ECLI:NL:GHAMS:2025:1056

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
200.337.677
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de boventalligheid van een werknemer op basis van het Sociaal Plan na standplaatswijziging

In deze zaak gaat het om de vraag of de werknemer, [appellant], op grond van het Sociaal Plan van [geïntimeerde] boventallig moet worden verklaard als gevolg van een standplaatswijziging. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat [appellant] niet als boventallig was aangemerkt, wat door het hof werd bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de uitleg van het artikel over standplaatswijziging in het Sociaal Plan aan de cao-norm moet worden getoetst. De voorwaarden voor boventalligheid zijn dat de reistijd voor woon-werkverkeer moet toenemen en meer dan 2,5 uur retour per dag moet zijn. [appellant] voldeed niet aan deze voorwaarden, aangezien zijn reistijd al meer dan 2,5 uur was voordat de standplaats wijzigde. Het hof concludeerde dat [geïntimeerde] [appellant] terecht niet als boventallig heeft aangemerkt en bekrachtigde het bestreden vonnis. [appellant] werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.337.677/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 10543861 CV EXPL 23-8253
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 april 2025
inzake
[appellant] ,
wonende te [plaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. J. Bonnema te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde] ,
gevestigd te [plaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. S. Gadellaa te Bilthoven.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

Het gaat in deze zaak om de vraag of [appellant] op grond van het Sociaal Plan van [geïntimeerde] boventallig moet worden verklaard als gevolg van een standplaatswijziging. Het artikel over standplaatswijziging in het Sociaal Plan moet worden uitgelegd aan de hand van de zogenoemde cao-norm. Het hof komt met de kantonrechter tot het oordeel dat [appellant] terecht niet als boventallig is aangemerkt op grond van het Sociaal Plan. Het bestreden vonnis wordt bekrachtigd.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 8 februari 2024 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 28 november 2023 van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam , onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven met verandering van eis, met producties;
- memorie van antwoord tevens antwoord op verandering van eis, met producties.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 22 januari 2025 laten toelichten, [appellant] door mr. Bonnema en [geïntimeerde] door mr. Gadellaa, laatstgenoemde aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - alsnog zijn in eerste aanleg ingestelde vorderingen zal toewijzen, met dien verstande dat het hof zal verklaren voor recht dat [appellant] per de reorganisatiedatum (1 mei 2023) als boventallig wordt aangemerkt in de zin van het Sociaal Plan [geïntimeerde] 2021-2023 als gevolg van de standplaatswijziging per 1 mei 2023. Ook heeft [appellant] verzocht om [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling aan [appellant] van al hetgeen hij aan [geïntimeerde] heeft voldaan ter uitvoering van het bestreden vonnis vermeerderd met de wettelijke rente, alles met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties, met nakosten en wettelijke rente.
[geïntimeerde] heeft - naar het hof begrijpt - geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De kantonrechter heeft onder randnummer 1 van het bestreden vonnis voor de feiten en omstandigheden verwezen naar de uitgangspunten zoals verwoord onder randnummers 1.1. tot en met 1.12. van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 19 juni 2023 (met zaaknummer 10488993 KK EXPL 23-285), gewezen in kort geding tussen partijen. De kantonrechter heeft deze feiten en omstandigheden bij zijn beoordeling tot uitgangspunt genomen. [appellant] heeft met
grief 1betoogd dat deze feiten onjuist dan wel onvolledig zijn. Voor zover van belang zal het hof met deze grief hierna rekening houden. De feiten behelzen, waar nodig aangevuld met feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, het volgende.
3.1.
Sinds 1 september 2009 is [appellant] in dienst van (een rechtsvoorganger(s) van) [geïntimeerde] , waar hij momenteel de functie van risk-manager bekleedt. [appellant] was bij indiensttreding al woonachtig in [plaats 1] en had [plaats 3] als standplaats.
3.2.
In december 2020 is de standplaats van [appellant] van [plaats 3] naar [plaats 2] verplaatst waardoor zijn reistijd heen en terug van 4:01 uur afnam tot 3:39 uur.
3.3.
Net als bij eerdere reorganisaties binnen (de rechtsvoorganger(s) van) [geïntimeerde] gold op dat moment een Sociaal Plan (hierna: het Sociaal Plan) waarvan de looptijd is verlengd tot 31 december 2023. De tekst van het Sociaal Plan luidt (voor zover in deze zaak relevant) als volgt:
“VOOR WIE GELDT DIT SOCIAAL PLAN?Dit Sociaal Plan is op jou van toepassing als je ingrijpende gevolgen ondervindt van een reorganisatie en je:- een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met [geïntimeerde] hebt (…)Dit Sociaal Plan is verder alleen op jou van toepassing als jouw arbeidsplaats vervalt, jouw functie vervalt of jouw standplaats wijzigt als gevolg van een reorganisatie (…).
