ECLI:NL:GHAMS:2024:3033

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
23-001005-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voorhanden hebben van professioneel vuurwerk en witwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel van 31 oktober 2019. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van witwassen, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de kwalificatie van het bewezenverklaarde en de strafoplegging. De verdachte had 870 kilogram professioneel vuurwerk voorhanden, bestemd voor particulier gebruik, wat aanzienlijke risico's met zich meebracht. Het hof heeft de straf gematigd tot 360 dagen gevangenisstraf, waarvan 278 dagen voorwaardelijk, en 200 uren taakstraf. Het hof heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn van de procedure is overschreden, wat heeft geleid tot een verdere matiging van de straf. De op te leggen straffen zijn gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de economische delicten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001005-22
datum uitspraak: 16 juli 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Overijssel van 31 oktober 2019 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 08-996002-17 en 08-994570-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is, na verwijzing van de zaak door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden naar dit hof, gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 en 20 juni en 2 juli 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is in de zaak met parketnummer 08-994570-17 door de rechtbank vrijgesproken van witwassen van de (bestel)auto van het merk Opel, type Combo zoals onder het tweede gedachtestreepje (cumulatief) ten laste is gelegd.
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is daarom mede gericht tegen de door de rechtbank gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de voornoemde vrijspraak.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de kwalificatie van het onder 1. bewezenverklaarde, die het hof aanpast als hierna weergegeven onder het kopje ‘kwalificatie’ en ten aanzien van de opgelegde straf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof:
 de bewijsoverweging van de rechtbank verwijdert omdat de verdachte hetgeen aan hem ten laste is gelegd heeft bekend;
 het door de rechtbank gebezigde bewijsmiddel ‘verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 24 september 2019’ verwijdert;
 de bewijsmiddelen aanvult met de verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 18 juni 2024;
 in het door de rechtbank gebezigde bewijsmiddel ‘het proces-verbaal van verhoor getuige ([getuige]) d.d. 7 februari 2017’ de zinnen ‘Hij vertelde dat het om “beunhaasgeld” ging. Hij heeft betaald in de bankbiljetten van minimaal 50 euro, maar er zaten voor zover ik me nog kan herinneren ook bankbiljetten van 100, 200 en volgens mij ook nog biljetten van 500 euro tussen.” verwijdert.

Kwalificatie

Het onder 1. bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.

Aanvulling bewijsmiddelen

Het hof vult de bewijsmiddelen aan met de verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 18 juni 2024. Deze verklaring houdt in:
De verdachte verklaart:
Ik beken de tenlastegelegde feiten. Ik heb samen met [medeverdachte 1] in Olst die feiten gepleegd.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met een ander voorhanden hebben van 870 kilogram professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik. Het vuurwerk is aangetroffen in de laadruimte van een vrachtwagen. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een auto.
Het opslaan van vuurwerk buiten speciaal daarvoor bestemde inrichtingen brengt aanzienlijke risico’s met zich mee, vooral als het gaat om een grote hoeveelheid vuurwerk. De overheid tracht door middel van milieu- en veiligheidsvoorschriften de kans op calamiteiten zoveel mogelijk te beperken. Door het vuurwerk voorhanden te hebben heeft de verdachte een zeer gevaarlijke situatie in het leven geroepen en gehouden. Het hof rekent de verdachte dit handelen zwaar aan. Daarnaast vormt witwassen een bedreiging van de legale economie en tast het de integriteit van het economisch verkeer aan.
De aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten rechtvaardigen in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bekend, spijt betuigd en verklaard dat hij momenteel zijn leven op de rit heeft. Het hof ziet in deze omstandigheden aanleiding om de straf te matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, waarvan 240 dagen voorwaardelijk, in combinatie met een taakstraf voor de duur van 200 uur.
Het hof stelt daarnaast vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis en -arrest binnen twee jaren per rechterlijke instantie nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Nu de verdachte op 16 januari 2017 in verzekering is gesteld is voor hem op dat moment die termijn aangevangen. De rechtbank heeft op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan zodat de redelijke termijn in eerste aanleg met ruim negen maanden is overschreden. De verdachte heeft op 11 november 2019 hoger beroep ingesteld en het hof wijst op
16 juli 2024 arrest. Dat betekent dat in hoger beroep de redelijke termijn met twee jaar en acht maanden is overschreden. Het hof zal deze termijnoverschrijdingen in de strafmaat verdisconteren en het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf verder matigen tot het aantal dagen dat de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer en artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-994570-17 onder het tweede gedachtestreepje tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie van het onder 1. bewezenverklaarde en de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Het onder 1. bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
360 (driehonderdzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
278 (tweehonderdachtenzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, mr. A.P.M. van Rijn en mr. R.D. van Heffen,
in tegenwoordigheid van mr. S. Geensen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 juli 2024.
=========================================================================
[…]