ECLI:NL:GHAMS:2024:658

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
23-004128-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake mishandeling, snelheidsovertreding, weigeren ademanalyse, rijden zonder rijbewijs en belediging ambtenaren

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 oktober 2019. De verdachte, geboren in 1979, was in eerste aanleg veroordeeld voor mishandeling, wederrechtelijke vrijheidsberoving, snelheidsovertreding, rijden onder invloed, weigeren van een ademanalyse en belediging van ambtenaren. Het hof heeft de bewezenverklaring van mishandeling en snelheidsovertreding bevestigd, maar heeft de verdachte vrijgesproken van wederrechtelijke vrijheidsberoving en rijden onder invloed. De verdachte heeft op 6 mei 2019 zijn levensgezel mishandeld en op 9 juli 2019 met een snelheid van 191 km/u gereden op de A1, terwijl de maximumsnelheid 130 km/u was. Tevens heeft hij geweigerd mee te werken aan een ademonderzoek en ambtenaren beledigd. Het hof heeft de straffen herzien en een gevangenisstraf van 16 dagen en taakstraffen opgelegd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, maar het hof houdt ook rekening met zijn verbeterde situatie.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004128-19
datum uitspraak: 14 maart 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 oktober 2019 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-109240-19 (zaak A) en 13-164407-19 (zaak B) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1979,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 februari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 13-109240-19 (zaak A):
1.
hij op of omstreeks 6 mei 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zijn levensgezel, [slachtoffer01] , heeft mishandeld door een of meermalen
- voornoemde [slachtoffer01] te duwen in een of meerdere richtingen en/of
- voornoemde [slachtoffer01] bij de arm, in geval bij het lichaam van voornoemde [slachtoffer01] vast te pakken en/of vastgepakt te houden en/of
- te stompen en/of te slaan tegen/op het gezicht, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer01] ;
2.
hij op of omstreeks 6 mei 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer01] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door eenmaal of meermalen voornoemde [slachtoffer01] te beletten de woning te verlaten, door voornoemde [slachtoffer01] vast te pakken bij haar arm, in elk geval het lichaam van voornoemde [slachtoffer01] en/of voornoemde [slachtoffer01] weg te duwen bij de voordeur;
Zaak met parketnummer 13-164407-19 (zaak B):
1.
hij op of omstreeks 9 juli 2019 te Amersfoort, in elk geval in Nederland, buiten de bebouwde kom, als bestuurder van een motorvoertuig met kenteken [kenteken01] , op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, A1 ter hoogte van hectometerpaal 38.0 rechter rijbaan, Hoogland, binnen de gemeente Amersfoort, welke weg als autosnelweg was aangeduid, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 191 kilometer per uur, in elk geval de toegestane maximumsnelheid van 130 kilometer per uur met meer dan 40 kilometer per uur heeft overschreden;
2.
hij op of omstreeks 9 juli 2019 te Amersfoort, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig met kenteken [kenteken01] , dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
3.
hij op of omstreeks 9 juli 2019 te Amersfoort, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een motorrijtuig met kenteken [kenteken01] te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
4.
hij op of omstreeks 9 juli 2019 te Amersfoort als bestuurder van een motorrijtuig met kenteken [kenteken01] heeft gereden op de weg, A1 ter hoogte van hectometerpaal 38.0 rechter rijbaan, Hoogland, binnen de gemeente Amersfoort, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
5.
hij op 9 juli 2019 te Amersfoort, in elk geval in Nederland, opzettelijk een of meer ambtena(a)r(en), te weten [slachtoffer02] en/of [slachtoffer03] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen “stelletje kankerhonden” en/of “kaffers” en/of “(vieze) kankerlijer(s)” en/of “je moet sterven” en/of “vieze hond” en/of “hoer” en/of “je kunt de tyfus krijgen” en/of “je kunt kanker in je hart krijgen”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot feit 1 en feit 2 in zaak A en feit 2 en feit 5 in zaak B tot andere bewijsbeslissingen komt dan de rechtbank. Tevens zal het hof andere straffen opleggen.

