ECLI:NL:GHAMS:2025:1256

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
23-002615-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met uitzondering van straf en beslissingen inzake vorderingen benadeelde partij in ontuchtzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 19 september 2023. De verdachte is veroordeeld voor het plegen van ontuchtige handelingen met minderjarigen, waarbij de feiten zich hebben voorgedaan tussen 1 januari 2020 en 27 november 2021 in Heerhugowaard. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de straf en de beslissingen inzake de vorderingen van de benadeelde partijen. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van 20 maanden opgelegd, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om de bijzondere voorwaarden uit te breiden met een contactverbod met de jongste dochter van de verdachte toegewezen. De medische situatie van de verdachte is in overweging genomen, maar het hof ziet geen aanleiding om de straf te verlagen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn ook behandeld, waarbij het hof schadevergoeding heeft toegewezen voor immateriële schade aan beide benadeelden, vastgesteld op € 8.000,00 per persoon. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat deze alleen bij de burgerlijke rechter kunnen worden ingediend. Het arrest is openbaar uitgesproken en de beslissing is genomen door een meervoudige strafkamer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002615-23
Datum uitspraak: 8 mei 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 19 september 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-156601-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1952,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
24 april 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw en de advocaat van de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2, de straf (in het bijzonder de bijzondere voorwaarden en de dadelijke uitvoerbaarheid) en de beslissing inzake de vordering van de benadeelde partijen.
In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 27 november 2021, te Heerhugowaard, in elk geval in Nederland, (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [benadeelde 1] , geboren op [geboortedag 2] 2013, bestaande die ontucht (telkens) uit
- het (onder de kleding) betasten van en/of voelen aan en/of aaien en/of wrijven over de (ontblote) vagina en/of schaamstreek van die [benadeelde 1] en/of
- het likken en/of brengen van zijn tong en/of mond tegen/in/op/over de vagina van die [benadeelde 1] ;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 27 november 2021, te Heerhugowaard, in elk geval in Nederland, (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [benadeelde 2] , geboren op [geboortedag 3] 2015, bestaande die ontucht (telkens) uit
- het (onder de kleding) betasten van en/of voelen aan en/of aaien en/of wrijven over de (ontblote) vagina en/of schaamstreek van die [benadeelde 2] .

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2020 tot en met 27 november 2021, te Heerhugowaard, telkens ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [benadeelde 1] , geboren op [geboortedag 2] 2013, bestaande die ontucht telkens uit
- het betasten van de ontblote vagina van die [benadeelde 1] en
- het likken van de vagina van die [benadeelde 1] ;
2.
hij op meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2020 tot en met 27 november 2021, te Heerhugowaard, telkens ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [benadeelde 2] , geboren op [geboortedag 3] 2015, bestaande die ontucht telkens uit
- het betasten van en wrijven over de ontblote vagina van die [benadeelde 2] .
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen zoals gebezigd door de rechtbank in het vonnis.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft daarnaast bijzondere voorwaarden opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met dien verstande dat zij het hof heeft verzocht de aan de proeftijd verbonden bijzondere voorwaarde van contactverbod uit te breiden.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht indien wordt gekomen tot een veroordeling, bij het bepalen van een passende sanctie rekening te houden met de lichamelijke conditie van de verdachte en zijn medische aandoeningen. Detentie zou volgens de raadsvrouw een risico vormen voor zijn leven, nu hij kampt met onder andere ernstige hartklachten. Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank inzake de strafoplegging en neemt deze over. In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt. De medische situatie van de verdachte is door de raadsvrouw slechts onderbouwd met een opsomming van de kwalen van de verdachte en een enkele verklaring van de huisarts van 17 december 2024. Nu geen verklaring van een medisch specialist of ziekenhuis is overgelegd en de verdachte zelf in hoger beroep ook niet ter zitting is verschenen, ziet het hof geen aanleiding voor het opleggen van een lagere straf of andere strafmodaliteit.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Bijzondere voorwaarden
Het hof verbindt aan het voorwaardelijke deel van de straf dezelfde voorwaarden als de rechtbank heeft beslist en door de advocaat-generaal zijn gevorderd.
De advocaat-generaal heeft daarnaast gevorderd dat de bijzondere voorwaarde van contactverbod dient te worden uitgebreid met ook de jongste dochter van het gezin, [naam 1] .
