ECLI:NL:GHAMS:2025:1385

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
200.312.973
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens tekortkoming in de levering van tulpen en de berekening van schade in concrete termen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] betreffende een overeenkomst tot levering van tulpen. Bij een eerder tussenarrest op 7 januari 2025 had het hof geoordeeld dat [geïntimeerde] contractueel meer tulpen aan [appellant] had moeten leveren dan zij heeft gedaan, en dat [appellant] recht had op schadevergoeding. Het hof heeft [appellant] de gelegenheid gegeven om de hoogte van de schade nader te onderbouwen, wat zij heeft gedaan door een gedetailleerde schadeberekening te overleggen. Het hof heeft de schade van [appellant] vastgesteld op € 281.320,90 exclusief btw, gebaseerd op de dekkingskopen die zij heeft moeten doen om de tekortkomingen van [geïntimeerde] op te vangen.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat [geïntimeerde] niet in staat was om tegenbewijs te leveren tegen het eerdere oordeel dat de overeenkomst tot levering van tulpen was geschonden. De schade is concreet berekend op basis van de werkelijke kosten die [appellant] heeft gemaakt voor de dekkingskopen, en het hof heeft geoordeeld dat de door [appellant] gemaakte keuzes redelijk waren. Het hof heeft de vordering van [appellant] toegewezen, maar na verrekening met de laatste facturen van [geïntimeerde] is het toe te wijzen bedrag vastgesteld op € 148.251,09, met wettelijke rente vanaf 3 mei 2021. Tevens is [geïntimeerde] veroordeeld tot terugbetaling van een eerder betaald bedrag van € 151.453,91, met wettelijke rente vanaf 9 mei 2022. De kosten van de procedure zijn eveneens aan [geïntimeerde] opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.312.973/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/320446 /HA ZA 21-509
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 mei 2025
inzake
[appellant],
gevestigd te [plaats 2] ,
appellante,
advocaat: mr. I.N.A. Denninger te Haarlem,
tegen:
[geïntimeerde],
gevestigd te [plaats 1] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. K. Moonen te Rotterdam.
Partijen worden hierna wederom [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Samenvatting van de zaak

Bij tussenarrest van 7 januari 2025 heeft het hof, na bewijslevering, geoordeeld dat [geïntimeerde] contractueel meer tulpen aan [appellant] had moeten leveren dan zij heeft gedaan en dat [appellant] recht heeft op schadevergoeding. Het hof heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld de hoogte van haar schade nader onderbouwen. Dit heeft [appellant] gedaan. Het hof begroot de schade van [appellant] overeenkomstig haar schadeberekening en wijst het nader gevorderde bedrag toe.

2.Het geding in hoger beroep

Voor het verloop van het geding tot 7 januari 2025 verwijst het hof naar het op die datum uitgesproken tussenarrest en de daarin vermelde stukken,
[appellant] heeft vervolgens een memorie na tussenarrest tevens houdende vermindering van eis genomen, met producties. [appellant] heeft hierbij haar eis verminderd tot € 281.320,90 exclusief btw.
[geïntimeerde] heeft een antwoordmemorie genomen.
Vervolgens is weer arrest gevraagd.