Vrijspraken

Zaak A, feit 2
De verdachte ontkent dat hij in zijn woning de aangeefster van haar vrijheid heeft beroofd, zoals zij heeft verklaard. Aangezien uit het dossier onvoldoende duidelijk wordt wat zich met betrekking tot dit feit tussen de verdachte en de aangeefster heeft voorgedaan kan het hof niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vaststellen dat de verdachte zich aan wederrechtelijke vrijheidsberoving heeft schuldig gemaakt. Hetgeen aan de verdachte in zaak A onder 2 is tenlastegelegd kan daarom niet wettig en overtuigend worden bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Zaak B, feit 2
Met betrekking tot het in zaak B onder 2 tenlastegelegde moet het hof de vraag beantwoorden of mag worden aangenomen dat de gemiddelde bestuurder (van een voertuig) in de vastgestelde omstandigheden van het geval niet meer tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht en een daarop gegrond ernstig vermoeden dat ook de verdachte niet meer tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht (HR 27 maart 2012,
NJ2012/475).
Het hof kan niet vaststellen in welke mate de verdachte onder invloed van alcohol verkeerde toen hij de auto bestuurde. Een voorlopige ademtest gaf het resultaat A/G, hetgeen tot een verdenking van rijden onder invloed leidt. De verdachte heeft vervolgens medewerking aan een ademanalyse en een speeksel(drugs)test geweigerd, hetgeen hem als afzonderlijk feit is tenlastegelegd. De verdachte heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij twee biertjes had gedronken en ter terechtzitting in eerste aanleg heeft hij verklaard twee biertjes en een wijntje te hebben gedronken, drie glazen in totaal. Niet duidelijk is wanneer hij de genoemde alcoholhoudende drank(en) heeft genuttigd. Over het gebruik van een andere stof dan alcohol is niets vastgesteld. De verbalisanten hebben in het (verkorte) proces-verbaal ter zake artikel 8 WVW 1994 aangekruist dat de verdachte slingerend, traag/snel reed en dat zijn adem naar alcohol rook, de ogen bloed doorlopen waren, hij met dubbele tong sprak en hij onvast ter been was. In het door de verbalisanten opgemaakte proces-verbaal van bevindingen is (alleen) vermeld dat de verdachte bloeddoorlopen ogen had en hij onvast ter been was. Het hof gaat uit van de laatstgenoemde waarnemingen en acht deze in dit geval onvoldoende om buiten redelijke twijfel aan te kunnen nemen dat de verdachte onder zodanige invloed van alcohol verkeerde dat hij geacht moeten worden niet tot behoorlijk besturen van het voertuig in staat te zijn geweest. De verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van het in zaak B onder 2 tenlastegelegde.
Zaak A, feit 1
Met de raadsman is het hof van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het kwalificerende bestanddeel “levensgezel” aangezien het hof niet kan vaststellen dat tussen de aangeefster en de verdachte sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking van een zekere hechtheid, waarbij het moet gaan om een relatie die qua hechtheid vergelijkbaar is met die tussen echtgenoten of geregistreerde partners (HR 14-02-2023 ECLI:NL:HR:2023:224).
Zaak B, feit5
Nu op grond van het dossier blijkt dat de uitlatingen “je kunt de tyfus krijgen” en/of “je kunt kanker
in je hart krijgen” niet gericht waren tot de ambtenaren [slachtoffer02] en/of [slachtoffer03] , dient de verdachte partieel te worden vrijgesproken van deze uitlatingen.

