ECLI:NL:GHAMS:2025:1270

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
200.342.383/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het Sociaal Plan Grond 2020 op boventalligheid en schadevergoeding in arbeidsovereenkomst

In deze zaak gaat het om de vraag of het Sociaal Plan Grond 2020 van toepassing was op de boventalligheid van de werknemer, [appellant], die in hoger beroep is gekomen tegen de beschikking van de kantonrechter. De werknemer, die sinds 1989 in dienst is bij KLM, werd boventallig verklaard en geplaatst in een nieuwe functie op een lager niveau met een toeslag. Het hof heeft geoordeeld dat het Sociaal Plan Grond 2020 van toepassing was en dat KLM de werknemer terecht in de nieuwe functie heeft geplaatst. Het verzoek van de werknemer om een materiële en/of immateriële schadevergoeding werd afgewezen. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat er geen redelijke grond was voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, en het hof heeft deze beslissing bekrachtigd. De werknemer had onvoldoende bewijs geleverd voor zijn claims en het hof oordeelde dat KLM zich als goed werkgever had gedragen. De kosten van het geding in hoger beroep werden toegewezen aan KLM.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.342.383/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland: 10821194 \ AO VERZ 23-152
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 mei 2025
inzake
[appellant] ,
wonende te [plaats 1] in Denemarken,
appellant,
advocaat: mrs. K. van Kranenburg-Hanspians te Amsterdam,
tegen
KONINKLIJKE LUCHTVAART MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. T. Ridder te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en KLM genoemd.

1.De zaak in het kort

Het gaat in deze zaak om de vraag of het Sociaal Plan Grond 2020 van toepassing was op de boventalligheid van [appellant] en of KLM hem derhalve terecht heeft geplaatst in de nieuwe functie op niveau MSG-3 met een toeslag. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Het verzoek om een materiële en/of immateriële schadevergoeding wordt afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij beroepschrift, met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 11 juni 2024, in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, (locatie Haarlem) (hierna: de kantonrechter) op 11 maart 2024 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking).
Op 18 december 2024 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep, met producties, van KLM ingekomen.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 7 februari 2025 laten toelichten, [appellant] door mr. Kranenburg-Hanspians voornoemd en mr. H.L. Tiesinga en KLM door mr. Ridder voornoemd, mr. Tiesinga en mr. Ridder aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen.
Uitspraak is bepaald op heden.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen voor zover het betreft de conclusies in rov. 5.27, 5.28 en 5.30 en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog zijn in eerste aanleg ingebrachte tegenverzoeken V en VI zal toewijzen inhoudende de plaatsing van [appellant] in salarisschaal MSG4 conform de cao met betaling van de bijbehorende variabele beloning 2021, 2022 en 2023 en verlening van de oorspronkelijke IPB A-status en PSN alsmede betaling van een immateriële schadevergoeding van (in hoger beroep gesteld op een bedrag van) € 47.500,-, met veroordeling van KLM in de kosten van het geding in hoger beroep inclusief nakosten en rente.
KLM heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking en tot afwijzing van de tegen deze beschikking door [appellant] gerichte grieven, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep inclusief nakosten.
Bij akte overlegging producties tevens houdende akte wijziging van eis van 28 januari 2025 heeft [appellant] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn eis in hoger beroep gewijzigd. De gewijzigde eis strekt ertoe dat het hof, naast hetgeen hij reeds in zijn beroepschrift in hoger beroep heeft verzocht, KLM zal veroordelen tot betaling van achterstallig loon ter hoogte van € 89.604,31 bruto aan hoofdsom en wettelijke verhoging, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 1 januari 2019 tot aan de dag van algehele voldoening; alsmede zal verklaren voor recht dat KLM aansprakelijk is voor alle schade, zowel reeds geleden als nog te lijden, voortvloeiend uit de onrechtmatige demotie van [appellant] van functiegroep MSG-4 naar MSG-3, en het onthouden van de mogelijkheid tot doorgroei naar functiegroep MSG-5. KLM heeft bezwaar gemaakt tegen deze wijziging van eis. Het hof heeft deze akte overlegging producties tevens houdende akte wijziging van eis geweigerd, omdat de wijziging van eis in strijd is met de twee-conclusie-regel en de eisen van een goede procesorde. Om die reden wordt dit stuk verder buiten beschouwing gelaten.
