ECLI:NL:GHAMS:2024:3624

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
200.347.326/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens tekortkomingen in sollicitatieverplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De appellant had in eerste aanleg, op 4 september 2024, te horen gekregen dat zijn schuldsaneringsregeling was beëindigd zonder de schone lei te verlenen. De appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.M. van der Linden, heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de uitspraak van de rechtbank, omdat deze niet aan hem, maar aan zijn beschermingsbewindvoerder was gestuurd. Het hof heeft vastgesteld dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het hoger beroep verschoonbaar was, omdat de appellant niet tijdig op de hoogte was gesteld van de uitspraak.

Het hof heeft vervolgens de inhoud van de zaak beoordeeld. De appellant had gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling niet voldaan aan zijn sollicitatieverplichtingen. Ondanks herhaalde waarschuwingen en een laatste kans die hem was geboden, heeft hij slechts één keer gesolliciteerd in een periode van 28 maanden. De appellant heeft aangevoerd dat persoonlijke omstandigheden, zoals de ziekte van zijn moeder, hem hebben belemmerd in zijn sollicitatieverplichtingen. Het hof oordeelde echter dat deze omstandigheden geen rechtvaardiging boden voor zijn langdurige inactiviteit.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de tekortkomingen van de appellant in zijn verplichtingen ernstig en verwijtbaar waren, en heeft het de beslissing van de rechtbank om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen bekrachtigd. De appellant is dus niet in zijn verzoek om de schuldsaneringsregeling voort te zetten geslaagd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.347.326/01
insolventienummer rechtbank : C/13/22/23-R
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 december 2024
in de zaak van
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.M. van der Linden te Leiden.
Appellant wordt hierna [appellant] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij op 24 oktober 2024 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 september 2024 waarbij de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds heeft beëindigd zonder de zogenoemde schone lei te verlenen.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 3 december 2024. Bij die behandeling is [appellant] verschenen, bijgestaan door mr. Van der Linden voornoemd, die het beroepschrift heeft toegelicht. Voorts zijn de bewindvoerder, [naam 1] , en de beschermingsbewindvoerder,
[naam 2] , verschenen.
Het hof heeft kennisgenomen van het beroepschrift, het dossier van de rechtbank en de namens [appellant] ter zitting van 3 december 2024 nader overgelegde stukken. [appellant] en de bewindvoerder hebben verklaard eveneens te beschikken over de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1.
[appellant] heeft in het beroepschrift verzocht om het bestreden vonnis te vernietigen en hem alsnog in staat te stellen de wettelijke schuldsaneringsregeling te voltooien. Daartoe heeft [appellant] - samengevat en voor zover voor de beslissing van belang - het volgende aangevoerd. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat [appellant] heeft erkend dat hij niet heeft voldaan aan de inspanningsverplichting. Op de zitting van 13 februari 2024 heeft [appellant] verklaard dat zijn moeder ernstig ziek was, waardoor hij niet altijd aan de inspanningsverplichting had voldaan. Volgens [appellant] bestaat er een verschil tussen niet voldaan en niet altijd voldaan. Daarnaast meent [appellant] dat het hem niet valt toe te rekenen dat hij niet altijd heeft gesolliciteerd omdat zijn moeder ernstig ziek was. Tijdens de zitting van 27 augustus 2024 lag [appellant] in het ziekenhuis. Hij is daarom niet ter zitting verschenen om een en ander toe te lichten. Dat hij geen verklaring van een arts kon overleggen ligt voor de hand en kan hem niet worden verweten. De rechtbank had de zitting dan ook moeten aanhouden. Gelet op de voorgeschiedenis met betrekking tot het solliciteren, had de rechtbank het noodzakelijk moeten vinden om [appellant] daarover op zitting te spreken. De rechtbank had de schuldsaneringsregeling niet tussentijds mogen beëindigen. Voorts is de voordracht tot tussentijdse beëindiging pas op de zitting van 13 februari 2024 besproken. Door bijna twee jaren daarmee te wachten, is het niet meer mogelijk een eventuele tekortkoming in de nakoming van de sollicitatieverplichting te herstellen binnen de duur van de schuldsaneringsregeling, aldus [appellant] .
2.2.
