Uitspraak
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
6. Beslissing
3.1. De rechter heeft bij beslissing van 3 januari 2025 einduitspraak gedaan in de klachtzaak, waarin door klaagster is geklaagd over[de notaris]
. Het verzoek tot wraking is gedaan op 9 januari 2025 (en aangevuld op 22 januari 2025), dus na die beschikking. De wet geeft geen mogelijkheid om een rechter te wraken nadat deze in de hoofdzaak einduitspraak heeft gedaan. Het door verzoekster aangehaalde arrest van de Hoge Raad doet hier niet aan af, sterker nog ook daarin wordt door de Hoge Raad herhaald dat het uitgangspunt is dat er sprake is van een gesloten stelsel van rechtsmiddelen dat zich er tegen verzet dat de motivering van een beslissing door een rechter grond kan vormen voor een wraking. Dit kan anders zijn indien sprake is van een tussenbeslissing. Dat is in casu echter niet aan de orde. Verzoekster kan dan ook niet worden ontvangen in het wrakingsverzoek.
4.Beoordeling ontvankelijkheid
de kamer verklaart (…)”), is het hof van oordeel dat uit de tekst van de beslissing volgt dat sprake is van een beslissing van de voorzitter van de kamer als bedoeld in artikel 99 lid 11 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna). Het hof leidt dit af uit het volgende:
- de kop van de beslissing luidt: “
- in rov. 5.2 is het volgende overwogen:
De voorzitter kan een klacht na een summier onderzoek, zo nodig na de klager en de betreffende notaris te hebben gehoord, onmiddellijk met een gemotiveerde beslissing afwijzen als zij van oordeel is dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, of van onvoldoende gewicht (artikel 99 lid 11 Wna).”
de kamer verklaart (…)” kan niets anders zijn dan een kennelijke misslag.