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in de overwegingen 2.1. tot en met 2.16. van de bestreden beschikking de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[appellant] , geboren op [datum] , is sinds 1 oktober 1989 in dienst bij KLM. De CAO voor KLM-grondpersoneel Nederland van 1 juni 2019 (hierna: de CAO) is op de arbeidsovereenkomst van toepassing. In artikel 4.3 van de cao is voor zover van belang het volgende bepaald:
Art. 4.3 - Boventalligheid(5) T.a.v. een boventallige werknemer die op het moment van boventalligheidsverklaring langer dan 2 maanden in actieve dienst is, gelden de voorzieningen van Bijlage 15 tenzij daarvan bij Sociaal Plan Grond 2020 wordt afgeweken.
(…)
BIJLAGE 15 OVERTOLLIGHEIDSREGELING (art. 4.3)
Vanaf 1 oktober 2020 vervangt het Sociaal Plan Grond 2020 Bijlage 15 gedurende de looptijd van 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2024. Voor werknemers van wie de functie is vervallen vóór 1 oktober 2020 is artikel 2 van het Sociaal Plan Grond 2020 van toepassing. (…)”
2.2.
In het Sociaal Plan Grond 2020 is voor zover van belang het volgende bepaald:
ALGEMENE BEPALINGEN
(…)
2.Werknemers in het Transitiecentrum
Voor werknemers van wie de functie is vervallen vóór de datum van inwerkingtreding van dit sociaal plan (boventalligen), geldt het volgende:
  • Zij kunnen tot en met 31 december 2020 gebruik maken van de VVR 2015 volgens de (afbouw)regels uit de VVR 2015. Dit moet voor 1 december 2020 kenbaar gemaakt worden. Indien de vergoeding van de VVR 2020 voor betrokken werknemer tot een hoger bedrag leidt, zal de VVR 2020 worden toegepast.
  • Indien de boventallige werknemer niet voor 1 december 2020 kenbaar maakt dat hij gebruik wil maken van de VVR 2015, dan gaat hij mee in het sociaal plan 2020 en kan hij geen gebruik meer kan maken van de VVR 2015.
  • Deze werknemers stromen per 1 december 2020 in in fase 2 waarbij voor betreffende werknemers de volgende bemiddelingstermijn geldt:o de in fase 2 genoemde bemiddelingstermijn wordt verminderd met 1 maand voor ieder jaar dat werknemer in het Transitiecentrum heeft gezeten (algebraïsch afgerond). Indien werknemer gedurende de periode in het Transitiecentrum werkzaamheden heeft verricht, wordt de bemiddelingstermijn verhoogd met dien verstande dat dit nooit tot een langere bemiddelingstermijn kan leiden dan genoemd in fase 2. Deze verhoging vindt als volgt plaats:▪ 6 tot 18 maanden werken: +1 maand▪ 18 tot 30 maanden werken: +2 maanden▪ 30 tot 42 maanden werken: + 3 maanden▪ 42 maanden of meer werken: +4 maanden
(…)
FASE 1.B - VASTSTELLEN DREIGENDE BOVENTALLIGHEID EN PLAATSINGS- OF SELECTIEPROCES
(…)
5.Arbeidsvoorwaardelijke consequenties
Aanstelling 1 functiegroep lager
Indien een werknemer wordt aangesteld in een functie 1 functiegroep lager, dan vindt indeling in de nieuwe functiegroep plaats op het niveau van zijn oude salaris. Indien het oude salaris hoger is dan het maximum van de nieuwe functiegroep, dan ontvangt de werknemer het verschil tussen het oude salaris en het nieuwe salaris als persoonlijke toeslag.