De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep het volgende naar voren gebracht. Op 13 februari 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. De rechtbank heeft [appellant] toen nogmaals de kans gegeven om aan de verplichtingen te voldoen. [appellant] heeft vervolgens slechts één keer gesolliciteerd, waarmee hij wederom niet heeft voldaan aan de sollicitatieverplichting. Na de zitting van 27 augustus 2024 heeft de rechtbank daarom besloten de schuldsaneringsregeling te beëindigen. [appellant] heeft gedurende 28 maanden niet aan de sollicitatieverplichting voldaan. De stukken die namens [appellant] ter zitting zijn overgelegd met betrekking tot toekomstige betaalde werkzaamheden als bezorger bij [X] en [Y] waren niet bekend bij de bewindvoerder. [appellant] is nog niet daadwerkelijk aan het werk. Hij heeft alleen nog maar proefgedraaid. Bovendien zou [appellant] - indien hij wordt aangenomen - niet genoeg verdienen om afloscapaciteit te genereren. De schuldeisers zijn er dan ook niet bij gebaat. De bewindvoerder adviseert het hof het bestreden vonnis te bekrachtigen.
2.3.
Allereerst dient te worden beoordeeld of [appellant] in zijn hoger beroep kan worden ontvangen.
2.4.
Ingevolge artikel 351, eerste lid, Faillissementswet (Fw) staat hoger beroep open gedurende acht dagen na de uitspraak. Het bestreden vonnis is gewezen op 4 september 2024 en het beroepschrift is op 24 oktober 2024 ingekomen ter griffie van het hof. De termijn voor het instellen van hoger beroep is dus overschreden. Dit moet in beginsel leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellant] in het hoger beroep. De beroepstermijn moet immers strikt worden gehandhaafd. Naar vaste rechtspraak is een termijnoverschrijding evenwel verschoonbaar indien degene die beroep instelt, ten gevolge van een door (de griffie van) de rechtbank of het hof begane fout of verzuim, niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de rechter uitspraak heeft gedaan en de uitspraak hem als gevolg van een niet aan hem toe te rekenen fout of verzuim pas na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep of cassatie is toegezonden of verstrekt (HR 22 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:727 en HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1682, NJ 2014/359).
2.5.
[appellant] heeft aangevoerd dat hij niet wist en redelijkerwijs niet kon weten dat de rechtbank op 4 september 2024 uitspraak had gedaan. Hij was niet aanwezig ter zitting van 27 augustus 2024 en hij werd in de procedure in eerste aanleg evenmin vertegenwoordigd of bijgestaan door een advocaat. Verder is vanuit de rechtbank niet aan hem gecommuniceerd op welke datum en op welk tijdstip telefonisch naar de uitspraak kon worden geïnformeerd. Ook heeft hij het vonnis niet ontvangen. Pas ruim na afloop van de beroepstermijn heeft hij van de beschermingsbewindvoerder vernomen dat op 4 september 2024 vonnis was gewezen, aldus [appellant] .
2.6.
Het hof heeft ter zitting in hoger beroep vastgesteld dat de rechtbank het bestreden vonnis heeft toegezonden aan de beschermingsbewindvoerder en dat laatstgenoemde na tijdige ontvangst van het vonnis daarover telefonisch contact heeft gehad met [appellant] maar het vonnis toen niet aan [appellant] heeft verstrekt. Niet is gebleken dat de rechtbank het bestreden vonnis rechtstreeks aan [appellant] heeft verstrekt. Naar het oordeel van het hof is in de gegeven omstandigheden sprake van een fout of verzuim in de hiervoor bedoelde zin aangezien het bestreden vonnis niet binnen de beroepstermijn aan [appellant] is verstrekt. De omstandigheid dat het vonnis binnen de beroepstermijn aan de beschermingsbewindvoerder is verstrekt, leidt niet tot een ander oordeel. Het instellen van hoger beroep is geen daad van beheer in de zin van artikel 1:438 lid 1 BW en de beschermingsbewindvoerder is daartoe in zoverre dan ook niet bevoegd. Uitsluitend de schuldenaar is zelfstandig bevoegd tot het instellen van een rechtsmiddel. Ook de mededeling van de beschermingsbewindvoerder - direct na ontvangst van het vonnis - aan de schuldenaar dat de rechtbank in zijn zaak een vonnis had gewezen dat nadelig was voor hem, is niet voldoende omdat uit de hiervoor aangehaalde rechtspraak volgt dat het vonnis aan de schuldenaar moet zijn verstrekt. Het voorgaande leidt ertoe dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is en dat [appellant] ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
2.7.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de rechtbank de schuldsaneringsregeling van [appellant] terecht tussentijds heeft beëindigd. Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat - zoals in het bijzonder blijkt uit artikel 350, derde lid, Fw - uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voor de schuldenaar verplichtingen voortvloeien, die hun grond vinden in de doelstelling van die wet. Deze doelstelling komt erop neer dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële positie zijn gekomen de kans moet worden geboden weer met een schone lei verder te gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling wordt gevergd. Van het ontbreken van de vereiste medewerking kan, onder meer, sprake zijn indien de schuldenaar zijn sollicitatieverplichting niet nakomt.
