ECLI:NL:GHAMS:2025:1358

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
23/487
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag bpm en beoordeling van CO2-uitstootwaarde en gebruiksschade

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag bpm die door de inspecteur van de Belastingdienst is opgelegd. De rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Belanghebbende had een aangifte bpm ingediend voor de registratie van een gebruikte Audi Q7, maar de inspecteur stelde dat de werkelijke afschrijving hoger was dan door belanghebbende opgegeven, wat leidde tot de naheffingsaanslag. Tijdens de zitting op 11 februari 2025 heeft belanghebbende aanvullende stukken ingediend, waaronder facturen voor reparaties en een e-mailbericht van een derde partij. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende beoordeeld, waaronder de vraag of de auto een product van een andere lidstaat is in de zin van artikel 110 VwEU en of er sprake is van meer dan normale gebruiksschade. Het Hof concludeert dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat de auto uit een andere lidstaat komt en dat het taxatierapport onbetrouwbaar is. Uiteindelijk oordeelt het Hof dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 8.257 en dat de inspecteur de kosten van belanghebbende moet vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/487
11 maart 2025
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. S.M. Bothof)
tegen de uitspraak van 21 mei 2023 in de zaak met kenmerk HAA 22/1825 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
In de bestreden uitspraak heeft de rechtbank het beroep van belanghebbende betreffende een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) ongegrond verklaard.
1.2.
In het daartegen ingestelde hoger beroep heeft belanghebbende een hogerberoepschrift ingediend, de inspecteur een verweerschrift en belanghebbende op 10 januari 2025 en 30 januari 2025 nog nadere stukken (een uitdraai van een rekenblad, respectievelijk een
e-mailbericht).
1.3.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Met dagtekening 7 juli 2021 heeft belanghebbende een aangifte bpm ingediend met het oog op de registratie in het kentekenregister van een gebruikte Audi Q7 3.0 TFSI Quattro Pro Line S (hierna: de auto). De inspecteur heeft de aangifte op 8 juli 2021 ontvangen.
2.2.
De auto is nieuw geproduceerd voor de Amerikaanse markt. In juni 2021 is de auto kort in het kentekenregister in Duitsland ingeschreven geweest op naam van [bedrijf A] GmbH, een bedrijf dat voor andere bedrijven en natuurlijke personen het verkrijgen van een Duitse ‘Zulassung’ regelt. Vaak vindt dan op dezelfde dag weer uitschrijving uit het Duitse kentekenregister plaats wanneer het betrokken voertuig niet voor de Duitse markt bestemd is. Inschrijving in het Duitse kentekenregister was destijds in de praktijk mogelijk zonder dat het voertuig zich in Duitsland bevond of naar Duitsland moest komen.
2.3.
In de aangifte bpm zijn onder meer de volgende gegevens betreffende de auto vermeld:
Datum eerste toelating
24-02-2017
CO2-uitstoot
332 g/km
Netto catalogusprijs inclusief accessoires en opties
€ 90.727
Bruto bpm
€ 86.865
Historische nieuwprijs cf. taxatierapport
€ 125.300
Handelsinkoopwaarde cf. taxatierapport
€ 11.600
Verschuldigde bpm
€ 8.035
2.4.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport, met als opschrift ‘Expertiseverslag’, gevoegd van het bedrijf [bedrijf B] . Dat taxatierapport is ondertekend door [persoon C] , onder vermelding van de titel ‘Register Taxateur Hedendaagse Voertuigen’ en ‘Certificaatnummer [***] (RMTN Register)’. In het rapport is vermeld dat de expertise heeft plaatsgevonden op 30 juni 2021 tussen 10:15 uur en 10:50 uur te Amsterdam.
2.4.2.
Volgens het taxatierapport is de algemene indruk van de auto ‘redelijk’. Hetzelfde geldt voor de indruk van het onderstel, die van de carrosserie, die van het interieur en die van de banden. Alleen de indruk van de technische staat is ‘matig’. Onder ‘opmerkingen’ is in het rapport vermeld dat “er (…) meer dan normaal te verwachten (gebruiks)beschadigingen op dit voertuig aanwezig [zijn], niet zijnde een schadevoertuig als bedoeld in WVW 1994, artikel 1 1e lid, onderdeel u.”
2.4.3.
