ECLI:NL:GHAMS:2025:1127

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
200.337.634/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens integriteitsschendingen en misbruik van positie binnen een woningcorporatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet van een werkneemster bij Stichting Ymere. De werkneemster, hierna [appellant], was in dienst als Werkbegeleider Mutatie Onderhoud en had ontruimingsopdrachten verstrekt aan een bedrijf dat werd geleid door haar partner, zonder de vereiste toestemming van haar werkgever. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was dat [appellant] onterecht handelde door opdrachten te verstrekken aan het bedrijf van haar partner, terwijl deze opdrachten in strijd waren met de interne richtlijnen van Ymere. Het hof concludeerde dat er sprake was van een dringende reden voor ontslag op staande voet, omdat [appellant] haar positie had misbruikt en de integriteitscode van Ymere had geschonden. Het hof wees ook de verzoeken van [appellant] om een billijke vergoeding en transitievergoeding af, omdat het ontslag terecht was gegeven. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de kantonrechter, die het ontslag op staande voet had bekrachtigd en [appellant] had veroordeeld tot betaling van een deel van de onderzoekskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.337.634/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 10607888 EA VERZ 23-704
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 29 april 2025
inzake
[appellant] ,
wonende te [plaats 1] ,
appellante in de hoofdzaak,
verzoekster in het incident,
advocaat: mr. J. du Bois te Amsterdam,
tegen
STICHTING YMERE,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. E.A. Pluijm te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en Ymere genoemd.

1.De zaak in het kort

In deze zaak gaat het om de vraag of sprake is van een dringende reden voor een ontslag op staande voet. Voldoende aannemelijk is geworden dat werkneemster ontruimingsopdrachten ten behoeve van het [bedrijf 1] heeft verstrekt (in plaats van aan Boedelservice), dat zij ontruimingsopdrachten heeft verstrekt nádat de woning al door [bedrijf 1] was ontruimd, dat zij bij een ontruimingsopdracht de aan haar toegekende procuratie heeft overschreden, dat zij in strijd met de feiten heeft verklaard en relevante informatie heeft achtergehouden alsmede dat zij hierdoor misbruik heeft gemaakt van haar positie en in strijd met de integriteitscode heeft gehandeld. Naar het oordeel van het hof levert dit een dringende reden op voor een ontslag op staande voet. Het ontslag is tevens onverwijld gegeven, zodat sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet. Het hof ziet geen aanleiding voor toekenning van een billijke vergoeding en de transitievergoeding.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij beroepschrift tevens houdende incidentele vordering ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), ontvangen ter griffie van het hof op 14 februari 2024, in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) op 16 november 2023 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking).
Op 29 mei 2024 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep met producties van Ymere ingekomen.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 10 juli 2024 laten toelichten, [appellant] door mr. Du Bois voornoemd en Ymere door mr. Pluijm voornoemd, beiden aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen.
Vervolgens is uitspraak bepaald.
[appellant] heeft in de hoofdzaak geconcludeerd dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en haar alsnog een billijke vergoeding van € 10.000,00 alsmede de transitievergoeding van € 4.708,91 zal toekennen, met veroordeling van Ymere in de kosten van het geding in beide instanties. Ook heeft [appellant] een incidentele vordering strekkende tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking ingesteld.
Ymere heeft in de hoofdzaak geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep. In het incident heeft Ymere geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [appellant] .
Ymere heeft bewijs van haar stellingen aangeboden.

3.Feiten

De kantonrechter heeft onder 1.1. tot en met 1.16. van de bestreden beschikking de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die tussen partijen niet in geschil zijn, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
[appellant] , geboren op [datum] , was vanaf 1 januari 2021 in dienst van Ymere, laatstelijk in de functie van Werkbegeleider Mutatie Onderhoud, tegen een bruto maandsalaris van € 3.208,19 exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten. Vanuit haar functie gaf [appellant] opdrachten aan externe bedrijven voor bijvoorbeeld het ontruimen van woningen.
3.2.
Op de arbeidsovereenkomst van [appellant] was de cao Woondiensten van toepassing. In artikel 2.5. van deze cao staat het volgende:
“Nevenwerkzaamheden zijn werkzaamheden die een werknemer in loondienst voor anderen of voor eigen rekening verricht. Voor alle nevenwerkzaamheden moet een werknemer altijd vooraf schriftelijke toestemming vragen aan zijn werkgever. De werkgever geeft hiervoor toestemming, tenzij sprake is van concurrentie, overbelasting, strijdige belangen of een kennelijk nadelige invloed op het functioneren van de werknemer. Als de werkgever geen toestemming geeft, laat hij dat schriftelijk weten aan de werknemer, binnen 14 dagen nadat hij diens verzoek heeft ontvangen. Daarna overleggen werkgever en werknemer over de voorwaarden waaronder wel toestemming kan worden gegeven.”
3.3.
Bij Ymere geldt een integriteitscode. Daarin staat onder meer:
4. Scheiding werk/privé
Ymere stelt veel belang bij een imago als integere organisatie. Om de relatie met externe partijen zuiver te houden gaat Ymere uit van een duidelijke scheiding tussen werk en privé.