Gelet op de omstandigheid dat de woning van de verdachte zich in de nabijheid bevindt van de woning van de slachtoffers en de omstandigheid dat, gezien de inhoud van het dossier, de feiten zoals bewezen verklaard niet alleen verstrekkende gevolgen hebben gehad voor de beide slachtoffers maar ook voor de overige gezinsleden afzonderlijk en voor het gezin als geheel, is het hof van oordeel dat het contactverbod ook van toepassing dient te zijn op [naam 1] , de jongste dochter van het gezin.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Het hof zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen. Gelet op de omstandigheid dat het onder 1. en 2. bewezenverklaarde misdrijf is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van de beide slachtoffers, de proceshouding van de verdachte – hij heeft de bewezenverklaarde feiten steeds ontkend en heeft zodoende geen inzicht gegeven in zijn beweegredenen, noch heeft hij enig inzicht getoond in de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers –en de woning van de verdachte zich in de nabijheid bevindt van de woning van de slachtoffers, overweegt het hof dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf als de onderliggende zal begaan en/of zich belastend zal gedragen jegens de slachtoffers. Hierbij speelt een rol dat een eventuele druk voor de verdachte om zich aan de bijzondere voorwaarden te houden in verband met de zitting in hoger beroep, na dit arrest komt te vervallen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 8.248,00 (€ 248,00 aan materiële schade, te weten reiskosten en € 8.000,00 aan immateriële schade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 5.000,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Ter terechtzitting heeft de gemachtigde de vordering van de benadeelde partij toegelicht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het immateriële deel van de vordering tot schadevergoeding geheel wordt toegewezen en dat de gevorderde reiskosten á € 248,00 niet voor toewijzing in aanmerking komen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van feit 1 en heeft daarom verzocht de benadeelde partij niet te ontvangen in de vordering tot schadevergoeding. In geval van bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde, heeft zij het hof verzocht de vordering toe te wijzen tot een bedrag van maximaal € 3.000,00 aan immateriële schade. Inzake de vergoeding van de reiskosten heeft zij verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de immateriële schade is aangevoerd dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde psychische schade heeft opgelopen in de vorm van een complexe posttraumatische stress stoornis (CPTSS), vastgesteld door drs. E.M. Rentinck . Nu PTSS een in de psychologie erkend ziektebeeld is, stelt het hof vast dat aan de benadeelde partij geestelijk letsel is toegebracht.
Uit de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in twee instanties, is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1. bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof komt een vergoeding van die schade tot een bedrag van € 8.000,00 billijk voor, gelet op de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten, de onderbouwing van de vordering en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige – de gevorderde reiskosten - is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 8.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.000,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Ter terechtzitting heeft de gemachtigde de vordering van de benadeelde partij toegelicht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het immateriële deel van de vordering tot schadevergoeding geheel wordt toegewezen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van feit 2 en heeft daarom verzocht de benadeelde partij niet te ontvangen in de vordering tot schadevergoeding. In geval van bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde, heeft zij het hof verzocht de vordering toe te wijzen tot een bedrag van maximaal € 3.000,00 aan immateriële schade.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de immateriële schade is aangevoerd dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde psychische schade heeft opgelopen in de vorm van een posttraumatische stress stoornis (PTSS), vastgesteld door drs. E.M. Rentinck . Nu PTSS een in de psychologie erkend ziektebeeld is, stelt het hof vast dat aan de benadeelde partij geestelijk letsel is toegebracht.
Uit de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in twee instanties, is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof komt een vergoeding van die schade tot een bedrag van € 8.000,00 billijk voor, gelet op de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten, de onderbouwing van de vordering en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de bewezenverklaring, de straf (in het bijzonder de bijzondere voorwaarden en de dadelijke uitvoerbaarheid) en de beslissing inzake de vordering van de benadeelde partijen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de volledige proeftijd:
-zich meldt op afspraken bij Reclassering Nederland, gevestigd op het adres [adres 2], zo vaak en zo lang de reclassering dit noodzakelijk vindt;
-medewerking verleent aan een aanmeld- en intakeprocedure bij De Waag, of een soortgelijke instelling ten behoeve van het onderzoeken van de behandelmogelijkheden ten aanzien van eventuele zedenproblematiek en/of persoonlijkheidsproblematiek om te komen tot een ambulante behandeling. Diagnostiek kan een onderdeel van de behandeling zijn. De verdachte dient zich te houden aan de huisregels van de zorgverlener;
-op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[benadeelde 1] , geboren op [geboortedag 2] 2013 te [geboorteplaats 2] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
-op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde 2] , geboren op [geboortedag 3] 2015 te [geboorteplaats 3] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
-op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[naam 1] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
-op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [naam 2] , geboren op [geboortedag 4] 1982 te [geboorteplaats 2] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [naam 3] , geboren op [geboortedag 5] 1980 te [geboorteplaats 2] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de voormelde voorwaarden en het reclasseringstoezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 8.000,00 (achtduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 8.000,00 (achtduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 75 (vijfenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 27 november 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 8.000,00 (achtduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 8.000,00 (achtduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 75 (vijfenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 27 november 2021.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.R.O. Mooy, mr. R.A.J. Hübel en mr. M.T.C. de Vries, in tegenwoordigheid van
mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
8 mei 2025.
Mr. R.A.J. Hübel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.