ECLI:NL:GHAMS:2025:1381

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
200.333.482
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder van een start-up voor onjuiste informatieverstrekking over de voortgang van een beleggingsplatform

In deze zaak staat de aansprakelijkheid van [geïntimeerde], voormalig bestuurder van Kwynt c.s., centraal. Kwynt c.s. heeft in hoger beroep de rechtbankuitspraak van 3 mei 2023 aangevochten, waarin hun vorderingen tegen [geïntimeerde] werden afgewezen. De kern van de zaak betreft de vraag of [geïntimeerde] zijn medebestuurders opzettelijk of ernstig verwijtbaar onjuist heeft geïnformeerd over de voortgang van de ontwikkeling van een IT-platform voor particuliere beleggers. De rechtbank oordeelde dat er geen ernstig verwijt aan [geïntimeerde] kon worden gemaakt, maar Kwynt c.s. betwist dit en stelt dat [geïntimeerde] hen heeft misleid over de status van het project. Het hof heeft een tussenarrest gewezen en partijen in de gelegenheid gesteld om een deskundigenrapport in te brengen. De zaak is aangehouden voor het indienen van aanvullende stukken en zal op 14 oktober 2025 opnieuw worden behandeld. Het hof heeft de relevante juridische maatstaf voor bestuurdersaansprakelijkheid besproken, waarbij het gaat om de vraag of aan de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, rekening houdend met de omstandigheden van het geval.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.333.482/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/721571 / HA ZA 22-633
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 juni 2025
in de zaak van
KWYNT MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
FINCY HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat: mr. M.N. van Dam te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [plaats] , Frankrijk,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Schimmel te Amsterdam.
Partijen worden hierna Kwynt, Fincy (en gezamenlijk Kwynt c.s.) en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

Het gaat in deze zaak om de vraag of [geïntimeerde] als voormalig bestuurder van Kwynt c.s. aansprakelijk is op grond van artikel 2:9 BW jegens Kwynt c.s. wegens bewuste misleiding danwel ernstig verwijtbaar onjuist informeren van medebestuurders van Kwynt c.s. over de voortgang van de ontwikkeling van een platform voor particuliere beleggers. De rechtbank heeft de vorderingen van Kwynt c.s. afgewezen. Het hof wijst een tussenarrest teneinde partijen in de gelegenheid te stellen een Frans deskundigenrapport en hun visie daarop in het geding te brengen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Kwynt c.s. zijn bij dagvaarding van 2 juni 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 3 mei 2023 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen Kwynt c.s. als eisers en [geïntimeerde] als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis).
2.2.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord met één productie.
2.3.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 15 januari 2025 laten toelichten. Kwynt c.s. door mr. Van Dam voornoemd en door mr. T.H.W. Korvinus, advocaat te Amsterdam, en [geïntimeerde] door mr. Schimmel voornoemd en mr. A.L.M. Bakhuis, advocaat te Amsterdam, beiden aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen. Partijen hebben nadere producties overgelegd, Kwynt c.s. de producties 30 tot en met 33 en [geïntimeerde] productie 31.
2.4.
Partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2.5.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.Feiten

De rechtbank heeft onder 2.1 tot en met 2.12 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Met
grief 1stellen Kwynt c.s. dat de feitenvaststelling door de rechtbank onder 2.1, 2.6 en 2.8 tot en met 2.10 van het bestreden vonnis onjuist dan wel onvolledig is. Het hof zal met het in de toelichting op deze grief gestelde rekening houden voor zover in hoger beroep relevant, voldoende feitelijk onderbouwd en niet voldoende door [geïntimeerde] bestreden. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
Kwynt en Fincy zijn opgericht in januari 2020. Fincy verricht houdsteractiviteiten. Kwynt is haar werkmaatschappij en samen vormen zij een startup in fintech. Particuliere beleggers kunnen via een IT-platform (het Fincy-platform, hierna: het platform) deelnemen in het Fincy Fonds dat belegt in
exchange traded funds. Hiervoor is een icbe-vergunning nodig van de Autoriteit Financiele Markten (hierna: de AFM, ‘icbe’ staat voor ‘instelling voor collectieve belegging in effecten’). De ontwikkeling van het platform is ondergebracht in de Franse vennootschap [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) Alle aandelen in [bedrijf] worden gehouden door Fincy.
3.2.
[geïntimeerde] is vanaf de oprichting bestuurder geweest van Kwynt en [bedrijf] en met ingang van 9 september 2020 ook van Fincy. Hij is eerder bij BNP Paribas betrokken geweest bij de ontwikkeling van een platform. [geïntimeerde] ontving in verband met de sociale zekerheids- regelgeving een bescheiden salaris van [bedrijf] . Hij ontving geen bezoldiging voor zijn werkzaamheden voor Kwynt en Fincy.
3.3.
De medeoprichters van Kwynt, Fincy en [bedrijf] waren [naam 1] en [naam 2] , hierna: [naam 1] en [naam 2] . [naam 1] is ook bestuurder van Kwynt en Fincy en [naam 2] is medebestuurder van Fincy. De bestuurders hielden wekelijks een bestuurs- vergadering. Van de bestuursvergaderingen werden geen notulen gemaakt.
