ECLI:NL:GHAMS:2025:1330

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
24/3181
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing op bezwaar tegen een dwangsombeschikking in belastingkwestie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het beroep tegen een dwangsombeschikking ongegrond verklaarde. De rechtbank had geoordeeld dat de heffingsambtenaar van de gemeente Zandvoort geen dwangsom had verbeurd, omdat de ingebrekestelling niet tijdig was ontvangen. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting en verzocht om een dwangsombeschikking. De rechtbank oordeelde dat de hoorplicht was geschonden, maar dat belanghebbende niet in zijn belangen was geschaad, omdat hij op andere momenten voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunten naar voren te brengen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het oordeelde dat de beslissing op bezwaar niet in strijd was met artikel 10:3 lid 3 van de Awb, omdat de beslissing niet krachtens mandaat was genomen. Het Hof concludeerde dat er geen verplichting bestond tot het horen in de bezwaarfase van beslissingen die uitsluitend betrekking hebben op nevenvorderingen zoals een dwangsom, aangezien het onderliggende besluit geen onderdeel meer uitmaakte van het geschil. Het hoger beroep van belanghebbende werd derhalve afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 24/3181
7 mei 2025
uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] , belanghebbende
(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach),
tegen de uitspraak van 29 maart 2024 in de zaak met kenmerk HAA 22/3430 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Zandvoort, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De rechtbank heeft in de bestreden uitspraak het beroep van belanghebbende betreffende (de uitspraak op bezwaar over) een dwangsombeschikking ongegrond verklaard.
1.2.
Het hoger beroep is namens belanghebbende ingesteld met een geschrift voorzien van de gronden van het hoger beroep. De heffingsambtenaar heeft een als verweerschrift aangeduid nader stuk ingediend.
1.3.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De heffingsambtenaar heeft een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ter zake van het parkeren van de auto met kenteken [#] aan de [A-straat] te Zandvoort op 8 september 2021 om 14.40 uur.
2.2.
Belanghebbende (degene die de auto had geparkeerd) heeft daartegen bezwaar gemaakt.
2.3.
Bij e-mail van 12 januari 2022 gestuurd naar het adres info@zandvoort.nl heeft belanghebbendes gemachtigde de heffingsambtenaar in gebreke gesteld.
2.4.
Bij uitspraak op bezwaar van 2 maart 2022 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting niet-ontvankelijk verklaard.
2.5.
Bij brief van 23 maart 2022 heeft belanghebbende de heffingsambtenaar verzocht een dwangsombeschikking te nemen.
2.6.
Bij beschikking van 29 maart 2022 heeft de heffingsambtenaar beslist geen dwangsom toe te kennen.
2.7.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de dwangsombeschikking. Bij uitspraak op bezwaar van 16 mei 2022 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar (kennelijk) ongegrond verklaard.
2.8.
De rechtbank heeft het tegen de uitspraak op bezwaar van 16 mei 2022 ingestelde beroep bij de bestreden uitspraak ongegrond verklaard.

3.Geschil in hoger beroep

Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op een dwangsom en of bij de behandeling van het bezwaar tegen de dwangsombeschikking respectievelijk het hoorrecht en artikel 10:3 lid 3 Awb zijn geschonden.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft – voor zover in hoger beroep van belang – het volgende overwogen (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

