ECLI:NL:GHAMS:2024:666

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
23-001897-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van ontploffing, witwassen en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 juni 2023. De verdachte, geboren in 2000 en thans gedetineerd, was betrokken bij meerdere strafbare feiten, waaronder het medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, witwassen en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met enkele aanpassingen in de bewijsoverwegingen. De zaak kwam aan het licht na een explosie aan de [adres 2] te Amsterdam, waarbij camerabeelden en getuigenverklaringen wezen op de betrokkenheid van de verdachte. De verdediging voerde aan dat de explosie niet tot levensgevaar had geleid en dat het bewijs voor het witwassen onvoldoende was. Het hof verwierp deze argumenten en oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de explosie en het witwassen. Daarnaast werd de vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer [benadeelde] afgewezen, omdat de schade onvoldoende was onderbouwd. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met inachtneming van de aanpassingen in de bewijsoverwegingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001897-23
datum uitspraak: 14 maart 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 juni 2023 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers
13-007866-23 (A), 15-338174-22 (B) en 13-114606-23 (C) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
adres: [adres 1] ,
thans gedetineerd in [detentie adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
29 februari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met aanvulling van de bewijsmiddelen in zaak B, te weten het toevoegen van het bericht “
er sijn glocks gen 5”, zoals door de rechtbank in de bewijsoverweging wordt genoemd en naar voren komt in Relaas deel 3 (documentcode
[nummer 1]).

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof:
  • de bewijsoverwegingen met betrekking tot zaak A aanvult;
  • de door de rechtbank met betrekking tot zaak B op pagina 3 weergegeven feiten en omstandigheden en de op pagina 12 opgenomen bewijsoverweging aanpast; en
  • een beslissing neemt op de vordering van de advocaat-generaal tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde] .