3.4.
[geïntimeerde] heeft toegewerkt naar een zogenoemd
Minimal Viable Product(MVP): een eerste werkende versie van het platform die voldoet aan de meest essentiële eisen om de markt te betreden. In april 2019, dus nog voor de oprichting van Kwynt en Fincy, ging hij uit van een eerste prognose met 15 januari 2020 als beoogde opleverdatum van het MVP voor een budget van € 624.000,-.
3.5.
In het eerste halfjaar van 2020 is de prognose bijgesteld naar een beoogde oplevering van het MVP in januari 2021 voor een bijgesteld budget van € 900.000,-.
3.6.
[naam 1] heeft (via een aan hem gelieerde vennootschap) in totaal € 1.113.225,- in het platform geïnvesteerd. Die investering is later overgenomen door Fincy door middel van een agiostorting op kapitaal.
3.7.
Op 21 januari 2021 heeft [geïntimeerde] een voortgangsrapportage over het platform aan zijn medebestuurders gepresenteerd (hierna: de Voortgangsrapportage). Het openstaande werk is uitgedrukt in zogenoemde
story points.Volgens de Voortgangsrapportage waren er 3.033
story points done,798
remaining for launchen 381
remaining for after launch.
3.8.
[geïntimeerde] medebestuurders hadden vraagtekens bij de door hem gepresenteerde voortgang. [naam 1] heeft aan [naam 3] , een kennis met IT-ervaring, gevraagd een zogeheten
sanity checkte doen. [naam 3] heeft zijn bevindingen mondeling aan [naam 1] meegedeeld en uiteindelijk op 25 januari 2022 op schrift gesteld. [naam 3] heeft de Voortgangsrapportage bekeken en een gesprek met [geïntimeerde] gevoerd en concludeerde op basis daarvan dat het platform op essentiële punten niet af was, terwijl daar wel een toereikend budget voor was en hij betwijfelde of [geïntimeerde] wel de juiste expertise had om het project te leiden.
3.9.
Voor nader onderzoek heeft [naam 1] in februari 2021 softwareontwikkelaar System4 (hierna: System4) ingeschakeld. System4 heeft op 3 juni 2021 schriftelijk rapport uitgebracht. Kort gezegd heeft zij gesignaleerd dat essentiële onderdelen van de broncode gebrekkig of in het geheel niet waren geschreven.
3.10.
[naam 1] en [naam 2] hebben vervolgens softwareontwikkelaar d-centralize (hierna: d-centralize) ingeschakeld en haar verzocht een contra-expertise van de bevindingen van System4 uit te voeren. d-centralize heeft in twee rapporten in augustus en november 2021 en een brief van 4 januari 2022 in de kern geconcludeerd dat het platform voor 10% af was en dus heeft gefaald. Voor het daadwerkelijk geïnvesteerde bedrag had het Fincy-platform er volgens d-centralize volledig moeten staan.
3.11.
De AFM heeft in het voorjaar van 2021 aan Kwynt de icbe-vergunning verleend.
3.12.
In het voorjaar van 2021 is [geïntimeerde] ontslagen als bestuurder van Fincy, Kwynt en [bedrijf] . [geïntimeerde] vordert schadevergoeding wegens zijn ontslag als bestuurder van [bedrijf] in een procedure bij de Franse rechter, waarin [bedrijf] , Fincy, [naam 1] en [naam 2] gedaagden zijn.
3.13.
De Franse rechter heeft een deskundigenbericht met betrekking tot – kort gezegd – de status van het platform gelast en daartoe de heer [naam 5] (hierna: [naam 5] ) tot deskundige benoemd. [naam 5] heeft in december 2024 een door hem opgesteld concept deskundigenrapport ter becommentariëring aan de procespartijen in de Franse procedure gezonden.
3.14.
Kwynt c.s. hebben op 15 mei 2024 [naam 4] (hierna: [naam 4] ), CTO (Chief Technical Officer) van Kwynt, verzocht een rapport op te stellen over de status van het platform zoals daarover door [geïntimeerde] in de Voortgangsrapportage per 21 januari 2021 was gerapporteerd. [naam 4] heeft op 20 december 2024 schriftelijk gerapporteerd. Zijn onderzoek was gebaseerd op de softwarecode van het platform per 31 mei 2021 en [naam 4] heeft zijn bevindingen vergeleken met de status van het platform per 21 januari 2021. [naam 4] concludeert – onder meer en samengevat – dat er minimale vooruitgang was geboekt bij het ontwikkelen van het platform en dat het platform (het MVP) slechts voor 6,30% gereed was.
3.15.
Kwynt heeft de verdere ontwikkeling van het platform opgedragen aan System4. System4 heeft de broncode van [bedrijf] terzijde geschoven en is vrijwel opnieuw begonnen.
3.16.
Het platform is sinds medio 2024 operationeel.

4.Eerste aanleg

4.1.
Kwynt c.s. hebben in eerste aanleg, samengevat, gevorderd om bij vonnis – uitvoerbaar bij voorraad – voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] zijn taak als bestuurder van Fincy en/of Kwynt onbehoorlijk heeft vervuld, en [geïntimeerde] te veroordelen tot betalen van een schadevergoeding van
primair€ 1.113.225,- aan Fincy en van € 5.780.000,- aan Kwynt en
subsidiairop te maken bij staat, alles vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
4.2.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen van Kwynt c.s.