Dwangsom
9. Eiser is in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar van 16 mei 2022 waarbij geen dwangsom is toegekend. Op grond van het bepaalde in artikel 4:19 van de Awb heeft dit beroep mede betrekking op het niet vaststellen van een dwangsombeschikking (HR 24 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:787).
10. Als een bestuursorgaan niet tijdig uitspraak op bezwaar doet dan verbeurt het, op grond van artikel 4:17, derde lid, van de Awb, een dwangsom met ingang van de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar is verstreken en het bestuursorgaan door de indiener van het bezwaarschrift schriftelijk in gebreke is gesteld. Voor een ingebrekestelling geldt niet de doorzendplicht, zodat moet worden uitgegaan van de datum van ontvangst bij het bevoegde orgaan (artikel 6:15, eerste lid, Awb en Hoge Raad 24 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1355).
11. Eiser stelt dat uit de naheffingsaanslag niet opgemaakt kon worden naar welk e-mailadres er een ingebrekestelling gestuurd dient te worden. Daarom heeft hij de ingebrekestelling naar het algemene e-mailadres van de gemeente Zandvoort verstuurd. Het emailadres info@zandvoort.nl heeft eiser via google zowel op de website van de gemeente Zandvoort als in de officiële Almanak van de rijksoverheid gevonden als het e-mailadres van de gemeente Zandvoort. Als dit een ander e-mailadres had moeten zijn, dan kan dit hem niet worden tegengeworpen, aldus eiser. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de gemachtigde van eiser de ingebrekestelling naar het verkeerde adres, namelijk het algemene e-mailadres van de gemeente, heeft gestuurd, terwijl van de gemachtigde bekend is dat hij frequent voor cliënten bezwaar maakt en dus wel weet waar de stukken heen moeten. Aangezien de ingebrekestelling op 25 maart 2022 is ontvangen, is verweerder van mening dat geen dwangsom is verbeurd.
12. De rechtbank stelt voorop dat een aantal gemeenten, waaronder de gemeente Zandvoort, de bevoegdheid tot heffing en inning van de gemeentelijke belastingen hebben overgedragen aan GBKZ. GBKZ heeft gesteld dat de gemachtigde als “frequente bezwaarmaker” heel goed weet dat hij bij GBKZ moet zijn. Hoewel in de voettekst van besluiten zoals het duplicaat van de onderhavige naheffingsaanslag is vermeld dat GBKZ de belastingwerkzaamheden voor de gemeente Zandvoort verricht en hoewel als postadres het adres van GBKZ (postbus 47, 2050 AA Overveen) vermeld is, heeft de gemachtigde van eiser de ingebrekestelling aan gemeente Zandvoort gericht. Gemachtigde had moeten weten dat de ingebrekestelling niet naar de gemeente Zandvoort had moeten worden verstuurd, maar naar GBKZ. Voorts bestaat er, zoals hiervoor al is beschreven, geen doorzendplicht op grond van artikel 6:15, derde lid, van de Awb, zodat moet worden uitgegaan van de datum waarop GBKZ de ingebrekestelling na doorzending op grond van artikel 2:3 van de Awb heeft ontvangen, te weten 25 maart 2022. Nu verweerder al op 2 maart 2022 uitspraak op bezwaar had gedaan, is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen dwangsom heeft verbeurd.
13. Eiser stelt zich tevens op het standpunt dat de ingebrekestelling op 12 januari 2022 ook per post is verzonden aan verweerder, maar heeft verder geen gegevens van die verzending overgelegd. Aangezien verweerder de ontvangst op 12 januari 2022 heeft weersproken, heeft eiser de ontvangst van de ingebrekestelling door GBKZ tegenover deze betwisting door verweerder niet aannemelijk gemaakt.
Schending van de hoorplicht?
14. Vaststaat dat verweerder eiser niet heeft gehoord in het kader van het bezwaar tegen de dwangsombeschikking. Dit is in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb. Een situatie als bedoeld in artikel 7:3, eerste lid, van die wet doet zich in dit geval niet voor. Anders dan verweerder in zijn uitspraak op bezwaar heeft beslist, is de rechtbank van oordeel dat er niet van het horen mocht worden afgezien op grond van artikel 7:3 aanhef en onderdeel b van de Awb. Er was niet op voorhand geen twijfel mogelijk dat de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit. Dit betekent dat de hoorplicht is geschonden.
