ECLI:NL:GHAMS:2024:86

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
200.316.533/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit bij de koop van een tweedehands auto en ontbinding van de koopovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een consument, [appellant], die een tweedehands auto heeft gekocht van [geïntimeerde], een autobedrijf. De auto vertoonde binnen anderhalve maand na de aankoop meerdere ernstige gebreken, waaronder problemen met het koppelingssysteem en de distributieriem. [appellant] heeft de auto gekocht voor € 2.800,- en heeft na de aankoop diverse reparaties moeten laten uitvoeren, wat leidde tot aanzienlijke extra kosten. Na herhaalde problemen met de auto heeft [appellant] de koopovereenkomst ontbonden en terugbetaling van de koopprijs en de gemaakte kosten geëist. De kantonrechter heeft in eerdere vonnissen geoordeeld dat [appellant] niet voldoende bewijs had geleverd dat de auto niet aan de overeenkomst voldeed, en heeft zijn vorderingen afgewezen. In hoger beroep heeft het hof echter geoordeeld dat de gebreken aan de auto niet aan de verwachtingen van de koper voldeden en dat [geïntimeerde] niet heeft aangetoond dat de gebreken na de aflevering zijn ontstaan. Het hof heeft de eerdere vonnissen vernietigd en [geïntimeerde] veroordeeld tot terugbetaling van de koopprijs en de gemaakte kosten, en heeft de koopovereenkomst als ontbonden verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.316.533/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 8862480 CV EXPL 20-20241
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 januari 2024
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. L.L. Metselaar te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
handelend onder de naam [bedrijf] ,
wonend te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J-M.F. Honders te Rotterdam .
Partijen zullen hierna [appellant] en [geïntimeerde] worden genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 20 mei 2022, gevolgd door een herstelexploot van 22 augustus 2022, in hoger beroep gekomen van vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, hierna ‘de kantonrechter’, van 28 december 2020 en 31 mei 2021, hierna gezamenlijk ‘tussenvonnissen’, alsmede van het vonnis van 21 februari 2022, hierna ‘eindvonnis’, telkens onder voornoemd zaaknummer gewezen tussen hem als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
  • memorie van grieven, met één productie;
  • memorie van antwoord.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad op 7 juli 2023. Bij die gelegenheid zijn partijen verschenen en hebben de in de aanhef van dit arrest genoemde advocaten namens hen het woord gevoerd, mr. Metselaar voornoemd aan de hand van aan het hof overgelegde aantekeningen.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het tussenvonnis van 31 mei 2021 en het eindvonnis van 21 februari 2022 zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, zijn in eerste aanleg ingestelde vorderingen zoals hierna onder 3.1. weergegeven, alsnog zal toewijzen en voorts, na eisvermeerdering in hoger beroep, dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot vergoeding van de door [appellant] gemaakte kosten ter zake van de opslag van de auto vanaf oktober 2021 tot het moment dat de auto wordt teruggegeven aan [geïntimeerde] , alles met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof de vorderingen van [appellant] zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de proceskosten in beide instanties, te vermeerderen met incassokosten en wettelijke handelsrente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.De feiten

De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 31 mei 2021 onder het kopje “Feiten”, onder 1.1 tot en met 1.10, een aantal feiten als vaststaand opgesomd. Met de grieven I en II komt [appellant] op tegen de door de kantonrechter onder 1.1 en 1.4 vastgestelde feiten. Voor zover in hoger beroep van belang zal hiermee rekening worden gehouden in het hiernavolgende. Voor het overige bestaat over de juistheid van de door de kantonrechter genoemde feiten geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan, met dien verstande dat bij de beoordeling van het hoger beroep ook enkele andere, hierna te noemen, feiten zullen worden betrokken die tussen partijen niet in geschil zijn. Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) [geïntimeerde] exploiteert een autobedrijf, genaamd [bedrijf] te [plaats] , alwaar hij tweedehands auto’s verkoopt. [appellant] heeft dit bedrijf samen met een vriend begin juni 2020 bezocht. Hij heeft bij die gelegenheid een tweedehands auto, te weten een Volvo C30 met kenteken [kenteken] en van het bouwjaar 2008 met een kilometerstand van 179.000 km (hierna: de auto), bezichtigd. Eind juni 2020 is [appellant] teruggekeerd bij het autobedrijf van [geïntimeerde] , ditmaal met zijn partner. [appellant] heeft toen de auto gekocht voor de prijs van € 2.800,-. Van de verkoop is een factuur opgemaakt die partijen hebben ondertekend. Hierop staat onder meer
“Proefrit: uitgevoerd door klant en goed bevonden”.
