Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
Hof: utb 1);
Hof: utb 2);
- een verweerschrift, ingediend door belanghebbende (20 september 2022);
(25 oktober 2022);
2.Feiten
“Belanghebbende overweegt daarom nu te kiezen voor de in artikel 244 tweede volzin UVo.DWU genoemde mogelijkheid. Zij verlangt daarom een kennisgeving als bedoeld in artikel 22, lid 6 DWU en wil graag van de inspecteur vernemen waarom hij de transactiewaarde verwerpt en hoe hij vervolgens komt tot de douanewaarde. Belanghebbende heeft dan de mogelijkheid kennis te nemen van de zienswijze van de Inspecteur en kan daar dan tegen ageren.”
“Wij hebben verzocht om de kennisgeving voor een UTB uit te brengen zodat op zijn minst duidelijk wordt hoe de Douane nu komt tot een correctie en daarmee een rechtsgang kan worden gecreëerd. Ook dit laat de Douane echter na. Dat betekent dus ook dat vooralsnog geen enkel rechtsmiddel kan worden ingesteld. (…) We zijn inmiddels zo ver dat we de Douane, danwel de Staat der Nederlanden, zullen moeten gaan dagvaarden c.q. een rechtsmiddel zullen moeten gaan instellen tegen het niet nemen van een beschikking.”
3.Geschil in hoger beroep
4.Beoordeling van het geschil
bv. facturen, zeevrachtverzekeringspolis, betalingsbewijzen, contracten, correspondentie m.b.t. de inkoop; doorverkoopfacturen van de goederen; informatie over de importeur; etc.
The estimation of fair prices of traded goods from outlier-free trade data”, waarin wordt uitgelegd op welke wijze door het JRC periodiek de ‘fair price’ van een aantal goederen wordt vastgesteld. Het betreft, kort gezegd, statistische gegevens per GN-code waarbij – voor verschillende combinaties van landen van oorsprong en landen van bestemming – een ‘fair price’ wordt bepaald aan de hand van de importstatistieken over de vier voorafgaande jaren. Daarbij worden sterk afwijkende waarden (‘outliers’) buiten beschouwing gelaten, waardoor een robuust statistisch gemiddelde wordt verkregen.
31 juli 2018 een bespreking heeft plaatsgevonden tussen OLAF en de inspecteur, waarbij volgens de inspecteur specifieke containers met textiel bestemd voor belanghebbende zijn genoemd (zie feiten rechtbank, punt 3 en 4).
[Hof: thans artikel 140 UDWU]toe te passen, geen betrekking had op de echtheid van de factuur, maar op de juistheid van de douanewaarde van de ingevoerde goederen.
Er kan ondanks de echtheid van die stukken immers twijfel bestaan over de juistheid van de douanewaarde van de ingevoerde goederen(zie in die zin arrest van 28 februari 2008, Carboni e derivati, C‑263/06, ECLI:EU:C:2008:128, punt 64).”
nietaannemelijk kan maken dat deze waarden onjuist zijn, maar wel sprake is van gegronde twijfels over de juistheid van de aangegeven transactiewaarden. Het is niet aan het Hof om de billijkheid of de innerlijke waarde van deze regel te toetsen.
[Hof: de methode die wordt gebruikt om de FPL’s samen te stellen]specifiek ontwikkeld om door de lidstaten te kunnen worden gebruikt als een risicoprofiel waarmee invoer kan worden gedetecteerd die een hoog onderwaarderingsrisico vertoont en dus moet worden gecontroleerd, en is het daarom niet gepast om diezelfde methode te gebruiken voor het berekenen van de verliezen aan eigen middelen die overeenkomen met de douanerechten die niet in het Verenigd Koninkrijk zijn geïnd als gevolg van de ongeschiktheid van de door zijn douaneautoriteiten verrichte controles.
[bedrijf 1] Co. Ltd en [bedrijf 1] Co. Ltd ( [Y] ). Daar komt nog bij dat blijkens de gedingstukken ook bij belanghebbende medewerkers van Chinese afkomst werkzaam waren, zodat communicatie met China geen probleem kan zijn geweest. Hiermee geconfronteerd ter zitting in hoger beroep heeft de gemachtigde van belanghebbende gesteld dat de logistieke afhandeling van de onderwerpelijke zendingen niet heeft plaatsgevonden door [bedrijf 1] Co. Ltd en [bedrijf 1] Co. Ltd ( [Y] ). Waarom geen gebruik zou zijn gemaakt van de ‘eigen’ bedrijven in China en welk bedrijf dan wel de logistieke afhandeling in China heeft verzorgd, is onduidelijk gebleven.
Daarom wordt niet 100%, maar 60% van de FPL-waarde gebruikt voor de berekening van de nader vastgestelde douanewaarde.”
5.Kosten
6.Beslissing
C.J. Hummel en W.J. Blokland, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 18 januari 2024 in het openbaar uitgesproken.
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.