4.3.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van Kwynt c.s afgewezen. Volgens de rechtbank is niet gebleken van een aan [geïntimeerde] persoonlijk te maken ernstig verwijt, waardoor er geen grond is voor bestuurdersaansprakelijkheid en dus evenmin voor toewijzing van een daarop gebaseerde schadevergoedingsvordering van Kwynt c.s. jegens [geïntimeerde] . De rechtbank heeft Kwynt c.s. veroordeeld in de proceskosten.

5.Beoordeling

5.1.
Kwynt c.s. hebben in hoger beroep vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd tot het vernietigen van het bestreden vonnis met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in beide instanties. Kwynt heeft in hoger beroep verder haar eis gewijzigd en vordert nu, naast een verklaring voor recht, geen concreet schadebedrag meer maar slechts nog dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot vergoeding van de door Kwynt geleden schade op te maken bij staat overeenkomstig het bepaalde in artikel 612 e.v. Rv. Fincy heeft haar vordering gehandhaafd.
5.2.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen met veroordeling van Kwynt c.s in de kosten van het geding in hoger beroep.
5.3.
Kwynt c.s. beogen dat het geschil in hoger beroep integraal opnieuw wordt beoordeeld. Bij de bespreking van de grieven zal het hof betrekken wat Kwynt c.s. in de inleidende hoofdstukken van hun memorie van grieven hebben aangevoerd.
Grief 2 – maatstaf bestuurdersaansprakelijkheid
5.4.
Grief 2betreft de maatstaf die in deze zaak geldt voor de beantwoording van de vraag of sprake is van aansprakelijkheid van [geïntimeerde] op grond van het bepaalde in artikel 2:9 BW. De grief betreft met name de wijze waarop de rechtbank deze maatstaf in de visie van Kwynt c.s. heeft aangevuld.
5.5.
Kwynt c.s. stellen in dit verband – samengevat – het volgende. [geïntimeerde] heeft zijn medebestuurders structureel onjuist geïnformeerd en dus misleid over de voortgang van de ontwikkeling van het platform. Ook als geen sprake zou zijn van misleiding, is [geïntimeerde] aansprakelijk. Voor aansprakelijkheid van [geïntimeerde] op grond van onbehoorlijke taakvervulling is niet vereist dat sprake is van bewuste misleiding van [geïntimeerde] ’s medebestuurders. Het gaat alleen om de vraag of [geïntimeerde] ter zake van zijn handelen dan wel nalaten persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Daarvan kan ook sprake zijn indien [geïntimeerde] zijn medebestuurders onbewust verkeerd heeft geïnformeerd. Hierbij dient uit te worden gegaan van hetgeen objectief geldt voor een ‘maatman-bestuurder’, hetgeen de rechtbank heeft miskend. Verder gaat het bij Kwynt c.s. niet om een ‘standaard’ startup maar om een financiële onderneming (een icbe) die een vergunning van de AFM nodig had. Van bestuurders van een icbe mag in verband met de aard van de bedrijfsactiviteiten en de strenge (toezicht)regelgeving juist meer worden verwacht dan van andere bestuurders. Door te oordelen dat sprake is van een nieuw te ontwikkelen platform in een start up en dat die omstandigheid een grote mate van onzekerheid en onvoorspelbaarheid met zich brengt, hetgeen relevant is voor de vraag of [geïntimeerde] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, lijkt de rechtbank van het tegenovergestelde uit te gaan, dit alles aldus Kwynt c.s.
5.6.
[geïntimeerde] heeft de stellingen van Kwynt c.s. bestreden. Het verweer van [geïntimeerde] zal het hof bij de beoordeling van de grief betrekken.
Beoordelingsmaatstaf
5.7.
Het hof neemt als uitgangspunt de volgens vaste rechtspraak geldende beoordelings- maatstaf ten aanzien van aansprakelijkheid van een bestuurder op grond van artikel 2:9 BW, waarover partijen zelf overigens ook niet echt van mening lijken te verschillen. Voor het aannemen van een dergelijke aansprakelijkheid is vereist dat aan de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of in een bepaald geval plaats is voor een ernstig verwijt als hier bedoeld, dient te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Tot de in aanmerking te nemen omstandigheden behoren onder meer de aard van de door de rechtspersoon uitgeoefende activiteiten, de in het algemeen daaruit voortvloeiende risico's, de taakverdeling binnen het bestuur, de eventueel voor het bestuur geldende richtlijnen, de gegevens waarover de bestuurder beschikte of behoorde te beschikken ten tijde van de aan hem verweten beslissingen of gedragingen, alsmede het inzicht en de zorgvuldigheid die mogen worden verwacht van een bestuurder die voor zijn taak berekend is en deze nauwgezet vervult (vgl. Hoge Raad 10 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2243 inzake
Staleman/Van de Ven).
5.8.