3.Verdere beoordeling

3.1.
In voormeld tussenarrest heeft het hof, kort gezegd, geoordeeld dat [geïntimeerde] er niet in is geslaagd tegenbewijs te leveren tegen het voorshandse bewijsoordeel van het hof dat op 21 oktober 2020 een overeenkomst tot levering van tulpen conform het broeischema van [geïntimeerde] tussen partijen tot stand is gekomen. Dit oordeel is daarom als definitief oordeel gehandhaafd. Vast staat dat [geïntimeerde] niet conform het broeischema aan [appellant] heeft geleverd. Vervolgens kwam aan de orde wat de schade is die [appellant] heeft geleden als gevolg van de tekortkoming van [geïntimeerde] in de nakoming van haar verplichtingen. Het hof heeft overwogen dat de schade in deze zaak concreet moeten worden berekend en heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld haar schade toe te lichten. Daartoe diende zij per week te vermelden (beargumenteerd en voorzien van de daarop betrekking hebbende stukken) welke dekkingskopen zij heeft gesloten om te voorzien in de ontbrekende leveringen van [geïntimeerde] in de desbetreffende week.
3.2.
[appellant] heeft dit bij haar memorie na tussenarrest gedaan. Zij heeft een Exceloverzicht overgelegd, waarin onder meer staat wat het schema van [geïntimeerde] was voor de weken 52 en 53 van 2020 en de weken 1 tot en met 17 van 2021, wat in die weken daadwerkelijk door [geïntimeerde] is geleverd en wat door [appellant] is bijgekocht. Voorts bevat het overzicht een specificatie van de dekkingskopen en zijn de bijbehorende facturen overgelegd.
3.3.
Ter toelichting heeft [appellant] , kort gezegd, het volgende naar voren gebracht. [appellant] koopt bloemen in op basis van het leverschema dat zij met haar eigen afnemer, in dit geval Tesco, is overeengekomen. Daarbij wordt op basis van ervaring een kleine ‘rollende voorraad’ aangehouden om tijdelijke tekorten en verschuivingen in broeischema’s van leveranciers op te kunnen vangen en om makkelijk de gewenste kleurenmix te kunnen maken. Toen [geïntimeerde] rond Kerst 2020 liet weten ongeveer tien dagen vertraging in haar broeischema te hebben, ging [appellant] ervan uit dat [geïntimeerde] die trage start zou inlopen. Vanuit haar rollende voorraad kon [appellant] het grootste deel van de verschuivingen in leveranties opvangen en in de weken 53 tot en met 5 2020/2021 heeft zij slechts het hoogstnodige bijgekocht. In week 6 heeft zij een grotere bijkoop moeten doen in verband met Valentijnsdag en werd het tekort teruggebracht. Vanaf ongeveer week 11 raakten de leveranties steeds meer achter bij de afspraken en liep het tekort op. In de aanloop naar Pasen (na moederdag de belangrijkste tulpenweek) heeft [appellant] dit tekort geheel moeten ‘dichtkopen’. Vanaf week 11 heeft zij de tekorten sneller moeten bijkopen. Bij het bijkopen was zij vooral gefocust op de aantallen omdat Tesco flexibiliteit liet in de kleuren en de cultivars. Zij heeft in totaal voor een bedrag van € 838.956,63 (exclusief btw) aan dekkingskopen gedaan terwijl als [geïntimeerde] die stelen zou hebben geleverd, dit haar € 557.635,63 zou hebben gekost, zodat haar schade € 281.320,90 (exclusief btw) bedraagt. De dekkingskopen werden niet al meteen gedaan in de week van de tekortschietende leverantie, omdat [appellant] er geruime tijd van uitging dat [geïntimeerde] de ontbrekende aantallen later alsnog zou leveren en zij een leveringstekort, dat dus maar tijdelijk zou zijn, kon opvangen met haar rollende voorraad. De dekkingskopen werden pas nodig toen de achterstand niet tijdelijk bleek omdat [geïntimeerde] vrijwel elke week minder bloemen bleef leveren dan in het broeischema was overeengekomen en het bloementekort van [appellant] steeds verder opliep. Er zit dus een verschuiving van enkele weken in de dekkingskopen. [appellant] gaat ervan uit dat de winst die [geïntimeerde] heeft genoten door niet aan [appellant] te leveren maar de desbetreffende stelen naar de markt te brengen, hoger is dan de door haar becijferde schade.
3.4.
Met betrekking tot de overgelegde facturen, die vaak gebundelde leveranties betreffen, heeft [appellant] nog toegelicht dat niet alle leveranties dekkingskopen betroffen. Met betrekking tot een aantal concrete facturen heeft zij een nadere uitleg gegeven. Zij heeft nog toegevoegd dat het bij schadevergoeding die is gelegen in dekkingskopen, vooral neerkomt op de redelijkheid en heeft in dat licht nog een nadere verantwoording gegeven van de door haar gemaakte keuzes. Ook heeft zij er op gewezen dat haar acceptatie van de vertraging in leveranties rond Kerst 2020 wegens overmacht aan de kant van [geïntimeerde] , niet betekende dat [geïntimeerde] , nadat haar productie alsnog op gang was gekomen, niet alsnog hoefde te leveren.
3.5.
