Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[naam 1] ,
,
1.[naam 3] ,
,
,
5.[naam 8] ,
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
Legaten
- [rekeningnummer 1] (direct kwartaalsparen);
- Fondsadvies Plus, nummer [nummer 1] ; en
- [rekeningnummer 2] (privérekening),
3.De omvang van het geschil
4.De beoordeling
grief 1 [naam 1] en [naam 2])
tezamen en voor gelijke delen, aldus bij aanwas […]’. Omdat sprake is van een gemeenschap, is (ook) sprake van een ondeelbare rechtsverhouding en hadden alle legatarissen in het geding betrokken moeten worden. Dit geldt volgens [naam 1] en [naam 2] óók als niet van een gemeenschappelijke vorderingsrecht sprake zou zijn. Ook in dat geval is sprake van een processueel ondeelbare rechtsverhouding omdat het legaat ten aanzien van alle legatarissen dezelfde werking moet hebben en het niet zo kan zijn dat de ene legataris een hoger bedrag krijgt uitbetaald dan de andere legataris(sen) omdat zij afzonderlijk van elkaar hebben geprocedeerd. Volgens [naam 1] en [naam 2] had ook [naam 7] in de procedure moeten worden opgeroepen, bij gebreke waarvan de rechtbank [naam ] c.s. en [naam 8] niet-ontvankelijk had moeten verklaren in hun vorderingen.
tezamen en voor gelijke delen, aldus bij aanwas […]’ legateert. Daaruit volgt evenwel nog niet dat de erflater, in afwijking van de hoofdregel van artikel 6:15 lid 1 BW, heeft bedoeld om een gemeenschappelijk vorderingsrecht te creëren. Zoals het hof ook uit het verweer van [naam ] c.s begrijpt, kan met het woord ‘tezamen’ immers ook zijn aangeduid dat de prestatie (i.e. betaling van een geldbedrag ter grootte van het saldo van de bankrekeningen en effectendepots) aan alle legatarissen verschuldigd is, waaruit volgt dat er meer schuldeisers zijn in de zin van artikel 6:15 lid 1 BW. De woorden ‘gelijke delen’ duiden in dat geval op de omvang van de vorderingsrechten van iedere legataris als bedoeld in artikel 6:15 lid 1 BW, terwijl uit de woorden ‘bij aanwas’ volgt dat als een van de legatarissen wegvalt de omvang van de afzonderlijke vorderingsrechten van de andere legatarissen wordt vergroot (vgl. artikel 4:48 BW). Het had daarom op de weg van [naam 1] en [naam 2] gelegen om meer feiten en omstandigheden te stellen op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat erflater, in afwijking van de hoofdregel van artikel 6:15 lid 1 BW, heeft bedoeld om een gezamenlijk vorderingsrecht te creëren. Dat hebben zij nagelaten. Bij die stand van zaken kan verder in het midden blijven of, wanneer sprake zou zijn van een gemeenschap, de vordering tot inning van [naam ] c.s. enkel om die reden als vordering ten aanzien van een processueel ondeelbare rechtsverhouding kwalificeert (hetgeen naar het oordeel van het hof, mede in het licht van artikel 3:171 BW, niet het geval is).
grieven 2 en grief 6 [naam 1] en [naam 2] en grief 1 [naam ] c.s.)
allebankrekeningen en effectendepots van erflater onder vallen.
[…]
geld op de bank gaat naar in leven zijnde b[r]
oers en zusters, niet aan hun kinderen ook niet aan kinderen van overleden broers en zusters.
s adviesplus [nummer 1]
[…]
[…]
Geachte heer Buers ,
alzijn bankrekeningen en aandelendepots/effectenrekeningen te legateren, en het legaat dus niet te beperken tot de drie in het testament met name genoemde bank- en effectenrekeningen. Erflater spreekt in de door hem geschreven notitie immers zonder enige beperking over ‘geld op de bank’. Weliswaar noemt hij vervolgens het drietal bankrekeningen dat ook in het testament is opgenomen, maar daarvan verklaart de notaris dat deze rekeningen slechts ter verduidelijking in het testament zijn opgenomen, en dat hiermee niet is bedoeld om andere rekeningen uit te sluiten. Bovendien verklaart de notaris dat de bedoeling van erflater voor hem duidelijk was, en dat het zonder enige twijfel de wens van erflater was dat al zijn beleggingen/banksaldi aan zijn broers en zussen zouden toekomen.
grief 7 [naam 1] en [naam 2] , grief 3 [naam ] c.s. en grief 2 [naam 8])
allebank- en effectenrekeningen van erflater in aanmerking dienen te worden genomen, en dus niet alleen de saldi van de bankrekeningen die met zoveel woorden in het testament zijn genoemd. Verwezen wordt naar hetgeen daarover onder de rechtsoverwegingen 4.4. tot en met 4.9. is geoordeeld. [naam ] c.s. hebben als productie 36 (en productie 36a) de aangifte erfbelasting overgelegd die namens de erfgenamen is ingediend. Deze aangifte erfbelasting is op 5 november 2020 ingediend door mevrouw [naam 9] . In de aangifte erfbelasting zijn vanaf pagina 5 onder het kopje ‘Geldelijk’ de bank- en effectenrekeningen van erflater opgenomen. Onder het kopje ‘Bank’ staan de volgende bankrekeningen vermeld:
Banktegoeden (1)
Effectenrekening (1)
bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 3] is begrepen, [3] bestaat er dus een (aanzienlijk) verschil tussen het bedrag dat op 11 november 2020 aan de Belastingdienst is aangegeven, en het bedrag dat op de waarde opgaaf van de ABN Amro staat vermeld. Het saldo van de effectenrekeningen (1) en (3) bedroeg blijkens de aangifte erfbelasting immers € 163.934,-, terwijl uit de waarde opgaaf van de ABN Amro een bedrag van € 128.393,- volgt. Dat is een verschil
van € 35.541,-.
Naam: [naam 9]
grief 3 [naam 1] en [naam 2])
grief 4 [naam ] c.s. en grief 3 [naam 8])
grief 5 [naam ] c.s.)