Het gaat hierbij om een geobjectiveerde maatstaf zoals Kwynt c.s. op zichzelf terecht betogen. Uit de stellingen van Kwynt c.s. blijkt echter wel dat zij aan hun vorderingen primair ten grondslag leggen dat [geïntimeerde] diens medebestuurders bij zijn mededelingen over (de voortgang van de ontwikkeling van) het platform
bewustheeft misleid (hetgeen opzettelijk handelen aan de zijde van [geïntimeerde] veronderstelt). Het hof zal hierop bij de beoordeling van grief 3 (onderdeel I) ingaan.
5.9.
Partijen verschillen wel van mening of, en zo ja in hoeverre, bij de beoordeling van de mogelijke aansprakelijkheid van [geïntimeerde] het
start upkarakter van de door Kwynt gedreven onderneming, de kwalificatie van Kwynt c.s. als zogeheten
fintechen de daardoor van toepassing zijnde financiële (toezicht)regelgeving van belang zijn. Het hof overweegt hierover het volgende.
Start up karakter van ondergeschikt belang
5.10.
Het gegeven dat bij Kwynt c.s. sprake was van een onderneming in de
start upfase zou in algemene zin een relevante omstandigheid kunnen zijn.
5.11.
In het onderhavige geval acht het hof dit gegeven echter van ondergeschikt belang. Het geschil tussen partijen gaat om het – al dan niet bewust of anderszins ernstig verwijtbaar – onjuist door [geïntimeerde] informeren van zijn medebestuurders over de voortgang van de ontwikkeling van het platform. Dit staat los van de kwalificatie van de onderneming van Kwynt c.s. als
start up. Daar komt bij dat het platform nog niet operationeel was, maar zich nog in de ontwikkelingsfase bevond. De vermeende aansprakelijkheid van [geïntimeerde] is gebaseerd op gedragingen dan wel nalatigheden in deze fase en heeft geen betrekking op diens handelen of nalaten in de periode dat het platform daadwerkelijk operationeel is. Het hof kent aan het
start upkarakter van de onderneming van Kwynt c.s. dan ook geen bijzondere betekenis toe voor de beantwoording van de vraag of [geïntimeerde] ter zake van zijn handelen of nalaten persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
5.12.
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.2 van het bestreden vonnis overwogen dat de omstandigheid dat het gaat om een nieuw te ontwikkelen platform in een start-up een grote mate van onzekerheid en onvoorspelbaarheid meebrengt. Ook de rechtbank heeft aldus niet zozeer betekenis toegekend aan het start-up karakter van de onderneming als zodanig, maar aan de te verwachten obstakels bij de ontwikkeling van het platform. Waar het in de onderhavige zaak niet direct gaat om die obstakels, maar, zoals gezegd, om de vraag of [geïntimeerde] zijn medebestuurders onjuist heeft geïnformeerd, mist de grief belang voor zover deze tegen genoemde rechtsoverweging is gericht.
Kwalificatie als fintech en toepasselijke financiële (toezicht)regelgeving
5.13.
Anders dan Kwynt c.s. betogen maar door [geïntimeerde] is betwist, is er verder naar het oordeel van het hof ook geen reden om voor aansprakelijkheid van [geïntimeerde] op grond van artikel 2:9 BW in dit geval bijzondere betekenis toe te kennen aan het feit dat de onderneming van Kwynt een
fintechbetreft en daarmee strenge financiële (toezicht)regelgeving op haar van toepassing zou zijn.
5.14.
Gelet op de grondslag van de vorderingen van Kwynt c.s. – het bewust of ernstig verwijtbaar onjuist informeren van medebestuurders in de ontwikkelingsfase – doet de kwalificatie van de onderneming van Kwynt als
fintechniet ter zake. De mogelijke aansprakelijkheid van [geïntimeerde] als bestuurder op deze grondslag heeft op zichzelf immers niet te maken met deze door Kwynt c.s. gestelde kwalificatie.
5.15.
Ook de verwijzing naar financiële (toezicht)regelgeving zoals de Wet financieel toezicht en daarop gebaseerde nadere regelgeving biedt geen steun aan het betoog van Kwynt c.s. Kwynt c.s. hebben gesteld dat op grond van deze regelgeving hogere integriteits- en zorgvuldigheidseisen mogen worden gesteld aan bestuurders van de beheerder van een icbe (zoals Kwynt en Fincy) en dat deze bestuurders op transparante wijze hun medebestuurders moeten informeren over risico’s voor de bedrijfsvoering. De door Kwynt c.s. aan [geïntimeerde] gemaakte verwijten betreffen echter niet de bedrijfsvoering (na ingebruikneming van het platform), maar zien op bewust of verwijtbaar onjuiste informatieverschaffing in de ontwikke- lingsfase van het platform. De door Kwynt c.s. genoemde regelgeving heeft naar het oordeel van het hof geen toegevoegde waarde voor de beoordeling van dit door hen aan [geïntimeerde] gemaakte verwijt. Dat neemt uiteraard niet weg dat het platform bij ingebruikname geschikt moest zijn voor een
fintechwaarop de genoemde strenge regelgeving van toepassing is.
5.16.
Uit het vorenstaande volgt dat grief 2 geen doel treft.
Grief 3, onderdeel I (onbegrijpelijke redeneringen over [geïntimeerde] ’s onjuiste, onvolledige en/of misleidende informatieverstrekking)
5.17.