(ii) Na de eigendomsoverdracht constateerde [appellant] op 7 juli 2020 een mankement aan het roetfilter van de auto. Op verzoek van [appellant] heeft [geïntimeerde] de daarop volgende dag werkzaamheden verricht aan de auto. Het ging om werkzaamheden aan het roetfilter, het uitbalanceren van de banden en een Apk-keuring, waarvoor [appellant] in totaal € 600,- heeft betaald.
(iii) Op 7 augustus 2020 heeft [appellant] , nadat hij tijdens het rijden trillingen aan het stuur constateerde, de auto naar garagebedrijf Auto Control te Amsterdam (hierna: Auto Control) gebracht alwaar door het garagebedrijf is vastgesteld dat de distributieriem moest worden vervangen. Nadat [appellant] hierover [geïntimeerde] had geïnformeerd en laatstgenoemde te kennen had gegeven dat [appellant] zelf verantwoordelijk was voor het laten vervangen van de distributieriem en de daarmee gemoeide kosten zelf diende te dragen, heeft [appellant] Auto Control verzocht de werkzaamheden uit te voeren. [appellant] heeft voor deze werkzaamheden € 431,85 betaald. [appellant] heeft nog diezelfde dag de auto opgehaald bij Auto Control. Vervolgens is [appellant] met de auto weggereden en op de snelweg tot stilstand gekomen. De auto is ter plaatse door een monteur van de ANWB geïnspecteerd die concludeerde dat het om een “te grote reparatie” ging om plaatselijk uit te voeren. Hij heeft de auto toen laten verslepen naar Auto Control, alwaar door het garagebedrijf is geconstateerd dat de koppeling kapot was en dat dit is veroorzaakt doordat het remolie-reservoir was bijgevuld met verkeerde olie ten gevolge waarvan niet alleen de koppeling maar ook het remsysteem defect is geraakt.
(iv) Bij e-mail van 10 augustus 2020 heeft [appellant] het volgende aan [geïntimeerde] geschreven:
“Onlangs (…) kocht ik bij uw [bedrijf] (…) een Volvo C30 1.6 diesel met het kenteken [kenteken] .
Toen wij (een collega en ik) enige tijd ervoor de auto kwamen bezichtigen hebben wij u uitvoerig bevraagd over de staat van de auto, onder andere over de onderhoudshistorie met betrekking tot regulier periodiek onderhoud en met name over de wat grotere onderhoudshandelingen zoals het tijdig vervangen van het roetfilter en distributie van de motor. (…)
Bij het ophalen van de auto bij uw garagebedrijf bleek de koppeling niet te werken en konden wij weer onverrichterzake terug naar huis. Na twee dagen belde u mij op met de boodschap de koppeling te hebben gerepareerd. Na betaling en overdracht van de auto heb ik er welgeteld 120 kilometer mee kunnen rijden toen de auto al meteen aan een volgende reparatie toe was (vervanging roetfilter). U heeft mij daar E 600,- voor in rekening gebracht.
Het stuur trilt hevig wanneer ik bij 100 km per uur de rem intrap en ik voorzie ook daar kosten.
Ook heb ik bij mijn eigen garagist de distributie na laten kijken en daar bleek dat deze dringend aan vervanging toe was.
Ik heb dat laten doen en heb daar E 431,- voor moeten afrekenen, terwijl deze reparatie volgens uw zeggen reeds had plaatsgevonden.
Onderweg naar huis begaf de koppeling het weer en moest de auto worden afgesleept. Diagnose: kapotte hoofdcilinder koppeling (…) en gebruik van LHM olie in het systeem in plaats van de normale DOT4 olie.
Dit veroorzaakt het opzetten (smelten) van alle rubbers in het koppelingssysteem alsook het remsysteem.