Onder ‘waardebepaling’ is in het taxatierapport vermeld dat de ‘handelsinkoopwaarde (onbeschadigd) gebaseerd op de voornoemde referentievoertuigen onder aftrek van een gangbare marge bij importvoertuigen’ € 28.543 is. Dezelfde waarde, maar dan uitgaande van ‘beschadigd’ is op € 11.600 bepaald.
2.4.4.
Bij het taxatierapport is een schadecalculatie gevoegd voor revisie van de transmissie en van de motor (€ 9.932,16 exclusief btw), voor arbeidsloon (€ 3.221,80 exclusief btw) en spuitkosten (€ 2.530,00 exclusief btw) betreffende diverse plaatwerk en bijkomende kosten (€ 1.331,09). Inclusief btw telt de schadecalculatie op tot € 22.588,21.
2.5.
De auto is op 13 juli 2021 geschouwd door Domeinen Roerende Zaken. In het verslag van die schouw zijn de volgende gegevens vermeld die van de aangifte en het taxatierapport afwijken:
Netto catalogusprijs inclusief accessoires en opties
€ 83.030
Historische nieuwprijs
€ 115.986
Laagste handelsinkoopwaarde zonder schade
€ 35.137 (koerslijst Xray)
Bruto schadecalculatie
€ 0
Vastgestelde waardevermindering door schade
€ 0
Handelsinkoopwaarde
€ 35.137
2.6.
Bij brief van 4 augustus 2021 heeft de inspecteur aan belanghebbende meegedeeld dat hij voornemens was hem een naheffingsaanslag op te leggen. De inspecteur is daarbij van de van Domeinen Roerende Zaken verkregen gegevens uitgegaan. Volgens hem bedroeg de werkelijke afschrijving 69,71%, berekend als: (€ 115.986 - € 35.137) / € 115.986 x 100%. Omdat de forfaitaire tabel (artikel 8, lid 5, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: Uitvoeringsregeling)) tot een voor belanghebbende gunstiger afschrijving van 70,25% leidt, heeft de inspecteur de verschuldigde bpm op basis van de tabel berekend op € 25.842. Dienovereenkomstig is de naheffingsaanslag opgelegd tot een bedrag van € 17.807 (€ 25.842 - € 8.035).
2.7.
In hoger beroep heeft belanghebbende twee aan hem gerichte facturen voor de reparatie van de auto overgelegd. De eerste factuur is afkomstig van ‘ [bedrijf D] ’ uit Almere, met factuurdatum 13 juni 2021. De omschrijving houdt werkzaamheden aan plaatwerk (spuiten) en aan het chassis (richten en spuiten) in, almede het vervangen van twee airbags. De tweede factuur is afkomstig van ‘ [bedrijf E] ’ uit Almere, met factuurdatum 8 juli 2021. De omschrijving houdt onder meer werkzaamheden voor motorrevisie in.
2.8.
Verder is een e-mailbericht van [persoon F] aan de gemachtigde overgelegd, waarin hij als volgt antwoordt op een vraag of er nog bewijs is dat de auto is gekocht in Duitsland:
“Hoi,
Ik heb echt helemaal niks meer, we kopen zoveel in Duitsland. En bij deze hadden we nog zelfs een probleem daarom geen factuur gekregen wij hebben de auto gezien en omdat we hem in Duitsland kopen verwachtten we ook duitse papieren, na aankoop kregen we ineens amerikaanse papieren, waardoor we dus wilde afhaken omdat invoeren van amerikaanse auto’s lastiger zijn of eerst invoeren in Duitsland en dan in NL, maar goed toen we wilde afhaken na betaling werden we soort van bedreigd en omsingeld was ook exht afgelegen plek, alleen ik en de sleepdienst was er en hadden we keuze of de auto zo meenemen of zonder auto weer terug dus ook zonder geld, waardoor we de auto hebben opgeladen en vlug weg zijn gegaan, ondanks dat ook nog deze probleem erbij.
Maar helaas dus geen bewijsstukken.
Met vriendelijke groet,
[persoon F] ”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag bpm terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld.
3.2.
Hetgeen partijen in het kader van het geschil hebben aangevoerd komt, voor zover relevant voor de te nemen beslissing, bij de beoordeling aan de orde.