(…)
FASE 2 – BOVENTALLIGHEID: BEMIDDELING VAN WERK-NAAR-WERK EN ONTSLAGVERGOEDING
(…)
2.Interne Herplaatsing
Werknemers die de status van boventallige hebben, alsook dreigend boventallige werknemers van wie vast staat dat zij binnen het plaatsings- of selectieproces niet zijn geplaatst op een andere functie, mogen met prioriteit solliciteren op alle vacatures binnen KLM. Indien een werknemer in deze periode binnen KLM wordt herplaatst op een passende functie met een lagere functiegroep dan geldt hetgeen onder fase 1.B. is bepaald over ‘Arbeidsvoorwaardelijke consequenties’ (punt 5). (…)”
2.3.
Vanaf 1 september 2016 was [appellant] geplaatst in de functie van [functie 1] . Vanwege boventalligheid is [appellant] op 1 februari 2019 geplaatst in de functie van [functie 1] in het Transitiecentrum. Sinds 1 april 2021 is de functie van [appellant] [functie 2] ( [functie 2] ) bij de divisie Inflight Services met een salaris van € 6.226,82 en een demotietoeslag van € 785,24 bruto per maand.
2.4.
Op 9 februari 2022 heeft KLM met [appellant] besproken dat zijn change management skills/process (transformatie naar een data-driven supply chain) onvoldoende zijn.
2.5.
Op 25 februari 2022 heeft KLM aan [appellant] gemaild dat hij zijn functie niet geheel invult zoals KLM van hem verwacht. Het betreft met name de change management (communicatie) kant van de functie. Dit is een wezenlijk onderdeel van de functie en daarom acht KLM een verbetertraject noodzakelijk.
2.6.
Op 16 maart 2022 is na overleg tussen partijen een (aangepast) verbeterplan opgesteld. Daarin staan onder andere (kort gezegd) drie verbeterpunten: begrip tonen, verbinden en motiveren.
2.7.
Op 2 mei 2022 heeft KLM aan [appellant] gemaild dat KLM in een gesprek tussen partijen op 28 april 2022 heeft moeten concluderen dat [appellant] onvoldoende voortgang heeft geboekt op de drie verbeterpunten.
2.8.
Op 14 juni 2022 heeft [appellant] een verslag van het gesprek van 10 juni 2022 aan KLM gemaild. In het verslag staat onder andere dat KLM nog geen verbetering ziet sinds mei. [appellant] neemt onvoldoende de regierol voor wat betreft de onderwerpen/projecten die de transformatie naar een data-driven organisatie vereisen. Hij blijft vooral hangen in de techniek en maakt geen verbinding met zijn collega’s. Een deel van de communicatie gaat langs elkaar heen; KLM vraagt naar de softe skills, [appellant] antwoordt feitelijk en inhoudelijk. De online cursussen zijn afgerond en hebben volgens [appellant] wel geholpen de focus op communicatie en op open vragen te leggen. De balans van 80% computer en 20% contact met collega’s moet andersom. [appellant] heeft een enorme commitment, maar zijn inlevingsvermogen is onvoldoende en hij laat onvoldoende zien of hij de problemen die hij moet oplossen voor het team begrijpt en herkent. In het verslag staan verder een paar actiepunten en er staat dat [appellant] de omslag in gang zal moeten zetten.
2.9.
In de eindevaluatie op 27 juli 2022 heeft KLM [appellant] laten weten dat zij geen match ziet op de functie van [functie 2] . Partijen hebben gesproken over het vervolgtraject, wat bestaat uit een geregisseerd mobiliteitstraject.
2.10.
Partijen hebben de afspraken over het geregisseerde mobiliteitstraject vastgelegd in een door [appellant] voor akkoord ondertekende brief van KLM van 26 oktober 2022. Daarin is vermeld dat KLM [appellant] vanaf 1 november 2022 zal ondersteunen door een externe jobcoach of andere vergelijkbare functionaris aan te bieden die hem gaat helpen bij het vinden van een andere passende functie, waarbij er zowel binnen als buiten KLM naar mogelijkheden wordt gekeken. Het doel van het traject is om [appellant] van werk naar werk te begeleiden. Het traject loopt tot uiterlijk 1 november 2023. In de brief staat verder dat het traject niet vrijblijvend is. Er is voor KLM aanleiding om te concluderen dat [appellant] niet in zijn oude functie kan blijven functioneren. [appellant] heeft dan ook een aantal verplichtingen. Er wordt van hem verwacht dat hij actief meewerkt aan het traject, daarbij afspraken nakomt en eventuele opdrachten tijdig en zorgvuldig uitvoert. Daarnaast moet hij actief solliciteren naar passende functies binnen of buiten KLM. Ingeval hij zich onverhoopt niet aan deze verplichtingen houdt, kan dat personele consequenties hebben zoals een berisping of zelfs ontslag. Ook is onder andere afgesproken dat [appellant] wordt vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden in zijn oude functie en dat het uitgangspunt van het traject is dat [appellant] binnen de gestelde termijn een andere passende functie binnen of buiten KLM vindt. In de brief staat ten slotte dat de uitkomst van het geregisseerde traject uit drie scenario’s bestaat: een nieuwe baan binnen KLM, een nieuwe baan buiten KLM en geen nieuwe baan voor de einddatum waarbij wordt besloten het dienstverband te beëindigen of de termijn van het traject te verlengen.