Ik kom nu wederom voor nog hogere kosten te staan en ben derhalve zeer teleurgesteld. (…)
Gezien bovenstaande ga ik op u gemaakte kosten verhalen en overweeg ik over te gaan tot ontbinding van de koop onder retour van het aankoopbedrag en vergoeding van de schade die ik thans heb en de vervolgkosten die ik nu nog moet maken. (…)”
( v) Bij e-mail van 13 augustus 2020 heeft [geïntimeerde] in reactie hierop onder meer het volgende geschreven aan [appellant] :
“We hebben u een voertuig verkocht dat goed reed op de dag dat u hem heb meegekregen. U maakt het verhaal zo mooi mogelijk voor u zelf, maar we hebben u voertuig zelfs zonder reparatiekosten gerepareerd. Voertuig dat u heeft gekocht is geen nieuwe voertuig. Is vervelend dat er kosten zijn gekomen later maar dat heb ik zelf of een familielid of een vriend van me ook gehad en heel veel mensen in Nederland maar u doet alsof u de enige bent die kosten aan een auto heeft gemaakt. Kort samengevat hebben we u een voertuig verkocht dat goed reed bij ontvangst van u en voldoet aan eisen van normaal gebruik. Elk bedrijf bijna, dus wij ook leveren garantie tegen meerprijs dat staat ook bij elk advertentie van ons op marktplaats en bieden we dat verkoper aan bij verkoop maar raden dat af bij goedkoper autos omdat garantie van 3 maanden 500 euro extra kost en wij ook denken aan onze klanten, u heeft daar geen gebruik van gemaakt. (…)”
(vi) [appellant] heeft vervolgens de auto laten onderzoeken door DEKRA Automotive (hierna: DEKRA). Uit het door DEKRA opgestelde expertiserapport van 26 augustus 2020 volgt onder meer dat de remschrijven, roetfilter en wiellagers vernieuwd moeten worden, en het draagarmrubber van de wielophanging versleten is. De kosten voor het opstellen van het rapport bedroegen € 598,95 inclusief btw.
(vii) Na het onderzoek van DEKRA heeft [appellant] op 28 augustus 2020 de dynamo van de auto laten vervangen bij Auto Control nadat hij wederom met de auto op de snelweg tot stilstand was gekomen en de auto toen door de ANWB onder begeleiding van de politie is versleept naar Auto Control. [appellant] heeft voor deze werkzaamheden € 337,95 betaald.
(viii) In zijn brief van 1 september 2020 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] geschreven dat hij de auto ondanks de reparaties wil houden. Daarbij heeft [appellant] [geïntimeerde] verzocht om betaling van € 4.061,- als vergoeding van alle door hem gemaakte kosten en geleden schade. [geïntimeerde] heeft niet gereageerd op deze brief.
(ix) Bij brief van 6 oktober 2020 is [appellant] teruggekomen van zijn keuze om de auto te houden vanwege de door hem geschatte toekomstige reparatiekosten aan de auto. [appellant] heeft zich in deze brief beroepen op ontbinding van de koopovereenkomst en voorts [geïntimeerde] verzocht een bedrag van € 5.400,- aan hem te betalen. Dit bedrag is blijkens de brief opgebouwd uit de door [appellant] betaalde koopsom (€ 2.800,-) en gemaakte reparatiekosten, te weten € 1.230,57 ter zake van reparatie van het koppelingssysteem, € 431,85 ter zake van vervanging van de distributieriem, € 337,59 ter zake van vervanging van de dynamo en € 600,- ter zake van aan [geïntimeerde] op 9 juli 2020 betaalde kosten voor onder meer reparatie van het roetfilter.

