3.4Het tweede middel komt op tegen het in 2.5.3 weergegeven oordeel van het Hof omtrent de uitleg van artikel 7:4, lid 3, Awb. Ook dit middel slaagt. De in deze bepaling neergelegde verplichting voor het bestuursorgaan om belanghebbenden bij de oproeping voor het horen erop te wijzen waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen, geldt onverminderd indien de belanghebbende zich heeft laten vertegenwoordigen door een professionele rechtsbijstandsverlener. Die verplichting geldt evenzeer indien om praktische redenen gedurende één – al dan niet telefonische – hoorzitting diverse zaken zijn behandeld van verschillende belanghebbenden die zich door dezelfde gemachtigde hebben laten vertegenwoordigen. De heffingsambtenaar is ook verplicht de in artikel 7:4, lid 3, Awb vermelde informatie te geven indien hij op grond van de houding of mededelingen van de belanghebbende verwacht dat deze geen inzage zal komen nemen. Het hiervoor in 2.5.3 weergegeven oordeel van het Hof geeft dan ook blijk van een onjuiste rechtsopvatting.”
“4.2. De stukken van het geding laten geen andere slotsom toe dan dat belanghebbende aan de heffingsambtenaar een voldoende specifiek verzoek heeft gedaan tot het verstrekken van bepaalde gegevens. Die gegevens zijn de grondstaffel en de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren van de woning en van de gebruikte vergelijkingsobjecten. Voorts laten die stukken geen andere slotsom toe dan dat deze gegevens ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de woning. De heffingsambtenaar was daarom op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ gehouden te voldoen aan het verzoek van belanghebbende om haar een afschrift van die gegevens te verstrekken. De heffingsambtenaar heeft aan deze verplichting niet voldaan.”
6. Uit de stukken van het geding (de uitspraak op bezwaar) leidt de rechtbank af dat in het te beslechten geschil de KOUDV-factoren en de grondstaffel aan eiser zijn verzonden. Eiser heeft bevestigd dat deze gegevens zijn ontvangen. Ook is het kavelmodel aan eiser overgelegd. Ook in het beroepschrift heeft eiser het vorenstaande bevestigd.
Uit deze gegevens is naar het oordeel van de rechtbank de toegepaste indexering op eenvoudige wijze af te leiden. De waardering van een woning met behulp van de voormelde KOUDV-factoren is immers ook verweven met de kennis en kunde van de taxateur en gebaseerd op zijn kennis van de marktsituatie ter plaatse. De waardering van de woning is als uitgangspunt geen exacte wetenschap maar een schatting waaraan enige mate van onzekerheid inherent is. De rechtbank komt derhalve tot het oordeel dat verweerder aan het verzoek heeft voldaan. De verdergaande eisen van eiser dat ook de onderbouwing van de KOUV-factoren en een afzonderlijke indexatie dient te worden verstrekt vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in het voormelde arrest.
7. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder de waarde van de woning heeft onderbouwd aan de hand van de vergelijkingsmethode. Gelet op de aanzienlijke afwijking in grootte van het perceel, acht de rechtbank de door verweerder in de matrix gehanteerde referentieobjecten [B-straat] , [C-straat] en [D-straat] onvoldoende vergelijkbaar. Deze objecten kunnen derhalve niet ter onderbouwing van de waarde van de woning dienen. De rechtbank acht de overige twee referentieobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning. Daartoe overweegt zij dat het allemaal [Z] gelegen hoekwoningen zijn uit hetzelfde bouwjaar en waarvan de inhoud en perceelgrootte niet al te zeer afwijken van die van de woning. De verkoopprijzen van de referentieobjecten kunnen dus worden gebruikt ter onderbouwing van de waarde van de woning. Dat er verschillen zijn tussen de woning en de referentieobjecten maakt dit niet anders. Het gaat er om dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met die verschillen.