2.11.
Het mobiliteitstraject is op 1 november 2022 gestart.
2.12.
In de periode van 22 november 2022 tot en met 27 maart 2023 heeft elke maand een evaluatiegesprek plaatsgevonden.
2.13.
Tijdens het evaluatiegesprek van 11 mei 2023 is de (volgens KLM onvoldoende) voortgang van het traject besproken. Er is gesproken over de tweede helft van het traject waarin de focus meer extern zou worden gericht. Ook zijn de mogelijkheden aangestipt tot uitdiensttreding, via de Tijdelijke RVU of een vaststellingsovereenkomst (VSO). Afgesproken is dat KLM een voorstel zou doen voor het beëindigen van de arbeidsovereenkomst per 1 november 2023.
2.14.
Partijen hebben vervolgens tot en met 13 juli 2023 overleg gehad over een beëindigingsregeling. Die regeling is er niet gekomen.
2.15.
Op 21 juli 2023 hebben partijen een evaluatiegesprek gevoerd. KLM heeft vastgesteld dat er geen concreet resultaat is geboekt. Zij vindt dat de inspanningen van [appellant] onvoldoende zijn; [appellant] is te afwachtend en te reactief. Volgens KLM heeft [appellant] sinds 11 mei 2023 slechts een keer een netwerkgesprek gevoerd, zich niet goed voorbereid op zijn sollicitaties, het advies om na afwijzing op een sollicitatie feedback te vragen niet opgevolgd en op niet passende functies gesolliciteerd. In het gesprek heeft KLM benadrukt dat zij een ontbindingsprocedure zal opstarten als er na afloop van het mobiliteitstraject geen plaatsing in een andere passende functie binnen KLM is gerealiseerd.
2.16.
Op 8 augustus 2023 heeft KLM [appellant] voorgehouden dat zijn inzet in het mobiliteitstraject onvoldoende is, terwijl KLM hem hierin wel maximaal heeft gefaciliteerd en ondersteund. Ook heeft KLM gemeld dat zij in november 2023 een ontbindingsprocedure zal opstarten, tenzij [appellant] voor die tijd structureel is geplaatst in een andere passende functie binnen KLM. Dit heeft zij herhaald in de evaluatiegesprekken van 27 september en 17 oktober 2023. In dat laatste gesprek is ook besproken dat [appellant] volgens KLM wat betreft het externe traject een passieve houding aannam.
2.17.
Op 8 november 2023 hebben partijen het afsluitende gesprek gevoerd. KLM heeft vastgesteld dat het [appellant] niet is gelukt om binnen een jaar een passende functie te vinden en dat het geregisseerde mobiliteitstraject is geëindigd. KLM heeft [appellant] meegedeeld dat de ontbindingsprocedure zal worden gestart.

4.Eerste aanleg

4.1.
KLM heeft in eerste aanleg verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden primair vanwege de ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van de bedongen arbeid (artikel 7:669 lid 3 sub d BW), subsidiair vanwege verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer (artikel 7:669 lid 3 sub e BW) en meer subsidiair vanwege een combinatie van omstandigheden (artikel 7:669 lid 3 sub i BW), kosten rechtens.
4.2.