Bewijsoverwegingen

Zaak B, feit 1
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde snelheidsovertreding, aangezien op grond van de processen-verbaal sprake zou zijn van een indicatie van de snelheid (191 km/u) en niet van een concrete vaststelling van de snelheid.
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de verbalisanten het voertuig van de verdachte over een afstand van 2800 meter hebben gevolgd, waarbij de afstand tussen hen 300 meter was en hun snelheid van 200 km/u ongeveer gelijk was aan die van de verdachte. Na correctie aan de hand van het bij het proces-verbaal gevoegde testrapport van de snelheidsmeter, gaat de politie uit van een snelheid van 191 km/u. Het hof is van oordeel dat op grond hiervan kan worden bewezen dat de verdachte met een snelheid van ongeveer 191 km/u heeft gereden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 en in zaak B onder 1, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1.
hij op of omstreeks 6 mei 2019 te Amsterdam, [slachtoffer01] , heeft mishandeld door [slachtoffer01] te duwen en te slaan tegen het gezicht van [slachtoffer01] ;
Zaak B:
1.
hij op 9 juli 2019 te Amersfoort, buiten de bebouwde kom, als bestuurder van een motorvoertuig met kenteken [kenteken01] , op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, A1, welke weg als autosnelweg was aangeduid, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 191 kilometer per uur;
3.
hij op 9 juli 2019 te Amersfoort, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een motorrijtuig met kenteken [kenteken01] te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
4.
hij op 9 juli 2019 te Amersfoort als bestuurder van een motorrijtuig met kenteken [kenteken01] heeft gereden op de weg A1, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
5.
hij op 9 juli 2019 te Amersfoort opzettelijk ambtenaren, te weten [slachtoffer02] en/of [slachtoffer03] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen “stelletje kankerhonden” en “kaffers” en “(vieze) kankerlijer(s)” en “je moet sterven” en “vieze hond” en/of “hoer”.
Hetgeen in zaak A onder 1 en in zaak B onder 1, 3, 4 en 5 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 en in zaak B onder 1, 3, 4 en 5 en bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van het bepaalde bij artikel 21, aanhef en onder a van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
Het in zaak B onder 3 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het in zaak B onder 4 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het in zaak B onder 5 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A onder 1 en in zaak B onder 1, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 2, 3 en 5 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 84 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, onder algemene en bijzondere voorwaarden en een taakstraf voor de duur van 150 uren, te vervangen door 75 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de rechtbank de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak B onder 1 bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 900,00, te vervangen door 18 dagen hechtenis. Ten slotte heeft de rechtbank de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak B onder 4 bewezenverklaarde veroordeeld tot 1 week hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 2, 3 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 50 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 34 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte voor het in zaak B onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 16 uren, te vervangen door 8 dagen hechtenis en voor het in zaak B onder 4 bewezenverklaarde tot een taakstraf van 10 uren, te vervangen door 5 dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft bij zijn vordering rekening gehouden met overschrijding van de redelijke termijn van berechting in hoger beroep.
De raadsman heeft het hof verzocht de door de advocaat-generaal gevorderde straf te matigen, mede gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de overschrijding van de redelijke termijn in de hoger beroep fase, nu de behandeling ter terechtzitting vier jaar en drie maanden na het instellen van het hoger beroep plaats vindt en het tijdsverloop niet aan de verdediging te wijten is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in zijn woning, onder invloed van alcohol, een vrouw mishandeld met wie hij een knipperlicht relatie had. Hij heeft daarmee haar lichamelijke integriteit op gewelddadige wijze geschonden. Slachtoffers van dergelijk huiselijk geweld kunnen als gevolg daarvan nog geruime tijd gevoelens van angst en onveiligheid ervaren. Tevens heeft de verdachte zonder rijbewijs ongeveer 191 km per uur gereden op een snelweg waar 130 km per uur was toegestaan. Nadat de verdachte daarvoor was staande gehouden en jegens hem de verdenking was ontstaan dat hij onder invloed van alcohol de auto had bestuurd, weigerde hij een ademonderzoek. Door zonder een rijbewijs met een forse snelheidsovertreding op een snelweg te rijden en vervolgens het ademonderzoek te weigeren, heeft de verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en blijk gegeven zich niets aan te trekken van de in het verkeer geldende regelgeving die mede ziet op de verkeersveiligheid. Vervolgens heeft hij twee politieambtenaren beledigd, waardoor zij in hun eer en goede naam werden aangetast, terwijl deze politiemensen gewoon hun werk aan het doen waren. Het hof rekent dit alles de verdachte aan.
Volgens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 februari 2024 is hij eerder onherroepelijk voor soortgelijke feiten veroordeeld. Hier houdt het hof rekening mee in het nadeel van de verdachte.
In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met de omstandigheid dat hij thans zijn leven beter op orde lijkt te hebben en hij recent niet meer met justitie in aanraking is geweest.
Het hof is, alles overwegende, van oordeel dat voor de bewezenverklaarde misdrijven in zaak A onder 1 en in zaak B onder 3 en 5 niet kan worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf. Het hof acht een gevangenisstraf van 20 dagen en daarnaast een taakstraf van 60 uren passend
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens in de hoger beroep fase met twee jaren en vier maanden is overschreden. Immers, de verdachte heeft op 8 november 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 14 maart 2024 dit arrest zal wijzen. Het hof zal, gelet op deze overschrijding van de redelijke termijn, de gevangenisstraf matigen tot 16 dagen, gelijk aan de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het hof acht ten aanzien van de bewezenverklaarde overtredingen in zaak B onder 1 en 4 taakstraffen van respectievelijk 16 en 14 uren passend en geboden. Nu het hof reeds bij de oplegging van de gevangenisstraf rekening houdt met de overschrijding van de redelijke termijn, zal het hof deze taakstraffen niet matigen, zoals gevorderd door de advocaat-generaal.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 62, 63, 266, 267 en 300 Sr, de artikelen 107, 163, 176 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 21 en 92 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-109240-19 onder 2 en in de zaak met parketnummer 13-164407-19 onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-109240-19 onder 1 en in de zaak met parketnummer 13-164407-19 onder 1, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-109240-19 onder 1 en in de zaak met parketnummer 13-164407-19 onder 1, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 13-109240-19 onder 1 en in de zaak met parketnummer 13-164407-19 onder 3 en onder 5 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 13-164407-19 onder 1 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
16 (zestien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 13-164407-19 onder 4 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
14 (veertien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jeltes, mr. N. van der Wijngaart en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. S. Maerman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 maart 2024.