  • Ymere wil dat medewerkers de opdrachtgeverrol niet vermengen met de klantrol. Dit betekent in beginsel dat medewerkers privé geen goederen of diensten afnemen bij een bedrijf, waarmee ook Ymere zaken doet of in het recente verleden zaken deed. (…)
  • De opdrachtverlening door Ymere aan derden gebeurt zorgvuldig en transparant. In het bijzonder als het gaat om opdrachtverstrekking aan bedrijven waarin familieleden of bekenden werkzaam zijn in invloedrijke posities.
  • Het is niet toegestaan voor medewerkers om bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen voor eigen rekening of voor rekening van derden met behulp van eigendommen van Ymere.
  • Het is niet geoorloofd dat medewerkers voor zichzelf of voor hun verwanten enige vorm van voordeel of voorrang regelen, waar het de dienstverlening van of namens Ymere betreft. (…)
  • Medewerkers vervullen geen nevenfuncties die in strijd -zouden kunnen- zijn met de belangen van Ymere. Nevenfuncties worden altijd gemeld bij de leidinggevende.
(…)
7. Tenslotte
Wanneer een medewerker, een leverancier of een externe relatie handelt in strijd met deze integriteitcode, dan beschouwt Ymere dat als een ernstige aangelegenheid. Afhankelijk van de ernst van de 'overtreding' zal de leidinggevende stappen ondernemen. Deze kunnen zich uitstrekken tot disciplinaire maatregelen tegen medewerkers (…).”
3.4.
Op SharePoint van Ymere staat praktische informatie over het melden van een nevenfunctie.
3.5.
Indien sprake is van een leegstaande woning vanwege het overlijden van de bewoner, waarbij er geen nabestaanden zijn of zij niet willen worden betrokken bij de ontruiming, schakelt Ymere een extern bedrijf in voor het ontruimen van de woning. Ymere maakte daarvoor gebruik van het bedrijf Boedelservice. Voor het verhuur- of verkoopklaar maken van woningen gebruikt Ymere ook externe bedrijven (co-makers/preferred suppliers), zoals Hemubo Service & Mutatie B.V. (hierna: Hemubo). Daarbij wordt door bijvoorbeeld Hemubo weer gebruik gemaakt van onderaannemers.
3.6.
[naam 1] , de partner van [appellant] (hierna: [naam 1] ), was tevens werkzaam bij Ymere. Hij hield zich, kort gezegd, onder meer bezig met het geven van de opdrachten tot ontruiming van de hiervoor beschreven woningen.
3.7.
Op 20 juli 2022 hebben [naam 1] en [naam 2] , werkzaam bij Ymere op de afdeling Huurincasso (hierna: [naam 2] ), een eigen bedrijf opgericht, de vennootschap onder firma [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ), en ingeschreven in de Kamer van Koophandel. Het bedrijf houdt zich bezig met boedelontruimingen en het reinigen van woningen. [bedrijf 1] heeft ook een eigen website. [bedrijf 1] is aan de slag gegaan als onderaannemer van Hemubo.
3.8.
Op 27 maart 2023 heeft Ymere een melding ontvangen van een co-maker (KBK) dat hij door [naam 1] zou zijn benaderd dat hij een eigen bedrijf was gestart en als onderaannemer werkzaamheden voor Ymere wilde uitvoeren. De co-maker heeft toen aangegeven dat dat niet zomaar kon en gevraagd of Ymere daarvan op de hoogte was, waarna [naam 1] zou hebben aangegeven dat de co-maker het gesprek moest vergeten.
3.9.
Op 28 maart 2023 heeft [appellant] getracht een offerte te accorderen boven haar bevoegdheid, namelijk € 12.000,- van Hemubo voor de ontruiming van de woning met adres [straat 1] 8. Zij heeft [naam 3] , werkzaam als senior werkbegeleider (hierna: [naam 3] ), laten weten dat de leidinggevende [naam 4] ervan op de hoogte zou zijn dat de ontruimingen via Hemubo gingen en dat dat met zijn akkoord en medeweten zou zijn. [naam 3] heeft daarop laten weten dat de ontruiming via Boedelservice moest. [appellant] heeft desondanks de opdracht voor [straat 1] 8 te [plaats 2] verstrekt aan Hemubo. Op 29 maart 2023 bleek de woning al leeg, hing de sleutel niet in de sleutelkluis en was niet op kantoor aanwezig.
3.10.
Op 3 april 2023 heeft Ymere [appellant] geïnformeerd over het feit dat zij signalen van ernstige integriteitsschendingen had ontvangen en dat een integriteitsonderzoek naar haar handelen was opgestart. [appellant] is daarbij op non-actief gesteld. Bij brief van 5 april 2023 heeft Ymere bevestigd dat zij met ingang van 3 april 2023 was geschorst voor de duur van het integriteitsonderzoek. [appellant] heeft op 3 april 2023 erkend eenmalig buiten haar bevoegdheid gehandeld te hebben vanwege de afwezigheid van de ondersteuner.