4.Beoordeling

Artikel 110 VwEU/CO2-uitstoot
4.1.
De rechtbank heeft belanghebbende niet geslaagd geacht in het bewijs dat de auto een product van een andere lidstaat is in de zin van artikel 110 van het VwEU. Artikel 110 van het VwEU dwingt daarom ook niet ertoe om van een lagere CO2-uitstootwaarde van de auto uit te gaan, en daarmee een lagere bruto bpm, aldus de rechtbank.
4.2.
In hoger beroep heeft belanghebbende zijn beroep op artikel 110 van het VwEU herhaald. In dat kader heeft hij aanvullend het in 2.8 weergegeven e-mailbericht overgelegd.
4.3.1.
Net als de rechtbank acht het Hof belanghebbende niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat de auto een product van een andere lidstaat is. Duidelijk is slechts dat de auto als gebruikt voertuig afkomstig is uit de Verenigde Staten. De omstandigheid dat de auto in het Duitse kentekenregister ingeschreven is geweest, hoeft niet te betekenen dat de auto ook in Duitsland is geweest (zie 2.2). Verder is de verklaring van Aslan (zie 2.8) van onvoldoende gewicht om anders te oordelen. Die verklaring wordt vooral niet ondersteund door andere bewijsmiddelen (bijvoorbeeld een inkoopfactuur, communicatie met een verkoper van de auto, etc.), terwijl onduidelijk is gebleven wie Aslan is, wat zijn relatie met belanghebbende is en waarom geen aangifte bij de politie is gedaan als hij en/of belanghebbende inderdaad onder bedreiging zijn opgelicht.
4.3.2.
De klacht dat voor de auto van een lagere CO2-uitstootwaarde moet worden uitgegaan, en daardoor een lagere bruto bpm, faalt daarom.
Meer dan normale gebruiksschade/correctie wegens schadeverleden
4.4.
De rechtbank heeft belanghebbende verder niet erin geslaagd geacht de aanwezigheid van meer dan normale gebruiksschade aan de auto aannemelijk te maken. In dat kader heeft zij overwogen dat het taxatierapport bij de aangifte op belangrijke punten onbetrouwbaar is. Evenmin heeft de rechtbank het standpunt van belanghebbende gevolgd dat vanwege het schadeverleden van de auto hoe dan ook een extra waardevermindering passend is.
4.5.1.
Belanghebbende heeft in hoger beroep opnieuw betoogd dat een hogere afschrijving van de auto in aanmerking moet komen in verband met meer dan normale gebruiksschade. Naar het Hof begrijpt beroept belanghebbende zich daartoe op het taxatierapport en de door hem in hoger beroep overgelegde reparatiefacturen. Tevens is opnieuw aangevoerd dat een correctie vanwege het schadeverleden aangewezen is.
4.5.2.
De inspecteur heeft onder meer het volgende naar voren gebracht als redenen waarom het taxatierapport onbetrouwbaar is, nog afgezien van de constateringen tijdens de schouw door Domeinen Roerende Zaken:
  • de ondertekenaar van het taxatierapport bij de aangifte, [persoon C] , is in geen enkel bestaand register ingeschreven;
  • uit de foto’s bij het taxatierapport blijkt duidelijk dat niet [persoon C] , maar de heer [persoon G] , eigenaar van [bedrijf B] , de auto heeft opgenomen;
  • in het rapport is vermeld dat de auto is opgenomen tussen 10:15 uur en 10:50 uur, terwijl uit de foto’s een tijdstip van 16:45 uur blijkt;
  • de auto was ten tijde van de opname in elk geval reeds gespoten, zoals blijkt uit een van de door belanghebbende in hoger beroep overgelegde facturen, terwijl ook uit de foto’s geen lakschade blijkt, en toch worden spuitkosten gecalculeerd;
  • bij keuring van de auto op 1 juli 2021 heeft de RDW geen schade geconstateerd, en
  • op de foto’s is te zien dat de expertise in Almere heeft plaatsgevonden bij [bedrijf E] , dat essentiële gebreken aan de auto heeft verholpen.
4.6.1.
Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende niet erin geslaagd de aanwezigheid van meer dan normale gebruiksschade ten tijde van de aangifte bpm aannemelijk te maken. Het taxatierapport bij de aangifte weerspiegelt namelijk niet de staat van de auto ten tijde van de aangifte. Meer in het algemeen is dat rapport onbetrouwbaar. Gewezen zij op hetgeen de inspecteur over dat rapport naar voren heeft gebracht, zoals weergegeven in 4.5.2, en door belanghebbende niet (gemotiveerd) is bestreden. Het komt erop neer dat de persoon van de taxateur een ander is dan in het rapport wordt voorgespiegeld, onterecht gewag is gemaakt van inschrijving van de ondertekenaar in een register voor taxateurs, een onjuist tijdstip en een onjuiste plaats van de opname van de auto zijn vermeld, en er schade is opgevoerd die er evident niet (meer) was.
4.6.2.
Gelet op hetgeen in 4.6.1 is overwogen, kan de taxatiemethode niet worden toegepast om de afschrijving van de auto te bepalen. Uitgegaan moet worden van de koerslijstmethode of de forfaitaire afschrijvingstabel. Het is niet mogelijk om, in aanvulling op de met een van die methoden gevonden afschrijving van de auto, een nadere vermindering in aanmerking te nemen vanwege het schadeverleden van de auto. Bovendien kan belanghebbende niet met vrucht een beroep doen op artikel 110 van het VwEU, omdat niet is bewezen dat de auto een product van een andere lidstaat is (zie 4.3.1). Overigens zou belanghebbende niet hebben voldaan aan zijn stelplicht voor een succesvol beroep op artikel 110 van het VwEU op dit punt (vgl. HR 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, r.o. 3.6.2).
4.6.3.
De klachten van belanghebbende met betrekking tot de voor de auto in aanmerking genomen handelsinkoopwaarde falen daarom.
Historische nieuwprijs
4.7.
Ten aanzien van de in aanmerking te nemen historische nieuwprijs, het beginpunt van de afschrijving van de auto, heeft de rechtbank geoordeeld dat moet worden aangesloten bij de nieuwprijs van het in de gewenste koerslijst vermelde referentievoertuig, waarin de bruto bpm is berekend uitgaande van de CO2-uitstoot van dat referentievoertuig. Partijen zijn het in hoger beroep terecht erover eens dat dit oordeel onjuist is en dat de historische nieuwprijs moet worden vastgesteld uitgaande van de bruto bpm voor de auto zelf en niet moet worden aangesloten bij de historische nieuwprijs van enige referentieauto (HR 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1714). Partijen zijn het verder erover eens dat de naheffingsaanslag op die grond moet worden verminderd tot € 8.257. Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.
Slotsom
4.8.
Het hoger beroep is gegrond.

5.Kosten

Aanleiding bestaat de inspecteur te veroordelen in de kosten van belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep, meer bepaald de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand, een en ander als volgt, met toepassing van het forfait in het Besluit proceskosten bestuursrecht:
  • 2 punten voor de hogerberoepsfase, voor het indienen van het beroepschrift en het bijwonen van de zitting, tegen een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor van 0,5;
  • 2 punten voor de beroepsfase, voor het indienen van het beroepschrift en het bijwonen van de zitting, tegen een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor van 0,5, en
  • 2 punten voor de bezwaarfase, voor het indienen van het bezwaarschrift en het bijwonen van de hoorzitting, tegen een waarde per punt van € 647 en een wegingsfactor van 0,5.
Dat leidt tot een in totaal te vergoeden bedrag van € 2.461. Het Hof acht de wegingsfactor van 0,5 passend, omdat de zaak niet gecompliceerd is (een betrekkelijke standaardzaak over bpm met bekende geschilpunten en zonder feitelijke ingewikkeldheden) en de werkbelasting van de betrokken rechtsbijstandverlener daarom beperkt is.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 8.257;
  • draagt de inspecteur op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht van € 184 dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep heeft betaald en het griffierecht van € 274 dat belanghebbende voor de behandeling van het hoger beroep heeft betaald, en
  • veroordeelt de inspecteur in de kosten van belanghebbende voor het geding voor het Hof, voor het geding voor de rechtbank en in verband met de behandeling van het bezwaar, vastgesteld op € 2.461 in totaal.
De uitspraak is gedaan door mrs. W.J. Blokland, voorzitter, C.J. Hummel en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen als griffier. De beslissing is op 11 maart 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: