Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[geïntimeerde 1] ,
[geïntimeerde 2],
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
grief 1in het principaal hoger beroep aangevoerd dat de door de rechtbank vastgestelde feiten onvolledig zijn en dat de rechtbank deze onjuist heeft gewaardeerd, zo begrijpt het hof. [geïntimeerden] hebben hetgeen NMB in dit verband heeft aangevoerd gemotiveerd weersproken. Het hof zal met een en ander rekening houden. Waar nodig aangevuld met andere feiten, komen de vastgestelde feiten neer op het volgende.
4.Eerste aanleg
5.Beoordeling
de betonnen ophoging en bouwvuil uit het laatste deel van de Poort en van de percelen [nummer 3] en [nummer 2] van NMB, (…);
grieven 3 tot en met 5in het principaal hoger beroep stelt het hof het volgende voorop, zich daarbij aansluitende bij hetgeen de rechtbank in het bestreden tussenvonnis onder 5.4. heeft overwogen. Tussen partijen staat vast dat [geïntimeerden] geen toestemming aan NMB hebben gevraagd en verkregen voor het plaatsen van de container, de overkapping en de afvoerpijp in de Poort . Ook staat vast dat NMB en [geïntimeerden] gemeenschappelijk eigenaar zijn van de Poort en dat die toestemming van NMB daarom wel was vereist. Voor het vastmaken van de overkapping en de afvoerpijp aan de zijmuur van het pand van NMB, hadden [geïntimeerden] ook toestemming moeten vragen aan NMB als eigenaar van dat pand. Het plaatsen van deze zaken in de Poort en het bevestigen van de overkapping en de afvoerpijp aan het pand van NMB zonder toestemming van NMB is daarmee onrechtmatig.
grief 5in het principaal hoger beroep beoogt NMB dat [geïntimeerden] de boven de gemeenschappelijke Poort bevestigde afvoerbuis alsnog dienen te verwijderen, inclusief de verankering daarvan die is aangebracht in het gebouw van NMB. Volgens NMB heeft de rechtbank haar ten onrechte veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan het vestigen van een erfdienstbaarheid tot het hebben van de afvoerbuis boven de gemeenschappelijke Poort tegen betaling van een schadeloosstelling van nihil.
indien de eigenaar van het gebouw of werk ter zake van de bouw of zijn verkrijging kwade trouw of grove schuld verweten kan worden’. Het hof overweegt daartoe dat [geïntimeerden] wisten dat zij gemeenschappelijk eigenaar zijn van de Poort samen met NMB. In het geval dat een huurder van [geïntimeerden] de afvoerbuis in de Poort heeft aangebracht, zoals [geïntimeerden] hebben aangevoerd, lag het op hun weg als verhuurder om daartegen op te treden en om de onrechtmatige toestand te beëindigen. Het gaat niet aan dat [geïntimeerden] zich op dit punt achter hun huurders zouden kunnen verschuilen door aan te voeren dat zij niet op de hoogte waren van de aanwezigheid van de afvoerbuis. [geïntimeerden] kan daarom kwade trouw en/of grove schuld verweten worden bij de aanwezigheid van de afvoerbuis en zij hebben deze te verwijderen. Grief 5 in het principaal hoger beroep hoeft voor het overige geen bespreking.
grief 2en
grief 11in het principaal hoger beroep betrekking hebben, geldt het volgende. De vordering wordt voor dit deel afgewezen en deze grieven falen. Uit de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep overgelegde nadere productie van [geïntimeerden] met de daarbij gevoegde recent genomen foto’s blijkt dat er geen andere zaken op de percelen van NMB (meer) aanwezig zijn dan de hiervoor reeds besproken zaken. Dit neemt niet weg dat [geïntimeerden] in overweging wordt gegeven om erop toe te zien dat hun huurder geen zaken in de gemeenschappelijke Poort plaatst, afgezien van de container, en ook niet op de percelen van NMB.
grief 8in het principaal hoger beroep betoogt NMB dat de opheffing van de erfdienstbaarheid van voetpad ertoe dient te leiden dat tevens de op grond daarvan aangebrachte bebouwing (de muur en de overkapping) verwijderd dient te worden. De rechtbank heeft die vordering volgens NMB ten onrechte niet toegewezen.
grief 6in het principaal hoger beroep (gericht tegen onder meer de overwegingen 5.23 tot en met 5.25 van het bestreden tussenvonnis) beoogt NMB dat (ook) de aangebouwde spoelkeuken, die zich bevindt in de bebouwing op de grond waarop de erfdienstbaarheid van voetpad rust, direct achter het perceel van [geïntimeerden] , verwijderd moet worden. Volgens NMB kan, kort samengevat, van bevrijdende of verkrijgende verjaring geen sprake zijn.
grief 7in het principaal hoger beroep beklaagt NMB zich erover dat de rechtbank haar vordering tot verwijdering van de uitbouw van de spoelkeuken buiten de grens van de erfdienstbaarheid heeft afgewezen. Volgens NMB hebben [geïntimeerden] na 2014 de spoelkeuken uitgebouwd met een stukje van ongeveer zes vierkante meter, buiten het gedeelte waarop de erfdienstbaarheid van voetpad was gevestigd. [geïntimeerden] hebben zodoende steeds meer stukjes van de percelen van NMB ingepikt. NMB heeft plannen om onder meer perceel [nummer 11] te herontwikkelen, nadat deze procedure is afgerond. Met het opheffen van de erfdienstbaarheid van voetpad, het verwijderen van de bebouwing van die voormalige erfdienstbaarheid en van de illegale uitbouw daarvan, zal perceel [nummer 2] voldoende ruimte bieden om de daarop door NMB geprojecteerde ontwikkeling mogelijk te maken, aldus NMB.
grief 12in het principaal hoger beroep beklaagt NMB zich erover dat de rechtbank haar vordering tot betaling van € 925,00 aan buitengerechtelijke kosten heeft afgewezen. De grief slaagt gedeeltelijk. Het hof acht het, gelet op de uitkomst van deze procedure, redelijk om de helft van het gevorderde bedrag toe te wijzen, te weten een bedrag van € 462,50, omdat voldoende is gebleken dat NMB buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt betreffende de toegewezen onderdelen van haar vordering. [geïntimeerden] hebben daartegen geen, althans onvoldoende verweer gevoerd.