3.11.
Ymere heeft vervolgens onderzoeksbureau [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) onderzoek laten doen. [bedrijf 2] heeft onderzocht of er regels van Ymere zijn geschonden, en zo ja, op welke wijze dat is gebeurd, wat de aard daarvan is en welke personen en/of bedrijven daarbij zijn betrokken.
3.12.
Op 2 mei 2023 heeft Ymere met [appellant] gesproken over de bevindingen van [bedrijf 2] tot dusver.
3.13.
Het rapport van [bedrijf 2] dateert van 11 mei 2023. [bedrijf 2] heeft, kort samengevat het volgende geconcludeerd:
“Uit onderzoek werd bekend dat de heer [naam 1] , de heer [naam 2] en mevrouw [appellant] de (integriteit)regels van Ymere hebben geschonden. De heer [naam 2] en de heer [naam 1] hebben zonder hun leidinggevende(n) te informeren en/of toestemming te vragen, nevenfuncties vervuld die in strijd – zouden kunnen – zijn met de belangen van Ymere. Voorts werden uit het onderzoek meerdere bevindingen bekend die erop duiden dat mevrouw [appellant] op de hoogte was dat [bedrijf 1] in opdracht van Hemubo woningen van Ymere ontruimde.(…)Uit de onderzoeksbevindingen werd bekend dat de opdrachtverleningen aan Hemubo niet transparant zijn geweest. Mevrouw [appellant] en de heer [naam 1] hebben vanuit hun functie als werkbegeleider meerdere opdrachten begeleid die aan Hemubo verstrekt zijn, die volgens de interne richtlijnen verstrekt dienden te worden aan Boedelservice. (…) Ook werd bekend dat de heer [naam 1] zonder overleg, in een werkdossier van een collega werkbegeleider, de opdrachtverlening tot leegruiming heeft gewijzigd van Boedelservice naar Hemubo.(…)De heer [naam 5] , hoofduitvoerder bij Hemubo, deelde mee dat de heer [naam 1] heeft gezegd dat de heer [naam 1] met toestemming van Ymere een vriend hielp bij het oprichten van een onderneming. Voor het leegruimen van woningen zou Ymere overstappen van Boedelservice naar Hemubo. In dit gesprek zou de heer [naam 1] ook gevraagd hebben of [bedrijf 1] de woningontruimingen voor Hemubo mocht uitvoeren.(…)Meerdere bevindingen uit het onderzoek duiden er echter op dat mevrouw [appellant] wel op de hoogte was dat [bedrijf 1] woningen in opdracht van Hemubo heeft leeggeruimd. Zo heeft mevrouw [appellant] :
  • berichten van ‘ [bedrijf 1] ’ geliked op social media waarop foto’s werden getoond van woningen van Ymere die door [bedrijf 1] waren leeggeruimd. Mevrouw [appellant] had deze woningen in haar werkvoorraad en heeft bemoeienissen gehad met de opdrachtverlening aan Hemubo tot leegruiming van deze woningen;
  • foto’s en berichtgevingen van de heer [naam 1] ontvangen waaruit valt op te maken dat Mevrouw [appellant] op de hoogte was dat de woningen al waren leeggeruimd voordat zij de opdracht daartoe verstrekte aan Hemubo;
  • foto’s van de heer [naam 1] ontvangen met daarop afbeeldingen van een manspersoon die een woning van Ymere ( [straat 1] 8 te Amsterdam) leegruimt. Op de mouw van de man is een bedrijfslogo en de tekst van ‘ [bedrijf 1] ’ afgebeeld;
  • een woning ( [straat 1] 8 te Amsterdam) laten leegruimen door Hemubo, ondanks dat zij voorafgaande aan de leegruiming door haar leidinggevende erop werd gewezen dat de woning niet ontruimd mocht worden door Hemubo.”
3.14.
[bedrijf 2] heeft geconstateerd dat [bedrijf 1] in ieder geval zeventien woningen van Ymere in opdracht van Hemubo heeft ontruimd.
3.15.
Ymere heeft [appellant] uitgenodigd voor een gesprek op 12 mei 2023. [appellant] heeft aan deze uitnodiging geen gevolg gegeven vanwege haar verblijf in het buitenland. Vervolgens heeft Ymere [appellant] bij brief van 12 mei 2023 op staande voet ontslagen. In deze ontslagbrief is voor zover van belang het volgende meegedeeld:
“Met jouw handelen heb jij niet conform de Integriteitscode van Ymere gehandeld. Door opdrachten te verstrekken voor het ontruimen van woningen, ten behoeve van [bedrijf 1] , het bedrijf van jouw (toenmalige) partner, heb jij jouw positie binnen Ymere ernstig misbruikt. Daarmee heb je ook de interne procedures overtreden nu deze ontruimingen door een andere partij moesten worden uitgevoerd. Ook heb je een opdracht tot ontruiming verstrekt nádat de woning al door [bedrijf 1] was ontruimd. Ook heb je de aan jou toegekende procuratie overschreden door een opdracht te verstrekken die je niet zelf mocht verstrekken. Vervolgens heb je over dit alles in strijd met de feiten verklaard en relevante informatie achtergehouden. Met jouw handelwijze heb je dusdanig misbruik gemaakt van jouw positie binnen dat Ymere het vertrouwen in jou volledig en onherstelbaar heeft verloren.”