Met
grief 3 onderdeel Ikeren Kwynt c.s. zich tegen rov. 4.5 en 4.7 van het bestreden vonnis. Daarin oordeelt de rechtbank – samengevat – dat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] heeft gelogen tegen zijn medebestuurders over de voortgang van de ontwikkeling van het platform en voorts dat uit de rapporten van System4 en d-centralize niet (voldoende) blijkt dat [geïntimeerde] zijn medebestuurders heeft misleid toen hij in januari 2021 een voortgangsrapportage presenteerde waaruit volgt dat het MVP voor 80% af was.
5.18.
De grief van Kwynt c.s. is gebaseerd op de stellingen dat [geïntimeerde] zijn medebe- stuurders stelselmatig onjuist, onvolledig en op misleidende wijze heeft geïnformeerd over de status van de ontwikkeling van het platform. Daarnaast is – ook als geen sprake is geweest van bewuste misleiding – volgens Kwynt c.s. sprake van ernstig verwijtbaar verkeerd informeren door [geïntimeerde] van diens medebestuurders van Kwynt c.s. Het platform was een cruciaal element van het business model van Kwynt c.s., had betrekking op specifieke deskundigheid en ervaring van [geïntimeerde] die wist of behoorde te weten dat zijn medebestuurders vertrouwden op zijn rapportages. Het is uitgesloten dat [geïntimeerde]
nietop de hoogte was van de werkelijke voortgang van de ontwikkeling van het platform en daarmee dus van het feit dat hij zijn medebestuurders en de vennootschap onjuiste informeerde, dit alles aldus Kwynt c.s. [geïntimeerde] heeft deze stellingen gemotiveerd bestreden. Het hof overweegt als volgt en zal daarbij eerst ingaan op de hoedanigheid waarin [geïntimeerde] door Kwynt c.s. wordt aangesproken.
[geïntimeerde] wordt aangesproken als bestuurder van Kwynt en Fincy
5.19.
De vorderingen van Kwynt c.s. richten zich tegen [geïntimeerde] in diens hoedanigheid van bestuurder van Fincy en Kwynt. Het gaat dus niet om de verantwoordelijkheid of aansprake- lijkheid van [geïntimeerde] als bestuurder van [bedrijf] of als uitvoerder van de ontwikkeling van het platform. Het verwijt ziet ook niet op het feit dat bij de technische ontwikkeling van het platform die plaatsvond binnen [bedrijf] – al dan niet door onvoorziene omstandigheden – vertraging optrad.
5.20.
[naam 2] , [naam 1] en [geïntimeerde] zijn begin 2019 gezamenlijk aan het project voor de ontwikkeling van het platform begonnen, waarbij voor alle betrokkenen duidelijk was dat de verantwoordelijkheid voor de (IT-technische) ontwikkeling van het platform primair bij [geïntimeerde] lag. [geïntimeerde] heeft ook niet betwist dat [naam 2] en [naam 1] geen IT-expertise hadden die nodig was voor de ontwikkeling van het platform en dat zij op dit punt vertrouwden op zijn expertise. De nadere juridische vormgeving van de samenwerking (in meerdere vennootschappen en met een SLA tussen Kwynt en [bedrijf] ) is pas veel later tot stand gekomen en wijzigde niet de initiële afspraken tussen de drie zakelijke partners. Dat de ontwikkeling van het platform plaatsvond binnen [bedrijf] , is niet relevant voor de beoordeling van de door Kwynt c.s. aan het adres van [geïntimeerde] als bestuurder van Kwynt en Fincy gemaakte verwijten over de informatieverschaffing aan zijn medebestuurders. De afgesproken taakverdeling werkt naar het oordeel van het hof – anders dan [geïntimeerde] verdedigt – echter wel degelijk ook door op het niveau van Kwynt en Fincy. Voor zover [geïntimeerde] met zijn verweer iets anders mocht hebben willen betogen, verwerpt het hof dit betoog.
Opzettelijk of ernstig verwijtbaar onjuist informeren door [geïntimeerde] ?
5.21.
Kwynt c.s. stellen
primairdat sprake is van
opzettelijkeonjuiste informatieverstrek- king dan wel misleiding door [geïntimeerde] , hetgeen naar het oordeel van het hof neerkomt op ‘liegen’. Het hof is van oordeel dat dit, tegenover de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] , vooralsnog onvoldoende is komen vast te staan.
5.22.
De stelling van Kwynt c.s. wordt niet – zoals zij hebben aangevoerd – ondersteund door de agenda’s van het wekelijks bestuursoverleg in de periode van 11 maart 2019 tot 3 mei 2021. Uit deze agenda’s blijkt – onder meer – dat het begrip ‘sprint’ een belangrijke rol heeft gespeeld in het wekelijkse overleg. Het hof begrijpt dat het afronden van een ‘sprint’ door de bestuurders is gehanteerd om zicht te houden op de voortgang van de ontwikkeling van het platform. Partijen geven echter een verschillende uitleg aan de term ‘afgerond’. Kwynt c.s. stellen zich op het standpunt dat de term ‘afgerond’ aangeeft dat de aan een bepaalde sprint door de ontwikkelaars toegewezen werkzaamheden volledig en succesvol zijn voltooid, zodat kan worden begonnen met de volgende ‘sprint’. Volgens [geïntimeerde] houdt de term ‘afgerond’ niet meer in dan dat de periode die voor een sprint was vastgesteld was doorlopen, maar dat betekent dat nog niet dat alle aan die periode toebedachte werkzaamheden succesvol zijn afgerond.