[appellant] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van het ontbindingsverzoek van KLM. Voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden heeft [appellant] verzocht om:
(I) een billijke vergoeding van € 400.000,--
(II) een vergoeding wegens onregelmatige opzegging ex artikel 7:672 lid 11 BW;
(III) de transitievergoeding in de zin van artikel 7:673 lid 1 sub a BW;
(IV) herstel van de arbeidsovereenkomst, voor zover de arbeidsovereenkomst is opgezegd per 1 november 2023, op straffe van een dwangsom;
(V) plaatsing van [appellant] in salarisschaal MSG-4 conform de cao, met betaling van de bijbehorende variabele beloning voor 2021, 2022 en 2023 en verlening van de oorspronkelijke IPB A-status en PSN;
(VI) een immateriële schadevergoeding van € 500.000,00;
(VII) voor zover het ontbindingsverzoek wordt toegewezen of niet wordt hersteld per 1 november 2023, terugplaatsing van [appellant] in zijn oorspronkelijke salarisschaal MSG-4 vanaf 1 april 2021, met betaling van de daarbij behorende variabele beloning voor 2021, 2022 en 2023 met terugwerkende kracht en met teruggave van de met de MSG-4 overkomende IPB rechten, en met het MSG-4 salaris en bijbehorende componenten als basis voor de transitievergoeding;
(VIII) voor zover het ontbindingsverzoek wordt toegewezen, toekenning van een maximale additionele transitievergoeding;
(IX) voor zover het ontbindingsverzoek wordt toegewezen, bij het bepalen van de einddatum van de arbeidsovereenkomst rekening te houden met de voor [appellant] geldende opzegtermijn zonder aftrek van de proceduretijd (gezien ernstig verwijtbaar handelen of nalaten, fouten in het verzoekschrift van KLM en vertraging in het proces als gevolg van het verzoek van KLM om de zittingsdatum te verschuiven);
(X) voor zover het ontbindingsverzoek wordt toegewezen, te beschikken dat KLM aan [appellant] “full retirement A-Status IPB rechten” verleent na het einde van het dienstverband;
(XI) voor het geval KLM haar ontbindingsverzoek intrekt, betaling van een schadevergoeding/smartengeld van € 550.000,00, of als eerder al beschikt is dat schadevergoeding moet worden betaald deze te verhogen omdat een intrekking blijk geeft van misbruik van procesrecht.
4.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter geoordeeld dat er geen redelijke grond is voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter is van oordeel dat het aan een serieus en reëel verbetertraject heeft ontbroken, zodat [appellant] niet voldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn functioneren te verbeteren. Daarmee is aan een wezenlijk vereiste om de arbeidsovereenkomst wegens disfunctioneren te ontbinden niet voldaan (d-grond). Er is geen sprake van verwijtbaar handelen of nalaten van [appellant] (e-grond) en/of van een situatie waarin van KLM niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren vanwege een combinatie van deze omstandigheden (i-grond).
De tegenverzoeken van [appellant] onder I, II en III zijn gebaseerd op een onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst door KLM. Daarvan is evenwel geen sprake, zodat deze tegenverzoeken worden afgewezen. Verder heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellant] vanaf 1 oktober 2020 vanwege zijn boventalligheid onder de werking van het Sociaal Plan valt, omdat dat Bijlage 15 vervangt. De indeling van [appellant] in de nieuwe functie (MSG-3) vindt plaats op het niveau zijn van zijn oude salaris met een toeslag omdat het oude salaris hoger is dan het maximum van de nieuwe functiegroep (MSG-4). De kantonrechter stelt vast dat het Sociaal Plan voorziet in de situatie waarin [appellant] verkeert en dat er geen sprake is van een leemte. KLM heeft het Sociaal Plan terecht toegepast en op de juiste wijze ingedeeld. Het beroep van [appellant] op Bijlage 15 van de cao slaagt dan ook niet. Datzelfde geldt voor zijn beroep op Bijlage 22 van de cao. De kantonrechter wijst het verzoek van [appellant] om een immateriële schadevergoeding vanwege ernstig verwijtbaar handelen door KLM en handelen in strijd met goed werkgeverschap af. [appellant] heeft onvoldoende gesteld dat en in hoeverre hij door het handelen van KLM immateriële schade heeft geleden. Ook heeft hij onvoldoende toegelicht dat aan de voorwaarden voor deze vergoeding zou zijn voldaan. Tot slot wordt KLM veroordeeld in de proceskosten in het verzoek en [appellant] in de proceskosten van het tegenverzoek.