3.16.
Bij brief van 5 juni 2011 heeft [appellant] de nietigheid van het gegeven ontslag op staande voet ingeroepen omdat volgens haar geen sprake is van een dringende reden en toestemming van het UWV om op te zeggen ontbreekt. Tevens heeft zij zich daarbij beschikbaar gehouden voor werk en verzocht om betaling van het gebruikelijke loon.

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de kantonrechter verzocht om (i) het ontslag op staande voet te vernietigen, (ii) Ymere op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen tot wedertewerkstelling van [appellant] en tot betaling van haar salaris van € 3.208,19 bruto per maand én alle emolumenten vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, (iii) te verklaren voor recht dat aan de opzegging van de arbeidsovereenkomst geen dringende reden ten grondslag ligt en (iv) Ymere te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 3.500,- vermeerderd met de wettelijke rente, en (v) tot verstrekking van een deugdelijke salarisspecificatie (op straffe van verbeurte van een dwangsom), alles met veroordeling van Ymere in de proceskosten.
4.2.
Ymere heeft verweer gevoerd en geconcludeerd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot afwijzing van de verzoeken van [appellant] en haar te veroordelen tot betaling aan Ymere binnen drie dagen van (1/3 deel van) de onderzoekskosten van [bedrijf 2] , te weten een bedrag van € 12.823,39. Voor het geval het ontslag op staande voet zou worden vernietigd, heeft Ymere de kantonrechter verzocht om de arbeidsovereenkomst met [appellant] te ontbinden per de eerst mogelijke ontbindingsdatum, primair vanwege verwijtbaar handelen en nalaten van [appellant] als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e BW en subsidiair vanwege een verstoorde arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub g BW, zonder toekenning van een transitievergoeding en met veroordeling van [appellant] in de proces- en nakosten.
4.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de verzoeken van [appellant] afgewezen en [appellant] - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeeld tot betaling aan Ymere van € 12.823,39 - zijnde 1/3 deel van de onderzoekskosten -, en de proceskosten met inbegrip van de nakosten. De kantonrechter heeft daartoe het volgende overwogen. De handelwijze van [appellant] rechtvaardigt het gegeven ontslag op staande voet. In strijd met de instructies, en eenmalig ook rechtstreeks in strijd met instructies van haar collega én boven haar bevoegdheid, die liep tot € 10.000,-, heeft [appellant] de opdrachten tot ontruiming aan Hemubo verstrekt in plaats van aan Boedelservice. Het kan niet anders dan dat het haar bekend was dat het bedrijf van [naam 1] woningen van Ymere ontruimde. [appellant] heeft er samen met [naam 1] aan bijgedragen dat de ontruimingen niet langer door Boedelservice werden gedaan maar dat deze opdrachten naar Hemubo gingen. Deze handelwijze is in strijd met de integriteitscode en met dat handelen heeft [appellant] ook misbruik gemaakt van haar positie en het bedrijf van haar collega’s bevoordeeld. Het handelen van [appellant] levert een dringende reden op. Voorts is het ontslag onverwijld gegeven, onder onverwijlde mededeling van de dringende reden. Het ontslag op staande voet is dus rechtsgeldig gegeven. De overige omstandigheden van het geval, waaronder de gevolgen die het ontslag op staande voet voor [appellant] heeft, kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Nu de opzegging van de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geweest, zal het verzoek van [appellant] tot toekenning van een billijke vergoeding worden afgewezen.

5.Beoordeling

5.1.
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zeven grieven op.
In de hoofdzaak
Onverwijldheid
5.2.
Met (een onderdeel van)
grief 3betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven. [appellant] betwist dat het ontslag op 12 mei 2023 onverwijld is gegeven, omdat het rapport van [bedrijf 2] geen informatie bevat die Ymere niet reeds in haar bezit had of zelf had kunnen verkrijgen. Voor de beoordeling van het feitencomplex is het rapport van [bedrijf 2] dus niet van toegevoegde waarde. Ymere had binnen haar eigen organisatie voldoende mogelijkheden om het onderzoek zelf uit te voeren en dan was er niet ruim een maand verstreken, aldus [appellant] .
5.3.
Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 7:677 lid 1 BW ieder van partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Anders dan [appellant] heeft betoogd, is het hof van oordeel dat Ymere het ontslag op staande voet onverwijld heeft gegeven. Daartoe is het volgende redengevend. Nadat Ymere op 27 maart 2023 had vernomen dat [naam 2] en [naam 1] hun eigen [bedrijf 1] hadden opgericht en op 28 maart 2023 dat [appellant] een opdracht tot ontruiming van een woning aan een andere partij dan Boedelservice (Hemubo) had goedgekeurd, is Ymere diezelfde week overgegaan tot een intern onderzoek. Op 3 april 2023 heeft Ymere [appellant] geïnformeerd over deze signalen van integriteitsschendingen en haar op non-actief gesteld. Vervolgens heeft Ymere onderzoeksbureau [bedrijf 2] ingeschakeld. [bedrijf 2] heeft in de periode van 5 april 2023 tot en met 11 mei 2023 onderzoek gedaan. Het rapport van [bedrijf 2] dateert van 11 mei 2023. Op 12 mei 2023 is Ymere vervolgens direct overgegaan tot het ontslag op staande voet. Het onderzoek naar de handelwijze van [appellant] is dus binnen anderhalve maand na het ontdekken van onregelmatigheden uitgevoerd en afgerond. Nadat Ymere bekend raakte met het onderzoeksresultaat, is zij de volgende dag overgegaan tot het geven van een ontslag op staande voet. Daarmee staat vast dat alle stappen voldoende voortvarend zijn genomen. Dit onderdeel van grief 3 faalt derhalve.
Dringende reden
5.4.
Met
grief 1betoogt [appellant] dat de kantonrechter bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 BW ten onrechte niet heeft betrokken de omstandigheden van het geval die in onderlinge samenhang moeten worden beschouwd, bijvoorbeeld de duur en onberispelijke staat van het dienstverband (vijf jaar), en de persoonlijke gevolgen van het ontslag voor [appellant] (haar gezin heeft hierdoor geen inkomsten). Volgens [appellant] heeft Ymere ten onrechte naar het zwaarste middel gegrepen. Met
grief 2betwist [appellant] dat haar handelwijze het gegeven ontslag op staande voet rechtvaardigt. Zij erkent dat zij in de uitvoering van haar gebruikelijke werkzaamheden ter wille van een vlotte voortgang van de ontruimingen opdrachten aan Hemubo heeft verstrekt en dat zij dit een enkele keer zonder instructie en één keer boven het budget heeft gedaan. Dit is verwijtbaar maar levert volgens [appellant] geen dringende reden op. Bovendien is onjuist dat zij dit voor Ymere heeft verzwegen. [appellant] heeft zich niet op onoorbare wijze verrijkt, noch de integriteitscode van Ymere overtreden ten kosten van Ymere. [appellant] heeft er nooit een geheim van gemaakt dat haar partner in een vof participeerde. Vanwege de interne governance verplichtingen had dit Ymere bovendien zelf bekend moeten zijn. [appellant] betwist dan ook de integriteitscode te hebben genegeerd. Met
grief 4betoogt [appellant] dat Ymere heeft verzuimd om haar in de gelegenheid te stellen te reageren op het rapport van [bedrijf 2] . Na ontvangst van de ontslagbrief op 12 mei 2023 is zij niet meer in de gelegenheid gesteld te worden gehoord op de inhoud van het rapport en het gegeven ontslag. Met
grief 6bestrijdt [appellant] de overweging van de kantonrechter dat zij op de hoogte was van de omstandigheid dat haar partner ( [naam 1] ) woningen voor Ymere ontruimde. [appellant] voert aan dat Ymere haar heeft gevraagd langer te blijven werken na december 2022 en dat zij door de hoge werkdruk zich ternauwernood heeft kunnen bemoeien met het werk van haar partner.
5.5.
Het hof overweegt als volgt. Uit de ontslagbrief blijkt dat Ymere de volgende gedragingen van [appellant] als dringende redenen aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd: (1) het verstrekken van opdrachten voor het ontruimen van woningen ten behoeve van [bedrijf 1] terwijl deze ontruimingen door een andere partij (Boedelservice) moesten worden uitgevoerd; (2) het verstrekken van een opdracht tot ontruiming nádat de woning al door [bedrijf 1] was ontruimd; (3) het overschrijden van de aan [appellant] toegekende procuratie door een opdracht te verstrekken die zij niet zelf mocht verstrekken; (4) het in strijd met de feiten verklaren en relevante informatie achterhouden; (5) het hierdoor misbruik maken van haar positie binnen Ymere; en (6) het hierdoor in strijd handelen met de integriteitscode. Ter onderbouwing van deze gestelde dringende redenen heeft Ymere verwezen naar het rapport van [bedrijf 2] van 11 mei 2023.
5.6.