3.De beoordeling

3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd dat de kantonrechter voor recht verklaart dat de koopovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden, dan wel de koopovereenkomst alsnog ontbindt en [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van € 5.400,- vermeerderd met rente en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten. Aan zijn vordering legde [appellant] ten grondslag dat hij de koopovereenkomst heeft ontbonden bij brief van 6 oktober 2020 omdat de auto niet aan de koopovereenkomst beantwoordde. De auto moest in korte tijd meermalen gerepareerd worden en de problemen waren dusdanig dat de auto niet veilig aan het verkeer kon deelnemen. [appellant] meende daarom recht te hebben op terugbetaling van de koopprijs van
€ 2.800,- alsmede van de door hem betaalde kosten ter zake van diverse verrichte reparaties. Nadat [geïntimeerde] tegen de vordering verweer had gevoerd, heeft de kantonrechter bij het tussenvonnis van 31 mei 20201 [appellant] toegelaten te bewijzen:
dat [geïntimeerde] voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst mededelingen heeft gedaan over de staat van onderhoud van de auto waaronder het roetfilter en de distributieriem op grond waarvan hij erop mocht vertrouwen dat hij deze niet kort na de koop hoefde te laten vervangen of repareren;
dat hij [geïntimeerde] op 10 augustus 2020 in de gelegenheid heeft gesteld het gebrek aan het koppelingssysteem te repareren en dat [geïntimeerde] weigerde hiertoe over te gaan.
Bij het eindvonnis van 21 februari 2022 heeft de kantonrechter, na bewijslevering, geoordeeld dat [appellant] niet is geslaagd in de aan hem verleende bewijsopdrachten hetgeen betekent dat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] toezeggingen heeft gedaan over bepaalde onderdelen van de auto zodat de mankementen aan het roetfilter en de distributieriem geen gebrek opleveren. Volgens de kantonrechter betekent het voorgaande dat evenmin is komen vast te staan dat [appellant] aan [geïntimeerde] gelegenheid tot herstel heeft gegeven van het koppelingssysteem van de auto zodat [appellant] de koopovereenkomst niet op grond van dit gebrek mocht ontbinden. De kantonrechter heeft vervolgens de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] , welke proceskosten zijn begroot op nihil.
3.2
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met (in totaal) zeven grieven op. [geïntimeerde] bestrijdt de grieven.
Omvang van het hoger beroep
3.3
Bij de appeldagvaarding heeft [appellant] vernietiging gevorderd van de tussenvonnissen van 28 december 2020 en 31 mei 2021 alsmede van het eindvonnis van 21 februari 2022. Het hof gaat er evenwel vanuit dat het onderhavige hoger beroep uitsluitend is gericht tegen het tussenvonnis van 31 mei 2021 en het eindvonnis van 21 februari 2022 omdat in het petitum van de memorie van grieven niet langer de vernietiging van het tussenvonnis van 28 december 2020 wordt gevorderd en tegen laatstgenoemd tussenvonnis ook geen grieven zijn geformuleerd.
3.4
De grieven strekken ertoe dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de mankementen aan het roetfilter en de distributieriem geen gebrek opleveren en dat [appellant] de koopovereenkomst niet op grond van het gebrek aan het koppelingssysteem mocht ontbinden. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
3.5
Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of de auto aan de koopovereenkomst beantwoordt. Vooropgesteld wordt dat de tussen partijen gesloten koopovereenkomst een consumentenkoop is als bedoeld in artikel 7:5 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Immers, [appellant] heeft de auto als particulier gekocht van [geïntimeerde] die daarbij handelde in de uitoefening van zijn bedrijf. Op grond van artikel 7:17 lid 1 BW moet de afgeleverde zaak - in casu de auto - aan de overeenkomst beantwoorden. Volgens artikel 7:17 lid 2 BW beantwoordt de zaak niet aan de overeenkomst indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien. De koper kan zich er niet op beroepen dat de zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt - zo is bepaald in artikel 7:17 lid 3 BW - wanneer hem dit ten tijde van het sluiten van de overeenkomst bekend was of redelijkerwijs bekend kon zijn.