5.Beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht
5.1.
Het hof stelt vast dat deze zaak internationale aspecten heeft, aangezien [appellant] in Denemarken woont. De vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek van KLM, moet beoordeeld worden aan de hand van de herschikte EEX-Verordening (EU) 1215/2012 (hierna: Brussel I- bis Vo). Op grond van artikel 22 lid 1 Brussel I- bis Vo kan KLM haar verzoeken in beginsel slechts aanbrengen voor de gerechten van de lidstaat waar [appellant] woont (Denemarken). Aangezien [appellant] evenwel in hoger beroep bij dit hof is verschenen (zonder de bevoegdheid te betwisten), is de Nederlandse rechter op grond van artikel 26 lid 1 Brussel I- bis Vo - met inachtneming van het hierna volgende - ook bevoegd. Op grond van artikel 26 lid 2 Brussel-I bis Vo moet het hof zich er namelijk van vergewissen dat [appellant] op de hoogte is gebracht van zijn recht de bevoegdheid van het hof te betwisten en van de gevolgen van verschijnen of niet-verschijnen. In dit verband is van belang dat het hof tijdens de mondelinge behandeling [appellant] heeft gewezen op de mogelijkheid om zich op de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter te beroepen en dat KLM in dat geval niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Tijdens een schorsing van de mondelinge behandeling heeft [appellant] de gelegenheid gekregen om hierover met zijn advocaat te overleggen. Na hervatting van de mondelinge behandeling heeft [appellant] aangegeven dat hij de bevoegdheid van de Nederlandse rechter accepteert en de zaak door dit hof inhoudelijk wil laten beoordelen. Het hof is van oordeel dat hiermee is voldaan aan de vergewisplicht. Dit betekent dat het hof bevoegd is kennis te nemen van deze zaak.
5.2.
Voor wat betreft het toepasselijk recht, is Verordening (EG) nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) van toepassing, omdat de onderhavige arbeidsovereenkomst is aangegaan na 17 december 2009. Nu [appellant] de arbeid verrichtte in Nederland, is het Nederlandse recht van toepassing.
Plaatsing in (on)juiste functiegroep
5.3.
Met de
grieven 1 tot en met 8bestrijdt [appellant] het oordeel van de kantonrechter dat het Sociaal Plan Grond 2020 van toepassing was op zijn boventalligheid en dat KLM [appellant] derhalve terecht zou hebben geplaatst in de nieuwe functie op niveau MSG-3 met een toeslag. [appellant] betwist dat het Sociaal Plan Grond 2020 op hem van toepassing is. Allereerst heeft hij gekozen voor een opt-out regeling, te weten de vrijwillige vertrekregeling (VVR). Dat betekent dat hij dus niet meegaat in het Sociaal Plan Grond 2020. Bovendien is het Sociaal Plan Grond 2020 pas gaan gelden voor niet-vakbondsleden (zoals [appellant] ) vanaf de datum waarop het Sociaal Plan Grond 2020 algemeen verbindend is verklaard (2 februari 2021). De algemeen verbindend verklaring van een cao heeft geen terugwerkende kracht. Volgens [appellant] is daarom Bijlage 15 van de cao op hem van toepassing (en niet het Sociaal Plan Grond 2020). Ook betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte zijn beroep op Bijlage 22 van de CAO heeft afgewezen.
5.4.