Uit het rapport van [bedrijf 2] kan worden afgeleid dat [appellant] op 27 februari 2023 de opdracht tot ontruiming van de woning aan [straat 2] 51 in [plaats 2] heeft verstrekt aan Hemubo en dat Hemubo die opdracht dezelfde dag aan [bedrijf 1] heeft verstrekt. Ook blijkt uit het rapport dat [appellant] op 6 maart 2023 de opdracht tot ontruiming van de woning aan de Tuinstraat 250 in Amsterdam heeft verstrekt aan Hemubo (in plaats van aan Boedelservice). Op 7 maart 2023 heeft Hemubo vervolgens de opdracht tot ontruiming van deze woning verstrekt aan haar onderaannemer [bedrijf 1] . Daarmee staat vast dat [appellant] de opdrachten tot ontruiming van deze woningen van Ymere via Hemubo heeft verstrekt aan [bedrijf 1] , het bedrijf van haar partner [naam 1] en haar collega [naam 2] . Ook kan uit het rapport van [bedrijf 2] worden afgeleid dat [appellant] op 21 maart 2023 de opdracht tot ontruiming van de woning aan het [straat 1] 8 in Amsterdam aan Hemubo heeft verstrekt, terwijl ook deze ontruiming door Boedelservice had moeten worden uitgevoerd. Op grond van deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de hiervoor onder rov. 5.5. sub (1) verweten gedraging van [appellant] voldoende is komen vast te staan en dat Ymere die gedraging aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft kunnen leggen. Hiervoor is niet van belang of [appellant] zich op onoorbare wijze heeft verrijkt. Verder heeft [bedrijf 2] op basis van haar digitale onderzoek geconcludeerd dat [appellant] meerdere foto’s en berichten op haar telefoon heeft ontvangen van [naam 1] waaruit blijkt dat deze drie woningen van Ymere al waren ontruimd door [bedrijf 1] voordat zij de opdracht daartoe verstrekte aan Hemubo. Ook heeft [appellant] foto’s ontvangen van [naam 1] waarop een man met het logo van [bedrijf 1] op zijn mouw te zien is die de woning aan het [straat 1] 8 in [plaats 2] aan het ontruimen is. Het hof is van oordeel dat daarmee ook de hiervoor onder rov. 5.5. sub (2) verweten gedraging van [appellant] voldoende is komen vast te staan. Gelet op deze gang van zaken kan het hof [appellant] ook niet volgen in haar stelling dat zij niet op de hoogte was van de omstandigheid dat haar partner [naam 1] woningen voor Ymere ontruimde. [appellant] verklaring dat zij zich door de hoge werkdruk ‘ternauwernood’ heeft kunnen bemoeien met het werk van haar partner biedt tegen de achtergrond van het voorgaande onvoldoende onderbouwing voor haar stelling. Verder is niet in geschil dat [appellant] in maart 2023 de offerte voor de ontruimingsopdracht door Hemubo van de woning aan het [straat 1] 8 in [plaats 2] ter hoogte van € 12.000,- heeft goedgekeurd. Uit de Procuratieregeling Ymere volgt echter dat [appellant] in haar functie van werkbegeleider slechts een mandaat had om opdrachten tot een bedrag van € 10.000,- goed te keuren. Dit betekent dat deze opdracht de bevoegdheid/het mandaat van [appellant] te boven ging, zodat ook de hiervoor onder rov. 5.5. sub (3) verweten gedraging is komen vast te staan. Datzelfde geldt voor de onder rov. 5.5. sub (4) verweten gedraging. Niet is gebleken dat [appellant] op enige manier melding heeft gedaan bij Ymere van de oprichting van [bedrijf 1] en/of van het via Hemubo verstrekken van ontruimingsopdrachten aan [bedrijf 1] . Dat Ymere door de verplichte interne governance regeling bekend had kunnen zijn met het feit dat de partner van [appellant] ( [naam 1] ) in [bedrijf 1] participeerde, betekent niet dat [appellant] als goed werknemer niet gehouden was om Ymere uit eigen beweging hiervan op de hoogte te stellen teneinde elke vorm van belangenverstrengeling te voorkomen. [appellant] heeft evenwel nagelaten Ymere te informeren. Door buiten medeweten van Ymere ontruimingsopdrachten via Hemubo aan [bedrijf 1] te verstrekken heeft [appellant] naar het oordeel van het hof misbruik gemaakt van haar positie binnen Ymere en heeft zij in strijd met de integriteitscode gehandeld. Dit betekent dat ook de onder rov. 5.5. sub (5) en (6) verweten gedragingen van [appellant] zijn komen vast te staan. De stelling van [appellant] dat Ymere heeft verzuimd om haar in de gelegenheid te stellen te reageren op het rapport van [bedrijf 2] , faalt. Ymere heeft [appellant] eerst op 2 mei 2023 gesproken over de tussentijdse bevindingen van [bedrijf 2] . Op 3 mei 2023 heeft [bedrijf 2] [appellant] nog gesproken over haar bevindingen uit het verrichte onderzoek. Vervolgens heeft Ymere [appellant] uitgenodigd voor een gesprek op 12 mei 2023 om het uiteindelijke rapport van [bedrijf 2] van 11 mei 2023 en het voorgenomen ontslag op staande voet te bespreken met [appellant] . [appellant] heeft evenwel die uitnodiging geweigerd vanwege haar verblijf in het buitenland. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat [appellant] onvoldoende is gehoord of onvoldoende gelegenheid heeft gehad te worden gehoord dat het rapport van [bedrijf 2] om die reden niet aan het ontslag op staande voet ten grondslag zou mogen worden gelegd.
5.7.