9. Dat laatste heeft verweerder gelet op de verschillen, zoals vermeld in de matrix, gedaan. Daartoe overweegt de rechtbank dat verweerder met het verweerschrift en de daarbij overgelegde matrix een afdoende toelichting heeft gegeven op de vastgestelde waarde aan de hand van de voor de woning en de referentieobjecten gehanteerde kubieke- en vierkante meterprijzen. Anders dan eiser stelt, heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat voldoende rekening is gehouden met de verschillen in grootte van de opstal en van het perceel, ligging, kwaliteit, voorzieningenniveau en de staat van onderhoud alsmede met de aanwezigheid van bijgebouwen. De grond die eiser heeft aangevoerd inzake de matige onderhoudstoestand van de woning brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De foto’s van eiser geven geen aanleiding tot een ander oordeel daar deze slechts beperkte delen van de woning tonen en niet uitwijzen dat het object als geheel in matige onderhoudstoestand verkeert. De foto’s wijzen enkel op achterstallig regulier onderhoud. Eiser heeft niet aannemelijk kunnen maken dat de onderhoudstoestand van de woning zodanig in negatieve zin afwijkt van de onderhoudstoestand van de referentieobjecten dat hiervan een drukkende werking op de waarde uitgaat, waar verweerder onvoldoende rekening mee zou hebben gehouden. Deze grief geeft daarom geen aanleiding voor een waardevermindering.
De ter zitting aangevoerde stelling van eiser dat verweerder voor de referentieobjecten zou zijn uitgegaan van onjuiste inhoudsmaten, komt de rechtbank niet aan toe. Gelet op het feit dat eiser het verweerschrift reeds op 31 januari 2023 heeft ontvangen en hij deze beroepsgrond eerst tijdens de mondelinge behandeling op 17 augustus 2023 heeft aangevoerd, acht de rechtbank in strijd met de goede procesorde nu verweerder zich hierop niet op heeft kunnen voorbereiden. De rechtbank acht het in strijd met de goede procesorde om de ter zitting naar voren gebrachte beroepsgrond in de beoordeling mee te nemen nu eiser niet heeft kunnen verklaren waarom die grond niet eerder naar voren is gebracht.
10. Het door eiser voorgestane verkoopcijfer van het vergelijkingsobject [A-straat] 22 is door verweerder opgenomen in de matrix. Eiser heeft ter zitting betoogd dat de verkoopsom verkeerd is geïndexeerd. Verweerder heeft dit erkend. Partijen zijn het erover eens dat de gecorrigeerde verkoopprijs van het object op waardepeildatum € 299.000 bedraagt. Dit komt neer op een kuubprijs van € 580 voor de woning tegenover een kuubprijs van € 646 voor [A-straat] 22. De rechtbank is van mening dat de kubieke meterprijzen keurig met elkaar in lijn liggen. Daarbij neemt de rechtbank in acht dat de kavel van de woning in kwestie 40 m² groter is dan het genoemde referentieobject.
11. Eiser heeft gesteld dat de gehanteerde indexeringspercentages niet inzichtelijk zijn. Naar aanleiding hiervan oordeelt de rechtbank het volgende. De enkele stelling dat de indexering niet inzichtelijk is, maakt deze niet onjuist. Uit het door verweerder overgelegde verweerschrift en bijgevoegde matrix volgen de voor de referentieobjecten gehanteerde indexeringspercentages zodat deze inzichtelijk zijn. De rechtbank ziet geen bijzonderheden in de gehanteerde indexeringspercentages die nopen tot een andere waardering. De rechtbank volgt verweerder in de door hem gegeven onderbouwing. Bovendien heeft verweerder op basis van Vastgoedpro per vergelijkingsobject een rapport van de prijsontwikkeling ingebracht. De in de waardematrix besloten liggende indexering van de referentieobjecten is in overeenstemming hiermee. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende inzicht heeft gegeven in hoe de indexering van de verkoopprijs van de referentieobjecten naar de waardepeildatum heeft plaatsgevonden. Voorts berusten deze percentages – en mogen deze ook berusten – op een inschatting die de taxateur maakt op grond van zijn ervaring en kennis. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat een taxatieopbouw een hulp- en controlemiddel is bij de waardevaststelling. De afzonderlijke elementen van de taxatieopbouw worden niet apart op hun juistheid beoordeeld, want uiteindelijk ligt enkel de eindwaarde ter toetsing voor (zie bijvoorbeeld gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22 september 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:7059, gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 10 november 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2713 en gerechtshof Amsterdam 6 september 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3789). De klacht faalt. 12. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de vastgestelde waarde in een onjuiste verhouding staat tot de verkoopprijzen van de referentieobjecten. De waarde is derhalve niet te hoog vastgesteld.
13. De rechtbank zal het beroep derhalve ongegrond verklaren.
Verzoek om immateriële schadevergoeding