ECLI:NL:GHAMS:2024:3038

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
23-001004-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming in verband met vuurwerkhandel en schatting wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel van 31 oktober 2019. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de betrokkene, die is veroordeeld voor het medeplegen van het voorhanden hebben en ter beschikking stellen van professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik. De rechtbank had eerder een verplichting tot betaling van € 21.538,00 opgelegd, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd en komt tot een andere schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof schat dit voordeel op € 16.000,00, gebaseerd op de verklaring van de betrokkene en een tapgesprek waarin hij aangeeft dat hij ongeveer dit bedrag heeft overgehouden uit de vuurwerkhandel.

De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de eerdere vonnissen, waarbij hij betoogde dat de betalingsverplichting te hoog was vastgesteld. De verdediging voerde aan dat de betrokkene slechts drie keer vuurwerk had verkocht, in tegenstelling tot de twaalf keer die in het ontnemingsrapport werd genoemd. Het hof heeft de argumenten van de verdediging overwogen, maar heeft uiteindelijk de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 16.000,00.

Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het EVRM, aangezien het hoger beroep op 5 november 2019 is ingesteld en het hof pas op 16 juli 2024 uitspraak doet. Deze overschrijding heeft geleid tot een matiging van de verplichting tot betaling aan de Staat, die nu is vastgesteld op € 16.000,00. Het hof heeft de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001004-22 (ontneming)
datum uitspraak: 16 juli 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Overijssel van 31 oktober 2019 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met parketnummers 08-997058-16 en 08-994569-17 tegen de betrokkene:
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres] .

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 21.780,00.
De betrokkene is bij vonnis van de economische kamer van de rechtbank Overijssel van 31 oktober 2019 veroordeeld ter zake van – kort gezegd – het medeplegen van voorhanden hebben en ter beschikking stellen aan anderen van professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik.
Voorts heeft de economische kamer van de rechtbank Overijssel bij vonnis van 31 oktober 2019 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 21.538,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
Bij arrest van de economische kamer van het gerechtshof Amsterdam van 16 juli 2024 is het vonnis van de rechtbank Overijssel in de strafzaak bevestigd met uitzondering van de kwalificatie van het bewezenverklaarde en de opgelegde straf.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is, na verwijzing van de zaak door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden naar dit hof, gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 en 20 juni en 2 juli 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de betalingsverplichting tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de betalingsverplichting op een te hoog bedrag is vastgesteld. Hij heeft daartoe primair aangevoerd dat de betrokkene, in tegenstelling tot de twaalf keer waar in het ontnemingsrapport vanuit wordt gegaan, slechts drie keer een lading vuurwerk heeft verkocht aan de verdachten uit onderzoek Mocca. Zodoende kan in de visie van de verdediging het wederrechtelijk verkregen voordeel hoogstens op € 6.107,28 worden geschat. Subsidiair heeft de raadsman verzocht het wederrechtelijk verkregen voordeel te schatten op € 16.000,00 conform de verklaring van de betrokkene. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn dient dit bedrag in beide gevallen nog met € 5.000,00 te worden verminderd.
Oordeel van het hof
Grondslag van de ontnemingsvordering
De betrokkene is veroordeeld voor het in de periode van 27 november 2016 tot en met 5 december 2016 en op 30 november 2016 medeplegen van voorhanden hebben van professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik. Daarnaast is de betrokkene veroordeeld voor het op verschillende momenten in de periode van 10 november 2016 tot en met 14 december 2016 medeplegen van voorhanden hebben en ter beschikking stellen aan anderen van professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik. Uit het onderzoek, waarin meerdere mobiele telefoons in beslag zijn genomen die nader zijn onderzocht, is gebleken dat diverse communicatie door de betrokkene diens verkoop en levering van professioneel vuurwerk aan particuliere derden betrof. [1] Het hof acht daarom aannemelijk dat de betrokkene voordeel heeft verkregen uit de strafbare feiten waarvoor hij in het strafarrest van heden veroordeeld is, of uit andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de betrokkenen zijn begaan. De ontnemingsvordering en dit arrest zijn gebaseerd op artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
In een in de penitentiaire inrichting gevoerd en opgenomen telefoongesprek tussen de gedetineerde betrokkene ( [betrokkene] ) en [naam] ( [naam] ) op 8 januari 2017 is het volgende gezegd:
[betrokkene] : Nou zit ik vast met en heb ik nog zo'n beetje 20 duizend eraan over gehouden, 17 of 16 heb ik eraan over gehouden [2]
Het hof gaat bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van de verklaring van de betrokkene dat hij er ‘zo’n beetje 20 duizend, 17 of 16’ aan over heeft gehouden. In het voordeel van de betrokkene zal het wederrechtelijk verkregen voordeel worden geschat op € 16.000,00.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Overschrijding redelijke termijn
De redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is in hoger beroep overschreden. Namens de betrokkene is op 5 november 2019 hoger beroep ingesteld en het hof spreekt dit arrest uit op 16 juli 2024. De overschrijding betreft twee jaar en ruim acht maanden. Deze schending van artikel 6, eerste lid, EVRM zou in het algemeen leiden tot een matiging van de verplichting tot betaling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld. Nu deze overschrijding in de onderliggende strafzaak in de opgelegde straf is verdisconteerd, volstaat het hof in deze ontnemingszaak met de constatering dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 16.000,00.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
16.000,00 (zestienduizend euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 16.000,00 (zestienduizend euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 320 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, mr. A.P.M. van Rijn en mr. R.D. van Heffen, in tegenwoordigheid van mr. S. Geensen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 juli 2024.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 16 augustus 2017, p. 4.
2.Geschrift, zijnde tapgesprek d.d. 8 januari 2017, bijlage bij rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel [ongenummerd].