De gedragingen onder rov. 5.5. sub (1) tot en met (6) van [appellant] leveren zowel ieder voor zich als in onderlinge samenhang bezien een dringende reden voor ontslag op staande voet op. Met deze gedragingen heeft [appellant] bewust de binnen Ymere gegeven instructies, regels en normen betreffende integriteit geschonden. [appellant] heeft het vertrouwen van Ymere onherstelbaar beschadigd door haar eigen belangen te laten prevaleren boven de belangen van Ymere. De aard en ernst van deze gedragingen en de beperkte duur van het dienstverband maken dat het gegeven ontslag op staande gerechtvaardigd is. De persoonlijke gevolgen van het ontslag (het gezin heeft door het ontslag op staande voet geen inkomsten meer) wegen hiertegen onvoldoende op. Daarbij komt dat [appellant] sinds augustus 2023 een nieuwe baan heeft bij SW Vastgoedverbetering. De grieven 1, 2, 4 en 6 falen.
Kosten onderzoeksrapport
5.8.
Met (een onderdeel van)
grief 3betoogt [appellant] dat de kantonrechter haar ten onrechte heeft veroordeeld tot betaling van 1/3e van de onderzoekskosten voor de werkzaamheden van [bedrijf 2] . Ter toelichting voert [appellant] aan dat voor de beoordeling van het feitencomplex het rapport van [bedrijf 2] niet van toegevoegde waarde is, omdat dat rapport geen informatie bevat die Ymere reeds in haar bezit had of zelf had kunnen verkrijgen. Ymere had binnen haar eigen organisatie voldoende mogelijkheden om het onderzoek zelf uit te voeren. Het inschakelen van [bedrijf 2] was daarom overbodig. De kosten zijn dan ook ten onrechte bij [appellant] in rekening gebracht, althans dienen gematigd te worden, aldus [appellant] .
5.9.
Het hof overweegt dat de door Ymere gevorderde onderzoekskosten kwalificeren als kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub b BW. Bij de beantwoording van de vraag of de kosten voor vergoeding in aanmerking komen, moet worden onderzocht of het redelijk was de kosten te maken en of de kosten redelijk zijn. Anders dan [appellant] is het hof van oordeel dat het in de gegeven omstandigheden redelijk was om onderzoek door [bedrijf 2] te laten verrichten. De door Ymere ontvangen berichten op 27 maart 2023 dat [naam 2] en [naam 1] hun eigen [bedrijf 1] hadden opgericht en op 28 maart 2023 dat [appellant] een opdracht tot ontruiming van een woning aan een andere partij dan Boedelservice (Hemubo) had goedgekeurd, waren voor Ymere voldoende aanleiding om een dergelijk onderzoek te laten uitvoeren. Ymere heeft toegelicht dat het onderzoek door [bedrijf 2] vervolgens de nodige tijd in beslag heeft genomen en dat het een omvangrijk onderzoek betrof doordat het drie werknemers betrof die ieder een verschillende rol speelden in de kwestie en hierbij ook externe co-makers betrokken waren. Bij het onderzoek dienden de door Ymere aan [appellant] , [naam 1] en [naam 2] verstrekte laptops, tablets en zakelijke mobiele telefoons, hun zakelijke e-mailboxen en hun telefoon- en WhatsApp-verkeer te worden onderzocht. Tevens dienden [appellant] , [naam 1] en [naam 2] alsook hun collega’s en de co-makers te worden gehoord en was er aanleiding onderzoek te doen in de administratie van Ymere en naar door externen aangeleverde informatie. Bovendien is tijdens het onderzoek gebleken dat [appellant] , [naam 1] en [naam 2] hun laptops (grotendeels) hadden opgeschoond. Hierop was vrijwel geen informatie te vinden, zodat onder meer de e-mailboxen niet toegankelijk waren. Om die reden is KPN benaderd om de e-mailboxen van [appellant] , [naam 1] en [naam 2] veilig te stellen. De toegang tot deze data is in de week van 24 april 2023 door KPN aan [bedrijf 2] verstrekt. Pas daarna kon [bedrijf 2] haar onderzoek starten naar de inhoud van deze e-mailboxen. Bovendien kon [bedrijf 2] pas vanaf 19 april 2023 overgaan tot het onderzoeken van de telefoons omdat zij niet eerder de toegangscodes van de telefoons van [appellant] , [naam 1] en [naam 2] ontving. [appellant] heeft ter zitting weliswaar betwist dat zij gegevens had gewist en/of dat zij devices had opgeschoond, maar die stelling acht het hof in het licht van de onderzoeksbevindingen niet aannemelijk. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de inschakeling van [bedrijf 2] overbodig was en/of dat er onnodig lang onderzoek verricht is door [bedrijf 2] . Het getuigt daarentegen juist van goed werkgeverschap dat Ymere een onafhankelijk, extern bureau heeft ingeschakeld om een zorgvuldig en deugdelijk onderzoek te laten uitvoeren. Gelet op de aard en omvang van het onderzoek was Ymere zelf hiertoe niet in staat. Ook is het hof van oordeel dat de gemaakte onderzoekskosten van € 12.823,39 (te weten 1/3e van de totale onderzoekskosten van € 38.470,19) redelijk zijn. De aard en de uitkomst van het onderzoek brengen met zich dat [appellant] 1/3e van de onderzoekskosten voor de werkzaamheden van [bedrijf 2] dient te dragen. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden ziet het hof geen reden tot matiging. Dit onderdeel van grief 3 faalt derhalve.
Overige vergoedingen
5.10.
Met
grief 5betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte haar verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding op grond van artikel 7:681 lid 1 sub a BW alsmede haar verzoek om een transitievergoeding heeft afgewezen. [appellant] maakt aanspraak op een billijke vergoeding van € 10.000,- en op een transitievergoeding van € 4.708,91. Door het ontslag op staande voet is [appellant] acuut werkloos geworden en heeft zij evenmin recht op een WW-uitkering. Dit geldt ook voor haar partner [naam 1] . Bovendien is door het ontslag op staande voet een nieuwe baan bij een andere woningcorporatie niet doorgegaan, aldus [appellant] .
5.11.
Op grond van artikel 7:681 lid 1 sub a BW kan aan de werknemer een billijke vergoeding worden toegekend indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Nu Ymere [appellant] terecht op staande voet heeft ontslagen (zie rov. 5.6.-5.7.), is geen sprake van een opzegging in strijd met artikel 7:671 BW. Reeds hierom heeft [appellant] geen recht op een billijke vergoeding op grond van artikel 7:681 lid 1 BW en evenmin op grond van artikel 7:683 lid 3 BW, voor zover [appellant] dit (eveneens) heeft bedoeld te verzoeken.
5.12.
Op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c BW kan [appellant] geen aanspraak maken op een transitievergoeding, indien het eindigen of het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [appellant] . Het hof heeft op basis van het rapport van [bedrijf 2] geconcludeerd dat [appellant] ontruimingsopdrachten ten behoeve van [bedrijf 1] heeft verstrekt (in plaats van aan Boedelservice), dat zij ontruimingsopdrachten heeft verstrekt nádat de woning al door [bedrijf 1] was ontruimd, dat zij bij een ontruimingsopdracht de aan haar toegekende procuratie heeft overschreden, dat zij in strijd met de feiten heeft verklaard en relevante informatie heeft achtergehouden en dat zij hierdoor misbruik heeft gemaakt van haar positie en in strijd met de integriteitscode van Ymere heeft gehandeld (zie rov. 5.6.). Hierdoor heeft zij het in haar gestelde en noodzakelijke vertrouwen van Ymere in haar integriteit wezenlijk geschaad. Het hof acht het handelen van [appellant] , dat heeft geleid tot het einde van de arbeidsovereenkomst tussen partijen, ernstig verwijtbaar als bedoeld in artikel 7:673 lid 7 sub c BW. Dat betekent dat Ymere op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c BW geen transitievergoeding verschuldigd is. Grief 5 faalt.
In het incident
5.13.
Met
grief 7betoogt [appellant] dat de kantonrechter de bestreden beschikking ten onrechte uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. Aangezien Ymere ervoor heeft gekozen de bestreden beschikking te executeren dreigt voor [appellant] een onaanvaardbaar onomkeerbaar risico dat zij huis en haard kan verliezen. Om die reden verzoekt [appellant] de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen. Nu hiervoor is geoordeeld dat Ymere [appellant] terecht op staande voet heeft ontslagen (zie rov. 5.6.-5.7.), heeft [appellant] naar het oordeel van het hof thans geen belang meer bij een beoordeling van dit verzoek. Grief 7 faalt en het incidentele verzoek wordt afgewezen.
5.14.
Voor zover [appellant] op grond van artikel 21 Rv heeft verzocht Ymere te verplichten de gegevens uit en/of inzage in de mailinbox van [appellant] bij Ymere te verstrekken, wordt dit verzoek afgewezen. Dit verzoek is eerst ter zitting in hoger beroep gedaan en daarmee tardief. Immers, op grond van artikel 347 lid 1 Rv geldt in hoger beroep de zogeheten twee-conclusie-regel die met zich brengt dat dergelijke verzoeken in beginsel niet later dan in het beroepschrift kunnen worden aangevoerd, tenzij sprake is van één van de door de Hoge Raad aanvaarde uitzonderingen (kort gezegd: ondubbelzinnige toestemming van de wederpartij, nova en de bijzondere aard van de desbetreffende procedure). Op grond van artikel 362 Rv is artikel 347 Rv ook van toepassing in verzoekschriftprocedures.
Slotsom en kosten
5.15.
De slotsom is dat alle grieven falen en dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. Nu [appellant] grotendeels in het ongelijk is gesteld, zal zij in hoger beroep in de proceskosten worden veroordeeld. Het meer of anders verzochte zal worden afgewezen.

6.Beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst het verzoek af;
in de hoofdzaak:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot heden aan de zijde van Ymere gevallen, in hoger beroep op € 798,-- aan verschotten en € 2.428,-- voor salaris;
verklaart deze beschikking ten aanzien van bovenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.C. Boot, M.L.D. Akkaya en I.A. van der Burg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 29 april 2025.