Vastgesteld kan worden dat de arbeidsovereenkomst van [appellant] met KLM een incorporatiebeding bevat, waarin de toepasselijke cao voor KLM-Grondpersoneel Nederland van toepassing is verklaard. Vast staat ook dat de cao voor KLM-Grondpersoneel Nederland 2019-2022 is afgesloten op 14 november 2019 en voor de periode van 1 juni 2019 tot en met februari 2022 gold. Sinds 1 juni 2019 is de werking van deze cao derhalve aangevangen (artikel 7 van de Wet cao) en zijn de bepalingen van deze cao op [appellant] van toepassing. Eerst ter zitting heeft [appellant] in dit verband aangevoerd dat sprake is van een statisch (en niet van een dynamisch) incorporatiebeding zodat de bepalingen van de cao voor KLM-Grondpersoneel Nederland 2019-2022 niet op hem van toepassing zijn. Het hof is van oordeel dat dit beroep van [appellant] moet worden aangemerkt als een nieuwe beroepsgrond die te laat is aangevoerd. Op grond van de twee-conclusie-regel kunnen beroepsgronden in beginsel niet later dan in het beroepschrift worden aangevoerd. Het hof zal dit betoog derhalve verder buiten beschouwing laten.
5.5.
In artikel 4.3 lid 5 van de CAO is bepaald dat ten aanzien van een boventallige werknemer die op het moment van boventalligheidsverklaring langer dan 2 maanden in actieve dienst is, de voorzieningen van Bijlage 15 gelden tenzij daarvan bij Sociaal Plan Grond 2020 wordt afgeweken. In de aanhef van Bijlage 15 van de CAO is vervolgens bepaald dat het Sociaal Plan Grond 2020 vanaf 1 oktober 2020 Bijlage 15 vervangt en dat voor werknemers van wie de functie is vervallen vóór 1 oktober 2020 artikel 2 van het Sociaal Plan Grond 2020 van toepassing is. Niet is in geschil dat [appellant] vóór 1 oktober 2020 boventallig is geworden en dus vanaf die datum onder de werking van het Sociaal Plan Grond 2020 valt. Uit artikel 4.3. lid 5 van de CAO en Bijlage 15 van de CAO volgt dat in het geval van [appellant] het Sociaal Plan Grond 2020 van toepassing is en dat voor hem dus niet de voorzieningen van Bijlage 15 van de CAO gelden. Vervolgens volgt uit artikel 2 van het Sociaal Plan Grond 2020 dat werknemers van wie de functie is vervallen vóór de inwerkingtreding van het Sociaal Plan Grond 2020 (zoals in het geval van [appellant] ) ofwel: (i) gebruik kunnen maken van de VVR 2015 en dit voor 1 december 2020 kenbaar moeten maken; ofwel (ii) meegaan in het Sociaal Plan. Vast staat dat [appellant] bij brief van 23 november 2020 kenbaar heeft gemaakt dat hij gebruik wil maken van de VVR 2015. Uiteindelijk is er evenwel geen VVR met [appellant] tot stand gekomen. In tegenstelling tot hetgeen [appellant] aanvoert, volgt uit artikel 2 van het Sociaal Plan Grond 2020 dat in die situatie het Sociaal Plan Grond 2020 op [appellant] van toepassing is/blijft (en dus niet Bijlage 15 van de CAO). Dit betekent dat [appellant] per 1 december 2020 instroomt in fase 2 van het Sociaal Plan Grond 2020. Vervolgens volgt uit het Sociaal Plan Grond 2020 (onder Fase 2 onder 2 en onder Fase 1.B. onder 5) dat indien een boventallige werknemer in deze periode wordt herplaatst op een passende functie met een lagere functiegroep, dat de indeling in de nieuwe functie dan plaatsvindt op het niveau van zijn oude salaris. [appellant] is per 1 april 2021 geplaatst in een functie met een lagere functiegroep (MSG-3). KLM heeft hem conform het Sociaal Plan Grond 2020 ingedeeld in deze nieuwe functie op het niveau van zijn oude salaris met de bijbehorende arbeidsvoorwaarden. Ook het beroep van [appellant] op Bijlage 22 van de CAO geeft hem geen recht op het behoud van zijn functiegroep MSG-4. Bijlage 22 ziet op een situatie van een demotie anders dan op eigen verzoek. Dat is een andere situatie dan de situatie van boventalligheid waar Bijlage 15 van de CAO op van toepassing was (maar thans is vervangen door het Sociaal Plan Grond 2020). Tot slot verwerpt het hof de stelling van [appellant] dat het Sociaal Plan Grond 2020 niet voor hem geldt omdat het plan pas tegen een latere datum algemeen verbindend zou zijn verklaard. Een sociaal plan (niet zijnde een cao) kan niet algemeen verbindend worden verklaard (dat kan alleen bij een cao). Bovendien heeft KLM betwist dat de cao en/of het Sociaal Plan Grond 2020 algemeen verbindend is/zijn verklaard. Gelet op het voorgaande falen de grieven 1 tot en met 8.