5.23.
Het hof constateert dat bij de medebestuurders van [geïntimeerde] kennelijk een andere verwachting heeft bestaan ten aanzien van de term ‘afronding van een sprint’ maar enkel daaruit kan niet, althans niet zonder meer, worden geconcludeerd dat [geïntimeerde] zijn medebestuurders op dit punt heeft misleid of opzettelijk onjuist heeft geïnformeerd. Ten aanzien van het gestelde ernstig verwijtbaar onjuist informeren door [geïntimeerde] van zijn medebestuurders (de
subsidiairegrondslag voor de vorderingen van Kwynt c.s.) geldt dit eveneens. De enkele bij [naam 2] en [naam 1] kennelijk bestaande verwachtingen omtrent de voltooiing van sprints leiden niet, althans niet zonder meer, tot de conclusie dat [geïntimeerde] hen ernstig verwijtbaar onjuist heeft geïnformeerd.
5.24.
Anders dan de rechtbank in rechtsoverweging 4.8 van het bestreden vonnis heeft geoordeeld, overweegt het hof wel het volgende.
5.25.
Indien komt vast te staan dat (i) de ontwikkeling van de functionaliteiten van het MVP/het platform zoals die door [geïntimeerde] zijn opgenomen in de Voortgangsrapportage ten tijde van die Voortgangsrapportage (21 januari 2021) slechts in (zeer) geringe mate was gevorderd en (ii) dus sprake is van een significant verschil tussen het door [geïntimeerde] genoemde percentage van voltooiing van 80% en het daadwerkelijke percentage van voltooiing, kan [geïntimeerde] moeilijk volhouden dat geen sprake is geweest van bewuste of op zijn minst ernstig verwijtbare misleiding of van ernstig verwijtbaar onjuist informeren van zijn medebestuurders. In dat geval lijkt het redelijkerwijs – en alle omstandigheden van het geval (waaronder de professionaliteit van [geïntimeerde] en het feit dat hij primair verantwoordelijk was voor de ontwikkeling van het platform en de aansturing van zijn team bij [bedrijf] ) in aanmerking nemende – niet goed voorstelbaar dat [geïntimeerde]
nietop de hoogte was van de werkelijke voortgang en had hij zijn medebestuurders dienovereenkomstig behoren te informeren en hen ook nader behoren in te lichten over de (onverwachte) vertragingen en de achtergrond en budgettaire gevolgen daarvan.
5.26.
De voor een oordeel over eventuele aansprakelijkheid van [geïntimeerde] primair te beantwoorden vraag is dus in hoeverre sprake is van een significant verschil als hiervoor bedoeld. Daarmee komt het hof toe aan de door Kwynt c.s. in het geding gebrachte verklaring van [naam 3] , de rapporten van System4, d-centralize en [naam 4] en het hiervoor onder 3.13 bedoelde concept deskundigenrapport van [naam 5] .
Verklaring van [naam 3] en de rapporten van System4, d-centralize en [naam 4]
5.27.
De verklaring van [naam 3] (hierna: de Verklaring) en de rapporten van System4, d-centralize en [naam 4] (deze drie rapporten hierna gezamenlijk: de Rapporten) zijn alle op verzoek dan wel in opdracht van Kwynt c.s. opgesteld.
5.28.
De Verklaring is vrij algemeen en gaat onvoldoende concreet in op de mate van voltooiing van het MVP/het platform. Zo verklaart [naam 3] :
‘Thus, I did not look at the code of the Finey IT platform nor did I get a demonstration of the functionalities of the platform. I therefore wish to make clear that I did not express an opinion on the status of the IT platform and the quality of the code.’
Aan de Verklaring kan dan ook onvoldoende waarde worden toegekend voor de beantwoor-ding van de hiervoor onder 5.26 verwoorde vraag.
5.29.
De Rapporten concluderen – op verschillende gronden – dat de werkzaamheden aan het platform in januari 2021 minder vergaand waren gevorderd dan [geïntimeerde] in de Voort- gangsrapportage had vermeld.
5.29.1.
Het rapport van System4 vermeldt geen concrete percentages en constateert – verkort weergegeven – dat de kwaliteit van de ontwikkelde sofwarecode
reasonablewas maar maakt ook melding van een aantal basisfouten en onnodige
over-engineered basic functionsen voorts van onder meer het ontbreken van testrapporten terwijl tests wel zijn uitgevoerd, dubieuze (
questionable) of verkeerde keuzes, veel storingen (
bugs) enontbrekende onderdelen (
features)in de website en gebreken in de
back-end.
5.29.2.
Het eindrapport van d-centralize van 24 november 2021 concludeert dat het platform in februari 2021 slechts voor 10% af was
5.29.3.
