

De gelden die onder beslagene ( [klager] ) in beslaggenomen zijn behoren tot een bedrag van € 67.000 en
$ 8.600 aan klager en haar dochtervennootschap ( [bedrijf 1] ) toe en waren bedoeld als aanbetaling op een koopovereenkomst die klager met [bedrijf 2] , was aangegaan. [klager] was verzocht deze gelden vanuit [land 1] contant mee te nemen naar Nederland en daar over te dragen aan de verkoper. Contante betalingen zijn in [land 1] niet ongebruikelijk. Dat het een veelheid van 500 euro biljetten betrof, is in [land 1] eveneens niet ongebruikelijk en daarbij speelt een rol dat het girale betaalverkeer in [land 2] en [land 1] minder goed ontwikkeld is dan in Nederland. Klager is een [land 1] vennootschap, haar dochtervennootschap ( [bedrijf 1] ) is [afkomst] en beiden worden vertegenwoordigd door de heer [naam] . De heer [naam] is tevens de ex-man van [klager] .
Klager heeft stukken ter onderbouwing overgelegd en verwijst naar processtukken uit het strafdossier van [klager] . De gelden hebben een legale herkomst en dienen daarom teruggegeven te worden aan de rechthebbende.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft het inhoudelijk standpunt van de officier van justitie ten tijde van de behandeling van het klaagschrift bij de rechtbank gehandhaafd en zich op het standpunt gesteld dat op grond van het klaagschrift en de daarbij overgelegde stukken, niet kan worden vastgesteld dat klager rechthebbende is van de onder [klager] aangetroffen geldbedragen zodat het klaagschrift moet worden afgewezen. De door klager overgelegde stukken maken dit standpunt niet anders.
Beoordeling
Klager heeft gesteld dat de geldbedragen waarvan de teruggave wordt verzocht eigendom zijn van haar en van haar [afkomst] dochteronderneming [bedrijf 1] .
Ter staving hiervan zijn enkele stukken overgelegd, waaronder een
Letter of Good Standinggedateerd – naar het hof begrijpt – 3 december 2019 van de [bank] betreffende klager, enkele
Tax invoiceseveneens klager betreffend en een orderbevestiging van [bedrijf 2] aan de [afkomst] dochteronderneming van klager gedateerd 29 juli 2019.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van de verklaringen van [klager] die zij bij de douane (na aanhouding op Schiphol) en nadien in haar strafzaak heeft afgelegd.
Het hof stelt voorop dat in de onderhavige beklagprocedure tot uitgangspunt moet worden genomen dat de in beslag genomen gelden al onherroepelijk door de politierechter zijn verbeurdverklaard. In de beklagprocedure van artikel 552b Sv gaat het om de beoordeling of klager kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 552b lid 1 Sv en, zo ja, of – mede gelet op artikel 33a lid 2, aanhef en onder a, Sr – grond bestaat voor herroeping van die verbeurdverklaring (vgl. ECLI:NL:HR:2022:884, rechtsoverweging 2.4). Het hof overweegt in dit verband als volgt.
De wet kent niet de mogelijkheid dat op verzoek van een belanghebbende teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan een ander dan die belanghebbende wordt gelast. Voor zover het klaagschrift derhalve betrekking heeft op een verzoek tot teruggave van gelden aan haar dochtervennootschap, dient klager voor dat deel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van het verzoek tot teruggave aan klager zelf stelt het hof vast dat [klager] wisselend heeft verklaard over de vraag van wie en waarom zij de in beslag genomen gelden heeft gekregen. Onduidelijk is gebleven waarom zij deze gelden had verstopt in haar kleding (haar onderbroek) toen zij Nederland in reisde via Schiphol. Aan wie de gelden zouden toebehoren, volgt dan ook niet of onvoldoende uit de verklaringen van [klager] .
Ten aanzien van de door klager overgelegde stukken overweegt het hof dat ook op basis van die stukken niet-aannemelijk geworden is dat (een deel van) de in beslag genomen gelden toebehoren/toebehoort aan klager. De
Letter of Good Standingen de overgelegde
Tax invoiceszijn hiertoe onvoldoende. Ditzelfde geldt voor de – overigens niet aan klager gerichte - orderbevestiging.
Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat het beklag dient te worden afgewezen.

5.5. BeslissingHet hof:

Verklaart klager niet-ontvankelijk in het beklag voor zover dit betrekking heeft op een verzoek tot teruggave aan een ander dan haarzelf;
verklaart het beklag voor het overige ongegrond;
beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan klager.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. mrs. A.M.P. Geelhoed, A.R.O. Mooy en A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 1 mei 2024.