STANDPLAATSWIJZIGINGIndien de reorganisatie een wijziging van je standplaats betekent, volg je in principe je werk. Dit is alleen anders indien je reistijd voor woon-werkverkeer toeneemt en meer dan 2 ½ uur retour per dag wordt, berekend op basis van de snelste route met het snelste vervoermiddel. In dat geval word je boventallig bij de reorganisatie. Wil je ondanks de toegenomen reistijd tot meer dan 2 ½ uur per dag toch graag je functie op de nieuwe standplaats vervullen, dan kun je dit kenbaar maken (uiterlijk) binnen twee weken nadat je de bevestiging van boventalligheid hebt ontvangen. (…).”
3.4.
Bij boventalligheid bestaat op grond van het Sociaal Plan aanspraak op een beëindigingsvergoeding op basis van de wettelijke transitievergoeding vermenigvuldigd met een factor 1,6 en waarbij tevens rekening wordt gehouden met de wettelijke overgangsregeling zoals die op 31 december 2019 gold voor werknemers ouder dan 50 jaar, tot een maximum van € 150.000,-.
3.5.
In juli 2022 heeft [geïntimeerde] bij de ondernemingsraad (OR) een adviesaanvraag gedaan voor een verhuizing van haar kantoor van [plaats 2] naar [plaats 4] . Daarin is vermeld dat [geïntimeerde] verwacht dat er door een verhuizing veertien medewerkers vanwege de standplaatswijziging een toename van hun reistijd van boven de 2,5 uur retour per dag zullen krijgen en met toepassing van het Sociaal Plan boventallig worden, tenzij zij alsnog ervoor kiezen het werk te volgen.
3.6.
De OR heeft (onder hier niet relevante voorwaarden) positief geadviseerd over de verhuizing.
3.7.
In januari 2023 heeft [appellant] zijn leidinggevende gemeld te verwachten dat zijn reistijd door de verhuizing zal toenemen en hij bovendien vaak niet zal kunnen parkeren op de nieuwe locatie vanwege een klein aantal parkeerplaatsen waardoor hij gedwongen is betaald te parkeren of met het openbaar vervoer te reizen en hij daarom waarschijnlijk gebruik wil maken van de vrijwillige vertrekregeling uit het Sociaal Plan.
3.8.
Daarop heeft [geïntimeerde] [appellant] laten weten dat hij niet boventallig zal worden verklaard als gevolg van de standplaatswijziging en niet in aanmerking komt voor toepassing van de regeling in het Sociaal Plan.
3.9.
Op 6 februari 2023 heeft [appellant] een bezwaar ingediend bij de toetsingscommissie als bedoeld in het Sociaal Plan, kort gezegd, omdat hij van mening is aan de voorwaarden voor boventalligheid te voldoen omdat zijn reistijd van en naar werk door de verhuizing met negen minuten toeneemt en meer dan 2,5 uur per dag is.
3.10.
Op 11 april 2023 heeft de toetsingscommissie geoordeeld dat uit de tekstuele uitleg van het Sociaal Plan volgt dat medewerkers die al een reistijd retour hebben van 2,5 uur per dag niet als boventallig worden aangemerkt en dat alleen medewerkers die
als gevolg van(onderstreping: hof) de standplaatswijziging een reistijd retour krijgen van meer dan 2,5 uur (die zij daarvóór niet hadden) als boventallig zijn aan te merken. De toetsingscommissie heeft verder geoordeeld dat niet hoeft te worden getoetst of sprake is van ingrijpende gevolgen, en dat ook overigens voor [appellant] niet geldt dat sprake is van een evident onbillijke situatie in de zin van de hardheidsclausule uit het Sociaal Plan.
3.11.
Op 1 mei 2023 is [geïntimeerde] verhuisd van [plaats 2] naar [straat] te [plaats 4] .

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd om te verklaren voor recht dat [appellant] per 1 mei 2023 als boventallig wordt aangemerkt in de zin van het Sociaal Plan als gevolg van de standplaatswijziging per 1 mei 2023, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
4.2.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [appellant] , met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de proceskosten vermeerderd met de wettelijke rente.
4.3.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat [geïntimeerde] [appellant] terecht niet als boventallig als bedoeld in het Sociaal Plan heeft aangemerkt. De kantonrechter heeft daartoe als volgt overwogen. Uitleg van de desbetreffende bepalingen in het Sociaal Plan aan de hand van de bewoordingen, de kenbare ratio, strekking en systematiek volgens de cao-norm wijst uit dat dit plan twee cumulatieve vereisten kent, te weten: a) de reistijd moet toenemen
door(onderstreping: hof) de standplaatswijziging en: b) de reistijd moet meer dan 2,5 uur retour per dag
worden(onderstreping: hof). [appellant] voldoet niet aan deze voorwaarden, aldus de kantonrechter. De kantonrechter heeft de gevorderde verklaring voor recht afgewezen en [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

5.Beoordeling

5.1.