3.6
[geïntimeerde] stelt dat de auto ten tijde van de levering aan de koopovereenkomst beantwoordde. [appellant] heeft immers tijdens de proefrit probleemloos met de auto gereden, aldus [geïntimeerde] . Aan [geïntimeerde] kan worden toegegeven dat [appellant] als koper van een tweedehands auto van ongeveer twaalf jaar oud met een kilometerstand van ongeveer 179.000 zou moeten accepteren dat zich op zeker moment bepaalde gebreken aan de auto kunnen voordoen. Zolang die gebreken er niet aan in de weg staan dat met de auto op een veilige manier aan het verkeer kan worden deelgenomen, is van non-conformiteit in beginsel geen sprake. Gelet op de omstandigheid dat partijen geen garantie zijn overeengekomen, zal herstel van een niet-essentieel gebrek aan de auto niet snel voor rekening van [geïntimeerde] zijn. [geïntimeerde] miskent evenwel dat [appellant] niet hoefde te verwachten dat de auto binnen twee maanden onbruikbaar werd doordat er problemen ontstonden met het koppelingssysteem, de distributieriem en de dynamo van de auto met als gevolg dat tot tweemaal toe niet meer met de auto kon worden gereden. Dit zou wellicht anders kunnen zijn indien [geïntimeerde] tegen [appellant] zou hebben gezegd dat het niet uit te sluiten was dat deze gebreken zich op relatief korte termijn zouden kunnen voordoen, maar dat heeft [geïntimeerde] niet gesteld. De gebreken aan de auto zoals die zich binnen twee maanden hebben gemanifesteerd, waren dus niet bij de koop inbegrepen of voorzien. [geïntimeerde] heeft niet betwist dat hij ermee bekend was dat [appellant] de auto kocht om daarmee aan het verkeer deel te nemen. Tegen de achtergrond van het voorgaande moet tot uitgangspunt worden genomen dat de auto ten tijde van de aflevering niet beantwoordde aan de koopovereenkomst. Voor dit oordeel bestaat reden te meer, aangezien de gebreken zich binnen de in artikel 7:18 lid 2 BW genoemde termijn van zes maanden hebben geopenbaard. In dit artikel is immers bepaald dat bij een consumentenkoop wordt vermoed dat de zaak niet aan de overeenkomst heeft beantwoord, indien de afwijking van het overeengekomene zich binnen een termijn van zes maanden na aflevering openbaart, tenzij de aard van de zaak of de aard van de afwijking zich daartegen verzet. Naar het oordeel van het hof verzet noch de aard van de zaak - een tweedehands auto van ongeveer twaalf jaar oud - noch de aard van de afwijking - een kapotte koppelingssysteem, een trillende stuur en een defecte dynamo - zich tegen toepassing van dit bewijsvermoeden.
3.7
Het is vervolgens aan de verkoper om te stellen en, bij betwisting, te bewijzen dat de zaak bij aflevering wel aan de overeenkomst beantwoordde omdat het gebrek het gevolg is van of zijn oorsprong vindt in een omstandigheid die zich na de aflevering van de zaak heeft voorgedaan. [geïntimeerde] heeft daartoe gesteld dat het gebrek is te wijten aan nalatigheid van [appellant] om tijdig onderhoud te laten verrichten aan de auto, maar hij heeft die stelling bezien in het licht dat [appellant] nog amper anderhalve maand met de auto had gereden, onvoldoende onderbouwd en toegelicht. Ook de stelling van [geïntimeerde] dat bij de koop van een tweedehands auto als de onderhavige de koper er rekening mee moet houden dat gebreken zullen ontstaan en dat die gebreken in de lage prijs verdisconteerd zijn, kan [geïntimeerde] niet baten. [geïntimeerde] miskent met die stelling immers dat een koper van een tweedehands auto mag verwachten dat hij met de auto over de openbare weg kan rijden zonder dat hij kort daarna tot stilstand komt. Evenmin hoefde [appellant] te verwachten dat zo kort na de aflevering van de auto het koppelingssysteem en de dynamo het zouden begeven en het stuur zou trillen als gevolg van een versleten distributieriem, allemaal gebreken waardoor een normaal gebruik van de auto niet meer mogelijk was. De stelling van [geïntimeerde] dat de auto tijdens de - volgens hem - gemaakte proefrit naar behoren functioneerde, leidt niet tot een ander oordeel aangezien een proefrit - ook indien deze daadwerkelijk is gemaakt - een korte momentopname betreft en het veelal voorkomt dat verborgen gebreken zich op dat moment nog niet duidelijk openbaren. Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] het vermoeden van artikel 7:18 lid 2 BW dan ook niet weerlegd. Uit de brief van 13 augustus 2020 leidt het hof af dat [geïntimeerde] niet bereid was de kosten, gemoeid met de reparatie van het koppelingssysteem en het vervangen van de distributieriem op zich te nemen. Uit voornoemde brief volgt immers dat [geïntimeerde] zich op het standpunt stelde dat hij een voertuig had verkocht die voldeed aan de eisen van normaal gebruik. [geïntimeerde] heeft dus voldoende gelegenheid gehad de geconstateerde gebreken te (doen) herstellen. Door zijn weigering daartoe over te gaan, is hij in verzuim komen te verkeren. Hetzelfde geldt ten aanzien van de vervanging van de dynamo nu deze kort na de brief van 13 augustus 2020 is geschied en [appellant] , in aanmerking genomen de weigerende opstelling van [geïntimeerde] in voornoemde brief, redelijkerwijs mocht menen dat [geïntimeerde] in de nakoming van zijn verbintenis tot herstel zou tekortschieten. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de auto niet aan de overeenkomst beantwoordde en dat deze non conformiteit [appellant] het recht gaf de koopovereenkomst op de voet van artikel 7:22 lid 1, aanhef en onder a BW te ontbinden. Dit betekent dat [appellant] aanspraak heeft op terugbetaling van de koopprijs van € 2.800,- (onder teruggave van de auto aan [geïntimeerde] ). De hiertoe strekkende vordering komt derhalve voor toewijzing in aanmerking.
3.8
De kosten die [appellant] heeft gemaakt ter reparatie van de hiervoor vermelde gebreken aan de auto nadat hij tot tweemaal toe met de auto was gestrand op de openbare weg alsmede de kosten ter vervanging van de distributieriem, komen op de voet van artikel 7:21 lid 6 BW voor vergoeding in aanmerking. Het gaat hier om
€ 1.230,57 ter zake van reparatie van het koppelingssysteem, € 431,85 ter zake van vervanging van de distributieriem en € 337,59 ter vervanging van de dynamo. Deze kosten waarvan de hoogte niet is bestreden, zijn immers gemaakt nadat [geïntimeerde] in de gelegenheid was gesteld de gebreken te herstellen en [geïntimeerde] dat heeft geweigerd althans uit de opstelling van [geïntimeerde] moest worden afgeleid dat hij niet bereid was de bedoelde gebreken te herstellen. De overige kosten, te weten € 600,- ter zake van vervanging van het roetfilter, komen niet voor toewijzing in aanmerking aangezien deze kosten niet zijn gemoeid met het herstel van gebreken die non conformiteit opleveren.
3.9
De vermeerderde eis strekkende tot vergoeding van de door [appellant] gemaakte kosten voor de opslag van de auto van oktober 2021 tot het moment dat de auto uit hoofde van de over en weer geldende ongedaanmakingsverplichtingen wordt teruggegeven (€ 28,- per maand), wordt afgewezen. Niet is gebleken dat deze kosten noodzakelijkerwijs zijn gemaakt. [appellant] heeft onvoldoende toegelicht waarom hij de auto in opslag heeft gedaan.
3.1
Partijen hebben geen concrete feiten te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot andere beslissingen kunnen leiden.
3.11
Uit het hiervoor overwogene volgt dat de grieven slagen. De bestreden vonnissen zullen worden vernietigd en de gevorderde verklaring voor recht zal alsnog worden toegewezen. Tevens zal [geïntimeerde] worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van
€ 4.800,01 (€ 2.800,- + € 1.230,57 + € 431,85 + € 337,59), en verstaat het hof dat [appellant] - uit hoofde van de verplichting tot ongedaanmaking - de auto zal teruggeven aan [geïntimeerde] en laatstgenoemde een vrijwaringsbewijs zal afgeven aan [appellant] . [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de vonnissen van 31 mei 2021 en 21 februari 2022 en doet opnieuw recht:
verklaart voor recht dat de koopovereenkomst van 26 juni 2020 buitengerechtelijk is ontbonden;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 4.800,- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 oktober 2020 tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] begroot op € 108,54 aan verschotten en € 1.399,50 voor salaris, en in hoger beroep tot op heden begroot op € 451,69 aan verschotten en € 1.672,- aan salaris;
verklaart bovenstaande betalings- en kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. Boot, M.L.D. Akkaya en S. Tamboer en is in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 16 januari 2024.