2.8.
Op grond van de inhoud van de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is naar het oordeel van het hof gebleken dat [appellant] ernstig is tekortgeschoten in de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichting om zich in te spannen zo veel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Van [appellant] mocht worden verwacht dat hij - zoals herhaaldelijk aan hem is medegedeeld - ten minste gemiddeld viermaal per maand zou solliciteren naar betaald werk. Echter, [appellant] heeft gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling onvoldoende aantoonbaar gesolliciteerd. Vast staat dat [appellant] meerdere kansen heeft gehad de tekortkoming te herstellen en de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen. Dit blijkt uit het volgende. Op 19 juni 2023 heeft een verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris plaatsgevonden alwaar [appellant] is gewezen op de sollicitatieverplichting. Omdat ook nadien [appellant] bleef tekortschieten, heeft de rechtbank op 13 februari 2024 een voordracht tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling behandeld. Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft de rechtbank [appellant] toen een laatste kans gegeven om alsnog aan de verplichtingen te voldoen. Na die zitting heeft de bewindvoerder slechts één sollicitatiebewijs van [appellant] ontvangen, ondanks dat de behandeling van de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling nog een aantal malen is aangehouden. Naar de bewindvoerder onweersproken heeft verklaard, is [appellant] gedurende een periode van 28 maanden ernstig tekortgeschoten in zijn verplichting iedere maand tenminste viermaal te solliciteren naar betaalde arbeid. [appellant] heeft ter zitting in hoger beroep - met verwijzing naar een aantal overgelegde stukken - nog betoogd dat hij thans bezig is met het zoeken naar werk en dat hij verwacht op korte termijn als bezorger aan de slag te gaan, maar dit betoog kan hem niet baten. De overgelegde stukken waarnaar [appellant] verwijst, zijn gedateerd 2 december 2024, derhalve een dag voor de zitting in hoger beroep. Naar het oordeel van het hof is dat veel te laat. [appellant] heeft geen goede reden gegeven waarom hij niet eerder structureel en in voldoende mate actief en aantoonbaar heeft gesolliciteerd naar betaald werk. De stelling van [appellant] dat zijn moeder ernstig ziek was en dat hij ten tijde van de zitting van 27 augustus 2024 in het ziekenhuis lag, vormt, wat daarvan ook zij, geen rechtvaardiging voor het feit dat hij gedurende langere tijd niet heeft voldaan aan de inspanningsverplichting. Het hof heeft, mede gelet op het negatieve advies van de bewindvoerder en de omstandigheid dat de beschermingsbewindvoerder ter zitting in hoger beroep zich bij dit advies heeft aangesloten, er geen vertrouwen in dat [appellant] zijn inspanningsverplichting alsnog naar behoren zal nakomen.
2.9.
De hiervoor omschreven tekortkoming vormt voldoende aanwijzing dat bij [appellant] de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt. Van deze tekortkoming valt [appellant] een verwijt te maken, zodat deze aan hem kan worden toegerekend. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. De genoemde tekortkoming die niet als geringe tekortkoming buiten beschouwing kan blijven, is naar het oordeel van het hof zodanig ernstig en verwijtbaar, dat de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd is. Het vonnis van de rechtbank zal dan ook worden bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, R.J.Q. Klomp en D.L.M.T. Dankers-Hagenaars en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.