Schadevergoeding
5.6.
[appellant] maakt aanspraak op een (immateriële) schadevergoeding van in totaal € 47.500,-. Deze schade is gebaseerd op negentien maanden waarin hij vrijgesteld van werk is geweest tegen een bedrag van € 2.500,- per maand. Met de
grieven 9 en 10betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte alleen zijn verzoek om een immateriële schadevergoeding heeft beoordeeld, terwijl zijn tegenverzoek daartoe niet beperkt was. Zijn gronden voor schadevergoeding zien niet alleen op het ernstig verwijtbaar en in strijd met goed werkgeverschap handelen door KLM, maar ook op het niet nakomen van de cao, onrechtmatige daad, schending van het vertrouwensbeginsel en wanprestatie. Met
grief 11bestrijdt [appellant] tot slot de afwijzing door de kantonrechter van zijn verzoek om immateriële schadevergoeding.
5.7.
In artikel 6:106 lid 1 BW is, voor zover van belang, bepaald dat de benadeelde voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien (a) de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen; of (b) de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Het hof is van oordeel dat [appellant] weliswaar stelt dat hij door het handelen van KLM immateriële schade heeft gelden, maar dat hij dat niet (voldoende) heeft onderbouwd aan de hand van stukken. Evenmin heeft hij (voldoende) onderbouwd dat KLM het oogmerk had hem nadeel toe te brengen en/of dat hij daardoor lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Het verzoek om een immateriële schadevergoeding wordt reeds hierom afgewezen.
5.8.
Voor zover [appellant] ook heeft verzocht om een materiële schadevergoeding, geldt het volgende. Het hof begrijpt het betoog van [appellant] aldus dat zijn verzoek om een materiële schadevergoeding is gebaseerd op een schending van goed werkgeverschap door KLM als bedoeld in artikel 7:611 BW. Het hof is evenwel van oordeel dat niet is gebleken dat KLM zich niet als goed werkgever heeft gedragen richting [appellant] en dat hij daardoor materiële schade zou hebben geleden. KLM heeft [appellant] weliswaar in een afvloeiingstraject geplaatst, maar dat betekent niet dat zij hem bewust schade heeft willen toebrengen, dat KLM ernstig verwijtbaar en/of niet conform de CAO en/of anderszins niet als goed werkgever heeft gehandeld. KLM heeft de bepalingen in de CAO alsmede die in het Sociaal Plan Grond 2020 ten aanzien van boventallige werknemers op de juiste wijze toegepast op de situatie van [appellant] (zie onder rov. 5.5). Daar komt bij dat [appellant] geenszins heeft aangetoond wat zijn schade precies is. KLM heeft zijn loon tijdens zijn vrijstelling van werkzaamheden gewoon doorbetaald en hij is momenteel nog steeds in dienst bij KLM. Het verzoek om een materiële schadevergoeding wordt daarom ook afgewezen.
5.9.
Voor zover [appellant] ook aanspraak maakt op een billijke vergoeding, een transitievergoeding en/of een gefixeerde schadevergoeding, overweegt het hof als volgt. De kantonrechter heeft het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst van KLM afgewezen en KLM heeft [appellant] nadien herplaatst binnen KLM. Reeds hierom bestaat er geen grond voor toewijzing van deze verzoeken.
5.10.
Gelet op het voorgaande falen ook de grieven 9, 10 en 11.
Slotsom en kosten
5.11.
[appellant] heeft geen concrete feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden kunnen leiden, zodat zijn bewijsaanbod wordt gepasseerd.
5.12.
De slotsom is dat alle grieven falen en dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. [appellant] is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van KLM vastgesteld op € 798,-- aan verschotten en € 2.428,-- voor salaris, en op € 178,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van deze beschikking plaatsvindt;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.C. Boot, M.M. Kruithof en S. Tamboer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2025.