[naam 4] komt in zijn rapport van 20 december 2024 – onder meer – tot de conclusie dat per 31 mei 2021 sprake was van een “IT Platform progress“ van 6,30%. Volgens [naam 4] zou – samengevat – sprake zijn van tekortschietend projectmanagement en zou het platform voor Fincy nauwelijks praktische waarde hebben. De functionele elementen functioneerden niet of waren volgens [naam 4] zelfs non-existent.
5.30.
[geïntimeerde] betwist – samengevat – de objectiviteit van de onderzoekers, de door hen gehanteerde uitgangspunten en de daarop gebaseerde conclusies zoals verwoord in de Rapporten. Ten aanzien van de rapporten van System4 en d-centralize heeft [geïntimeerde] verder aangevoerd niet in de gelegenheid te zijn gesteld om zijn visie op het project te geven, zodat dit in de rapportages had kunnen worden meegenomen. Kwynt c.s. hebben daartegenover aangevoerd dat [geïntimeerde] hiertoe wel degelijk de gelegenheid heeft gekregen maar daarvan geen gebruik heeft gemaakt. Ten aanzien van het rapport van [naam 4] heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat [naam 4] door Fincy is ingeschakeld om bij het onderzoek van [naam 5] op te treden als technisch expert en dat zijn mening dus is verwerkt in de conclusies van het conceptrapport van laatstgenoemde. Verder geldt de verklaring van [naam 4] als partijverklaring in de zin van artikel 88 lid 2 Rv omdat hij als CTO is verbonden aan Fincy en zelf ook aandeelhouder van Fincy is, aldus [geïntimeerde] . Het hof overweegt als volgt.
5.31.
Het gaat bij de Rapporten niet om rapporten van onafhankelijke deskundigen. Verder heeft [geïntimeerde] zich niet over de te benoemen persoon en de aard en omvang van de opdracht kunnen uitlaten, alvorens het onderzoek zou worden verricht. De stellingen van partijen omtrent de objectiviteit van de onderzoekers, het al dan niet toepassen van hoor en wederhoor en de kwaliteit en betrouwbaarheid van de Rapporten staan voorts welhaast diametraal tegenover elkaar. Gelet hierop kan in dit stadium niet zonder meer op de inhoud en conclusies van de Rapporten worden afgegaan bij de beantwoording van de voorliggende vraag. Daarmee komt het hof toe aan het concept deskundigenrapport van [naam 5] .
Concept deskundigenrapport van [naam 5]
5.32.
Het concept deskundigenrapport van [naam 5] (hierna: het Conceptrapport) is als enige van de door partijen in het geding gebrachte rapporten opgesteld door een onafhan- kelijke deskundige, te weten een door de (Franse) rechter aangestelde deskundige.
5.33.
Uit het Conceptrapport en tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat partijen in de Franse procedure door [naam 5] nauw zijn betrokken bij zijn onderzoek. Er is ruim anderhalf jaar aan het Conceptrapport gewerkt, er hebben vijf bijeenkomsten van partijen plaatsgevonden waarbij Fincy is bijgestaan door drie verschillende teams van technische experts en waarbij iedere bijeenkomst is voorafgegaan door een uitgebreide uitwisseling van documenten door partijen.
5.34.
[naam 5] concludeert – samengevat – dat in januari 2021 de werkzaamheden aan het MVP voor 58% waren gevorderd en dat het totale project voor 44% was gevorderd. Deze percentages zijn enerzijds lager dan het door [geïntimeerde] in zijn Voortgangsrapportage genoemde percentage van 80% maar anderzijds wel aanzienlijk hoger dan de in de rapporten van d-centralize en [naam 4] genoemde percentages van 10% respectievelijk 6,3%. Het hof acht dit een niet onbelangrijk verschil.
5.35.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben partijen kenbaar gemaakt dat zij zelf nog inhoudelijke opmerkingen hebben op het Conceptrapport en dat zij deze opmerkingen op korte termijn aan de deskundige kenbaar zullen maken, waarna deze het definitieve rapport zal kunnen opstellen. Het hof gaat er vanuit dat partijen daarna in de Franse procedure nog de gelegenheid krijgen hun visie op dit definitieve rapport aan de Franse rechter kenbaar te maken.
5.36.
Gelet op het voorgaande acht het hof het niet zinvol in de onderhavige procedure – mede vanuit kostenoogpunt – ook nog een deskundige te benoemen. Daarbij neemt het hof ook het volgende in aanmerking. Het Conceptrapport is weliswaar uitgebracht in het kader van een (voornamelijk) arbeidsrechtelijk geschil tussen [geïntimeerde] en [bedrijf] , maar partijen gaan er blijkens hun uitlatingen tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep zelf vanuit dat de definitieve bevindingen van [naam 5] ook relevant zijn, althans kunnen zijn, voor de in de onderhavige procedure te beantwoorden aansprakelijkheidsvraag. Het hof deelt deze opvatting en volgt partijen dus hierin.
5.37.
Het hof acht het voor een verdere beoordeling van deze zaak dan ook van belang dat het definitieve rapport van [naam 5] wordt overgelegd, voorzien van een Engelse dan wel Nederlandse beëdigde vertaling daarvan en dat tevens de in de Franse procedure ingebrachte visie daarover van partijen daarop in het geding wordt gebracht, eveneens voorzien van een Engelse dan wel Nederlandse beëdigde vertaling.