Tegen de beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met vijf grieven op.
Grief 1is reeds besproken in het kader van de opsomming van de feiten onder 3.
5.2.
Met de
grieven 2 tot en met 5betoogt [appellant] dat [geïntimeerde] hem ten onrechte niet boventallig heeft verklaard als gevolg van de standplaatswijziging. [geïntimeerde] hanteerde bij de verhuizing in 2020 en in de adviesaanvraag een andere uitleg van het Sociaal Plan dan bij de verhuizing in 2023. In 2020 hanteerde [geïntimeerde] voor boventalligheid als gevolg van standplaatswijziging het criterium dat sprake moet zijn van een reistijd van meer dan 2,5 uur retour per dag in combinatie met een toename van de reistijd en ongeacht of de medewerker vóór de standplaatswijziging al een reistijd heeft van meer dan 2,5 uur retour per dag. In 2023 hanteerde [geïntimeerde] echter het criterium dat sprake moet zijn van een toename van de reistijd tot meer dan 2,5 uur retour per dag, daar waar de medewerker vóór de standplaatswijziging een reistijd had van minder (of gelijk) aan 2,5 uur retour per dag. Volgens [appellant] is bij uitleg van de bepaling over de standplaatswijziging ten onrechte geen acht geslagen op de niet openbare adviesaanvraag aan de OR. Daaruit blijkt namelijk dat het op dat moment wel de bedoeling was dat medewerkers die al een reistijd van meer dan 2,5 uur retour hadden, een beroep kunnen doen op het Sociaal Plan. [appellant] betoogt, onder verwijzing naar de PowerPointpresentatie Toelichting huisvesting [plaats 3] tijdens het afdelingsoverleg van 8 mei 2020, de verklaring van [naam] van 19 april 2023, de adviesaanvraag bij de OR en de uitlatingen van een HR-medewerker en OR-lid van [geïntimeerde] , dat [geïntimeerde] gehouden is aan een uniforme uitleg van het Sociaal Plan. Ingevolge de oorspronkelijke uitleg van het Sociaal Plan had [appellant] boventallig moeten worden verklaard, omdat zijn reistijd door de standplaatswijziging toeneemt én meer dan 2,5 uur retour per dag bedraagt. Verder stelt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte alleen een grammaticale uitleg van het woord ‘wordt’ heeft gehanteerd en niet heeft gekeken naar de bepaling in het licht van de gehele tekst, de onderlinge systematiek en de rechtsgevolgen.
5.3.
Het hof overweegt als volgt. Het artikel over de standplaatswijziging in het Sociaal Plan moet naar vaste rechtspraak worden uitgelegd aan de hand van de zogenoemde cao-norm. De cao-norm houdt in dat aan een cao-bepaling een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn. Daarmee komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken. Indien de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend (zie HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:678
(FNV/X);HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687
(FNV/Condor);en HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427
(DSM/Fox).
5.4.
In het Sociaal plan is de betreffende bepaling over de standplaatswijziging als volgt omschreven: “
Indien de reorganisatie een wijziging van je standplaats betekent, volg je in principe je werk.. Dit is alleen anders indien je reistijd voor woon-werkverkeer toeneemt en meer dan 2 ½ uur retour per dag wordt, berekend op basis van de snelste route met het snelste vervoermiddel. In dat geval word je boventallig bij de reorganisatie. (…).”
5.5.
