In deze zaak gaat het om een perceel op een vakantiepark dat door de appellanten aan de geïntimeerde is verhuurd, waarop de geïntimeerde een vakantiewoning in eigendom heeft. De huurovereenkomst bevat een bepaling (artikel 17) waarin de verhuurders zich het recht voorbehouden om een nieuwe huurovereenkomst aan te bieden aan een koper van de vakantiewoning. De centrale vraag is of de verhuurders hadden moeten meewerken aan de verkoop van de vakantiewoning aan een derde door een huurovereenkomst aan te bieden voor het perceel. Het hof oordeelt dat de huurovereenkomst onder de Richtlijn EEG/93/13 valt, die betrekking heeft op oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Het hof concludeert dat het voorbehoud in artikel 17 oneerlijk is, omdat het de consument in een juridisch minder gunstige positie plaatst dan het nationale recht zou toestaan. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis en veroordeelt de appellanten tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat. De zaak illustreert de toepassing van de Richtlijn oneerlijke bedingen en de bescherming van consumenten in huurovereenkomsten.