15. De rechtbank is evenwel van oordeel dat eiser niet in zijn belangen is geschaad. Eiser en zijn gemachtigde zijn op andere momenten in de procedure voldoende in de gelegenheid geweest om standpunten naar voren te brengen. Uit het dossier volgt dat verschillende malen per e-mail een uitwisseling van informatie heeft plaatsgevonden en bovendien had gemachtigde in het hoorgesprek van 17 februari 2022 over de naheffingsaanslag de gelegenheid om ook feiten en omstandigheden aan te voeren over zijn recht op een dwangsom, aangezien hij uitgaande van de door hem gestelde ontvangst van de ingebrekestelling op 12 januari 2022 op 17 februari 2022 al in de veronderstelling moest zijn dat de termijn van twee weken verstreken was en dat eiser al recht had op een dwangsomvergoeding. Gelet op het voorgaande is eiser door het uitblijven van een hoorgesprek niet benadeeld en zal de rechtbank dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1.
Zowel het besluit geen dwangsom toe te kennen (het dwangsombesluit van 29 maart 2022) als de uitspraak op het daartegen gerichte bezwaar (de uitspraak op bezwaar van 16 mei 2022) zijn genomen door V.J.D. Portanger. Portanger is afdelingshoofd Gemeentebelastingen Kennemerland Zuid (GBKZ) en aangewezen als heffingsambtenaar. De beslissing op het bezwaar is derhalve niet krachtens mandaat genomen en er is dus niet gehandeld in strijd met art.10:3 lid 3 Awb. Ook materieel is niet gehandeld in strijd met voormelde bepaling omdat het dwangsombesluit is genomendoor een andere persoon ( [naam 1] ) dan degene die het bezwaar heeft behandeld ( [naam 2] ).
5.2.
De gemachtigde van belanghebbende heeft de ingebrekestelling digitaal verzonden naar het emailadres info@zandvoort.nl. Dit hoewel op de achterzijde van het duplicaat van de naheffingsaanslag staat dat digitaal bezwaar gemaakt kan worden via www.gbkz.nl.
Ook indien de gemachtigde van belanghebbende niet beschikte over de achterzijde van vorenvermeld duplicaat kan het niet anders dan dat hij als beroepsmatig optredende gemachtigde die frequent te maken heeft met GBKZ, wist dat als het gaat om belastingheffing hij zich tot GBKZ moest wenden. Het Hof acht hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder 12 juist en maakt dat oordeel tot de zijne. Het Hof overweegt dat het beeld is ontstaan dat de gemachtigde opzettelijk de ingebrekestelling heeft verstuurd naar het emailadres van de gemeente Zandvoort in de hoop dat daardoor niet binnen de in de ingebrekestelling gestelde termijn zou worden beslist.
5.3.
In de betwisting van de ontvangst van een ingebrekestelling per post door de heffingsambtenaar ligt betwisting van de verzending daarvan besloten. Belanghebbendes gemachtigde heeft ter zitting verklaard geen administratie te hebben bijgehouden aan de hand waarvan zou kunnen worden bewezen dat de ingebrekestelling op 12 januari 2022 ook per post is verzonden en heeft bewijs van die verzending per post ook op geen enkele andere wijze aannemelijk gemaakt.
5.4.
Uit hetgeen is overwogen onder 5.2. en 5.3. volgt dat er voor dit geding van moet worden uitgegaan dat de heffingsambtenaar pas in gebreke is gesteld nadat al uitspraak op bezwaar was gedaan.
5.5.
In de onderhavige zaak is het bezwaar tegen de naheffingsaanslag wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard. Tegen die beslissing is geen rechtsmiddel ingesteld. Het Hof is van oordeel dat indien het onderliggende besluit (i.c. de naheffingsaanslag) geen onderdeel meer uitmaakt van het geschil geen verplichting bestaat tot het horen in de bezwaarfase van beslissingen die uitsluitend betrekking hebben op nevenvorderingen zoals een dwangsom (vgl. HR 25 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1619). Indien dat anders is, is het Hof van oordeel – anders dan de rechtbank en overeenkomstig hetgeen de heffingsambtenaar in hoger beroep heeft betoogd – dat van het horen mocht worden afgezien omdat aangezien ingebrekestelling pas heeft plaatsgevonden nadat al uitspraak op het bezwaar tegen de naheffingsaanslag was gedaan, het bezwaar tegen het dwangsombesluit kennelijk ongegrond was.
Indien ook op dit punt anders moet worden geoordeeld acht het Hof hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder 15 juist.
Slotsom
5.6.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende niet slaagt.

6.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. F.J.P.M. Haas, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. W. de Gelder als griffier. De beslissing is op 7 mei 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
(alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.