Uit de tekst van dit artikel blijkt dat sprake is van boventalligheid bij een standplaatswijziging door een reorganisatie indien is voldaan aan de volgende twee cumulatieve voorwaarden: (1) de reistijd voor woon-werkverkeer moet toenemen; én (2) de reistijd voor woon-werkverkeer moet meer dan 2,5 uur retour per dag worden. Uit de bewoordingen van de tweede voorwaarde volgt dat de reistijd van de betreffende werknemer vóór de reorganisatie niét al 2,5 uur retour
ismaar dat de reistijd na de reorganisatie 2,5 uur retour
wordt. Een tekstuele/grammaticale uitleg van dit artikel brengt derhalve met zich dat niét aan de tweede voorwaarde is voldaan als een werknemer voorheen ook al een reistijd van meer dan 2,5 uur retour per dag had (zoals bij [appellant] het geval was). Dat deze voorwaarde zo moet worden gelezen dat de reistijd op de datum van de reorganisatie 2,5 uur retour moet bedragen, zoals door [appellant] is betoogd, volgt niet uit de tekst van dit artikel. Ook de elders in het Sociaal Plan gebruikte formuleringen leiden het hof niet tot een ander oordeel. [appellant] heeft in dit verband gewezen op artikel 2.b.ii van het Sociaal Plan, maar dat artikel ziet op een andere situatie. Artikel 2.b.ii gaat over de plaatsing van een werknemer in een passende functie in geval van verval van een functie, terwijl het artikel over de standplaatswijziging betrekking heeft op boventalligheid als gevolg van een standplaatswijziging. Bovendien bevatten beide artikelen verschillende bewoordingen en criteria. Voor een passende functie op grond van artikel 2.b.ii van het Sociaal Plan gelden de criteria dat sprake is van dezelfde standplaats óf van een reistijd niet meer dan 2,5 uur retour. Het artikel over de standplaatswijziging vereist daarentegen een toename van de reistijd én een reistijd die meer wordt dan 2,5 uur retour. Anders dan [appellant] heeft betoogd leidt deze uitleg niet tot het onaannemelijke rechtsgevolg dat een werknemer van wie de reistijd vóór de standplaatswijziging al meer dan 2,5 uur retour per dag bedroeg en deze reistijd daarna nog meer is toegenomen, geen beroep meer zou kunnen doen op de boventalligheidsregeling in het Sociaal Plan. In het Sociaal Plan is voor dergelijke gevallen een hardheidsclausule opgenomen waarop zo nodig een beroep kan worden gedaan. Het hof ziet ook geen andere aanknopingspunten om te oordelen dat [geïntimeerde] in dit geval gehouden is aan een zelfde, uniforme uitleg van het Sociaal Plan zoals zij bij de verhuizing in 2020 en bij haar eigen adviesaanvraag bij de OR over deze reorganisatie zou hebben gehanteerd, zoals door [appellant] is betoogd. Bij de verhuizing in 2020 is [appellant] (uiteindelijk) niet als boventallig aangemerkt omdat zijn reistijd niet toenam maar minder werd en er dus niet was voldaan aan de eerste cumulatieve voorwaarde. [appellant] is bij de reorganisatie in 2023 niet als boventallig aangemerkt omdat hij niet voldoet aan de tweede cumulatieve voorwaarde. Bovendien is in hoofdstuk 4 van de adviesaanvraag vermeld dat [geïntimeerde] verwacht dat er door de standplaatswijziging veertien medewerkers een toename van hun reistijd van boven de 2,5 uur retour per dag zullen krijgen en derhalve boventallig worden. Daaruit kan evenwel nog niet worden afgeleid dat [appellant] één van deze boventallige medewerkers is. Aan de tekst van andere documenten en uitlatingen van (medewerkers van) partijen kan, gelet op de cao-norm, geen betekenis worden toegekend.
5.6.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat [geïntimeerde] [appellant] terecht niet als boventallig heeft aangemerkt op grond van het Sociaal Plan. De grieven 2 tot en met 5 falen.
5.7.
[appellant] heeft eerst ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat [geïntimeerde] de waarheidsplicht als bedoeld in artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) heeft geschonden door te stellen dat zij het artikel over de standplaatswijziging in het Sociaal Plan altijd heeft uitgelegd zoals zij bij de reorganisatie in 2023 heeft gedaan. De stelling van [geïntimeerde] dat niemand boventallig is geworden die voorheen meer dan 2,5 uur reistijd had, is volgens [appellant] in strijd met de waarheid. Naar het oordeel van het hof moet dit beroep op schending van artikel 21 Rv van [appellant] worden aangemerkt als een nieuwe grief die te laat is aangevoerd. Op grond van artikel 347 lid 1 Rv geldt in hoger beroep de zogeheten twee-conclusie-regel die met zich brengt dat appellant de grieven tegen het vonnis in beginsel niet later dan in de memorie van grieven aanvoert, tenzij sprake is van één van de door de Hoge Raad aanvaarde uitzonderingen (kort gezegd: ondubbelzinnige toestemming van de wederpartij, nova en de bijzondere aard van de desbetreffende procedure). Nu de genoemde uitzonderingen hier niet aan de orde zijn, brengt toepassing van de twee-conclusie-regel met zich dat het hof het beroep van [appellant] op artikel 21 Rv buiten beschouwing laat.
5.8.
[appellant] heeft geen concrete feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een andere beslissing kunnen leiden, zodat zijn bewijsaanbod als niet ter zake dienend wordt gepasseerd.
5.9.
De slotsom is dat de grieven falen en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 798,00 aan verschotten en € 2.428,00 voor salaris, en op € 178,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart dit arrest ten aanzien van bovenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Arnold, M.L.D. Akkaya en I.A. van der Burg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025.