5.38.
Het hof zal Kwynt c.s. in de gelegenheid stellen de hiervoor bedoelde stukken in het geding te brengen. Het hof zal de zaak daarvoor met vier maanden aanhouden. Indien een langere aanhouding nodig is, kan Kwynt daarom verzoeken. Partijen kunnen voorts op dezelfde roldatum – Kwynt c.s. bij het processtuk waarbij zij de stukken in het geding brengt en [geïntimeerde] bij afzonderlijke akte – desgewenst nog een korte nadere toelichting geven, toegespitst op de onderhavige procedure. Vervolgens kan direct daarna arrest worden gevraagd.
5.39.
In afwachting van de onder 5.38 bedoelde stukkenwisseling zal het hof het oordeel over grief 3, onderdeel I en over
grief 4(passeren bewijsaanbod van Kwynt c.s.) aanhouden.
Grief 3, onderdeel II – misleiding door [geïntimeerde] over zijn eigen capaciteiten
5.40.
Met grief 3, onderdeel II richten Kwynt c.s. zich tegen rechtsoverweging 4.4 en 4.10 van het bestreden vonnis. Daarin heeft de rechtbank geoordeeld dat Kwynt c.s. niets hebben gesteld waaruit kan blijken dat [geïntimeerde] hen bij aanvang van het project over zijn kwaliteiten zou hebben misleid en dat ook niet is gebleken dat [geïntimeerde] heeft gelogen over zijn voorafgaande werkervaring. Hetzelfde geldt volgens de rechtbank ook voor de aan de oprichting van Kwynt en Fincy voorafgaande fase, waarin [naam 2] en [naam 1] al met [geïntimeerde] samenwerkten om de plannen voor het platform te ontwikkelen. Ook is niet gebleken dat [geïntimeerde] dusdanig incapabel was om het project te leiden dat hij dit zelf en proactief aan zijn medebestuurders had moeten melden. Om die reden kan [geïntimeerde] volgens de rechtbank op dit punt niet persoonlijk een ernstig verwijt worden gemaakt.
5.41.
In hoger beroep hebben Kwynt c.s. vrijwel niets nieuws aan hun stellingen op dit punt ten grondslag gelegd en deze stellingen ook niet nader onderbouwd. [naam 2] en [naam 1] hebben nog aangevoerd dat [geïntimeerde] zelf niet aan de softwarecode heeft geschreven. Zij wisten echter dat [geïntimeerde] zelf geen softwareprogrammeur was, dus is het logisch dat [geïntimeerde] niet zelf aan de softwarecode heeft geschreven en is dit geen argument om te onderbouwen dat [geïntimeerde] heeft gelogen over zijn capaciteiten. Ook de stelling dat drie externe experts ( [naam 3] , System4 en d-centralize) zouden hebben geconcludeerd dat [geïntimeerde] ongeschikt was voor de functie, wordt niet onderbouwd, nog daargelaten dat aan de rapporten niet de daaraan kennelijk door Kwynt c.s. toegeschreven waarde kan worden toegekend. Het hof verwijst op dit punt rechtsoverweging 5.31 hiervoor. Grief 3, onderdeel II faalt.
Grief 5: Onjuiste informatie aan derden en motieven [geïntimeerde]
5.42.
Deze grief richt tegen rechtsoverweging 4.9 van het bestreden vonnis waarin de rechtbank – verkort weergegeven – heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat [geïntimeerde] externe partijen (waaronder de AFM) bewust heeft misleid over de voortgang bij de ontwikkeling van het platform.
5.43.
Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank op dit punt. In hoger beroep is immers ook niet aangetoond dat de aan de AFM verstrekte informatie onjuist was, terwijl in de brief van (de advocaat van) Kwynt aan de AFM van 11 februari 2021 duidelijke voorbe- houden zijn gemaakt ten aanzien van de datum voor de
launchvan het platform (te weten het behalen van goede testresultaten en het bereiken van overeenstemming met een broker). Voorts is kort daarna (in april 2021) de vergunning ook daadwerkelijk door de AFM aan Kwynt verleend. Voor zover er al iets onjuist aan de AFM zou zijn meegedeeld in de daaraan voorafgaande fase, heeft dit niet tot aantoonbaar nadeel voor Kwynt c.s. geleid. Ook met betrekking tot de informatie aan andere derden dan de AFM geldt, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, dat dit geen nadelige gevolgen heeft gehad voor Kwynt c.s. Het hof gaat, ten slotte, voorbij aan de speculatieve stelling van Kwynt c.s. dat [geïntimeerde] zou hebben gelogen over zijn capaciteiten om een groter aandelenbelang in Kwynt te krijgen. Grief 5 faalt.
Slotsom
5.44.
Het hof zal de zaak verwijzen naar de rol van 14 oktober 2025 voor het door partijen nemen van de akten als bedoeld onder 5.38. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.Beslissing

Het hof:
6.1.
verwijst de zaak naar de rol van 14 oktober 2025 voor het door partijen nemen van de akten als hiervoor bedoeld onder 5.38;
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.L.M. Groenewegen, M.M.M. Tillema en C.M. Stokkermans en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2025.