Nadere bewijsoverweging en aanpassing bewijsmotivering

Ten aanzien van zaak A, feit 1
De raadsman heeft aangevoerd dat de rechtbank heeft nagelaten om afdoende te motiveren hoe de explosie aan de [adres 2] te Amsterdam heeft geleid tot enig levensgevaar. Daartoe is – kort samengevat – betoogd dat de voorwaarden voor brandgevaar die in de deskundigenverklaring worden genoemd zich in casu niet hebben voorgedaan, dat op basis van het dossier niet objectief kan worden vastgesteld wat de intensiteit en het gevaarzettend karakter van de explosie is geweest en ten slotte dat, gegeven het nachtelijk tijdstip, verwacht kon worden dat de bewoners zich niet in de directe nabijheid van de voordeur hebben bevonden.
Het hof overweegt in aanvulling op hetgeen de rechtbank reeds heeft overwogen als volgt. Uit de processen-verbaal van bevindingen (
PL1300-2022277053-1en
PL1300-202277053) blijkt dat op de camerabeelden afkomstig van een ringdeurbel bij de woning [adres 2] te Amsterdam is te zien dat er, nadat een persoon een tasje van de [winkel] aan de deur heeft gehangen en is weggelopen, na een grote flits een brand ontstaat die ongeveer vijf seconden duurt. De brand bevindt zich aan de voorzijde van het pand. De verbalisanten die als eerste ter plaatse zijn gekomen zien dat het raam naast de voordeur vernield is en dat er zowel glas buiten voor de deur als binnen in de woning lag. Zij zien dat het raam en het kozijn van het raam verkleurd zijn en zij herkennen deze verkleuring als roet dat van vuur afkomstig is. De verbalisanten ruiken in de woning een geur die zij menen te herkennen als diesel of wasbenzine. Uit het proces-verbaal Relaas deel 4 (documentcode
[nummer 2]) blijkt voorts dat er een gesmolten plastic fles met een witte klikdop en restanten van een blauwe dop nabij de woning zijn aangetroffen. De restanten van de blauwe dop zijn karakteristiek als sluiting voor bepaalde modellen zwaar knalvuurwerk (Cobra). In de telefoon van de verdachte is een foto aangetroffen die kort voor de explosie door de verdachte naar [naam 1] is verzonden. Op deze foto is te zien dat een persoon een plastic flesje vasthoudt met daarin een gele vloeistof. Aan het flesje zijn twee stuks vuurwerk Cobra 6 bevestigd. In het proces-verbaal is gerelateerd dat de gele vloeistof vermoedelijk een brandbare vloeistof is (proces-verbaal Relaas 3 (documentcode
[nummer 3]). Op basis van bovengenoemde feiten en omstandigheden is aannemelijk dat er gebruik is gemaakt van twee Cobra’s 6 in combinatie met een brandbare vloeistof, waardoor na de explosie brand is uitgebroken die op eerdergenoemde camerabeelden te zien is.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Ten aanzien van zaak A, feit 2
De raadsman heeft ten aanzien van het witwassen, zoals omschreven onder feit 2, aangevoerd dat het bewijs daarvan enkel en alleen is gefundeerd op de berichten die middels berichtenserver “Threema” zijn verstuurd en onvoldoende verankering vindt in een tweede bewijsmiddel, nu het bedrag van € 103.000,00 en de Rolex niet zijn aangetroffen.
Het betoog van de raadsman mist feitelijke grondslag gezien de door de rechtbank opgenomen bewijsmiddelen op basis waarvan het vermoeden van witwassen is vastgesteld.
Ten aanzien van zaak B
De raadsman heeft tot slot aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van een vuurwapen op 28 december 2022 in Koog aan de Zaan. In het bijzonder voert de verdediging aan dat de bewijswaarde die de rechtbank hecht aan een bericht van de verdachte luidend “
er sijn glocks gen 5” als nihil moet worden gezien. Door het bericht “
5K” dat er op volgt, kan niet worden gezegd dat het hier gaat om een concreet vuurwapen dat zich in het voertuig zou bevinden, maar over vuurwapens in het algemeen. Het bericht is onvoldoende concreet en bepaald om de vereiste wetenschap aan te ontlenen. Er dient vrijspraak te volgen, aldus de verdediging.
Het hof is met de verdediging van oordeel dat het bericht “
er sijn glocks gen 5” en de daaraan verbonden conclusie door de rechtbank dat er werd “gesproken over de aanwezigheid van een Glock” geen onderdeel dient uit te maken van de feiten en omstandigheden en bewijsoverweging, zoals vastgelegd op pagina 3 en 12 van het vonnis. In zoverre past het hof het vonnis aan.
Dit leidt echter niet tot een ander oordeel dan dat van de rechtbank, omdat ook zonder voornoemd bericht toereikend is gemotiveerd en met bewijsmiddelen is belegd dat de verdachte zowel beschikkingsmacht had over het geladen vuurwapen, als wetenschap had van de aanwezigheid daarvan in de auto. De verdachte was de bestuurder van de auto, die aan zijn vader toebehoorde. Het vuurwapen lag open en bloot achter de bestuurdersstoel. De persoon op de passagiersstoel, [naam 2] , stuurde vlak voor de aanhouding bovendien chatberichten onder meer inhoudende “We worden geveegd.
Hij heeft p in zn waggie”, wat er in deze context op duidt dat de verdachte een pistool in zijn auto had.

Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde]

Het slachtoffer [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces niet gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. [raadsman slachtoffer] heeft namens het slachtoffer bij brief van 15 februari 2024 het hof verzocht om de schadevergoedingsmaatregel toe te passen voor een bedrag van € 750,00 wegens geleden immateriële schade, met wettelijke rente, nu zij niet in de gelegenheid is geweest in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding in te dienen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd deze schadevergoedingsmaatregel op te leggen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsman heeft bepleit de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu het slachtoffer zich pas voor het eerst heeft gevoegd in hoger beroep. Subsidiair heeft de verdediging de gestelde immateriële schade betwist en verzocht het verzoek tot opleggen van een schadevergoedingsmaatregel af te wijzen.
Het hof overweegt als volgt.
De verdediging heeft betwist dat het slachtoffer immateriële schade heeft geleden. Het hof is enkel in het bezit van een schriftelijke onderbouwing van [raadsman slachtoffer], waarin wordt verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en waarin de gestelde schade summier is toegelicht. Het slachtoffer en haar advocaat zijn niet ter terechtzitting verschenen om een – nadere – toelichting op de gestelde immateriële schade te geven. Gelet op de betwisting is de gestelde immateriële schade onvoldoende onderbouwd. Bij die stand van zaken wordt de vordering van de advocaat-generaal tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde]
Wijst af de vordering van de advocaat-generaal tot het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde] ten bedrage van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. Stalenhoef, mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg en mr. L.F. Roseval, in tegenwoordigheid van mr. C. van der Laan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 maart 2024.
De oudste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.