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat het broeischema betrekking had op vaste aantallen per week en niet op een bepaald aantal stelen. Nooit is afgesproken dat gemiste leveringen, ondanks het geaccepteerde beroep op overmacht, later zouden moeten worden ingehaald; [appellant] heeft wat dat betreft ook niet voldaan aan haar klachtplicht, aldus [geïntimeerde] , Dat latere dekkingskopen zouden zijn gedaan voor eerdere weken, betwist [geïntimeerde] . Zij betwist ook dat het niet uitmaakt wanneer dekkingskopen worden verricht en vindt het gestelde over de bedrijfsvoering onnavolgbaar en bovendien onduidelijk wat precies wordt bedoeld met ‘rolvoorraden’. Nu pas rond week 5 de stelen de vereiste kwaliteit haalden en [geïntimeerde] in de weken 6 tot en met 9 nagenoeg volgens het broeischema heeft geleverd, kan [geïntimeerde] in haar visie slechts aansprakelijk zijn voor de dekkingskopen die na week 10 zijn verricht, Vanaf week 11 heeft [geïntimeerde] slechts weer in beperkte mate minder stelen geleverd dan in het broeischema zijn opgenomen. Al met al kan de totale schade volgens [geïntimeerde] hooguit € 139.295,69 bedragen. Daarbij komt dat uit de facturen van [appellant] niet duidelijk valt op te maken waarom bepaalde inkopen wel zouden kunnen worden gekwalificeerd als dekkingskoop en andere niet. [appellant] heeft weinig tot niets gesteld en nog minder bewezen met betrekking tot de afspraken met andere broeiers en niet inzichtelijk gemaakt hoeveel extra klantorders zij heeft ontvangen waarvoor aanvullende inkopen nodig waren geweest. [geïntimeerde] betwist daarom dat alle in het overzicht opgenomen inkopen als schade kunnen worden gekwalificeerd.
3.6.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.
Het hof volgt [geïntimeerde] niet in haar betoog dat met het door [appellant] geaccepteerde beroep op overmacht met betrekking tot de eerste weken, de leveringsverplichting ten aanzien van het aantal voor die weken voorziene stelen geheel is komen te vervallen. Zoals [appellant] aanvoert, heeft zij in redelijkheid mogen verwachten dat na de periode van broeivertraging de opgelopen achterstand alsnog zou worden ingelopen. De vertraging betekende immers niet dat de afgesproken aantallen niet meer leverbaar waren, maar alleen dat eind 2020/begin 2021 tijdelijk (nog) niet geleverd kon worden. Het beroep op de klachtplicht heeft het hof al in het tussenarrest van 28 november 2023 verworpen (rechtsoverweging 5.14). Overigens blijkt uit de Whatsapp-correspondentie uit de eerste maanden van 2021 wel dat Koomen [geïntimeerde] regelmatig benaderde over leveranties.
3.8.
Het hof is van oordeel dat het betoog van [appellant] over de wijze waarop zij heeft gehandeld, voldoende gemotiveerd, begrijpelijk en inzichtelijk is en haar handelwijze redelijk. Daarbij kan als uitgangspunt gelden dat in de rede ligt dat [appellant] in de periode waarin zij geconfronteerd werd met de leveringstekorten van de kant van [geïntimeerde] , getracht heeft de nadelige gevolgen die dat voor haar had zo veel mogelijk te beperken. Met de overgelegde producties heeft [appellant] de hoogte van de schade voorts voldoende onderbouwd. De tegenwerpingen van [geïntimeerde] tegen de facturen zijn in wezen speculatief van aard, en daarmee, zeker in het licht van de gemotiveerde uitleg van [appellant] , al te vrijblijvend. Dit leidt ertoe dat het hof de schade die het gevolg is geweest van de tekortkoming door [geïntimeerde] in de nakoming van haar leveringsverplichting, zal begroten op het door [appellant] gevorderde bedrag van € 281.320,90.
3.9.
In eerste aanleg heeft [appellant] een beroep gedaan op verrekening van het (toen gevorderde) schadebedrag met de laatste facturen van [geïntimeerde] . De schadevordering van [appellant] is in eerste aanleg afgewezen en de reconventionele vordering van [geïntimeerde] tot betaling van haar facturen is toegewezen.
De gegrondheid van de grieven van [appellant] leidt er thans toe dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd, dat het door [appellant] gevorderde schadebedrag toewijsbaar is en dat het beroep op verrekening alsnog wordt gehonoreerd. Het door [appellant] gevorderde bedrag van € 281.320,90 wordt dus verminderd met het bedrag van de laatste facturen van [geïntimeerde] , (in de berekening van [appellant] ) in totaal € 133.069,81 (inclusief btw)), zodat een bedrag van € 148.251,09 zal worden toegewezen, met wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 mei 2021 (zoals gevorderd bij inleidende dagvaarding onder 3.16). Niet juist is dat de rente pas begint te lopen nadat [appellant] daar aanspraak op heeft gemaakt, zoals [geïntimeerde] aanvoert; de wettelijke rente begint in dit geval te lopen op het moment waarop de schade is geleden (artikel 6:83 onder b BW). [appellant] heeft dit moment om praktische redenen gefixeerd op 3 mei 2021, na afloop van de overeenkomst tussen partijen. De vordering van [geïntimeerde] tot betaling van de laatste facturen zal alsnog worden afgewezen (de facturen zijn immers als gevolg van de verrekening betaald) en [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot terugbetaling van het door [appellant] op grond van het vonnis in reconventie betaalde bedrag van € 151.453,91, met wettelijke rente vanaf 9 mei 2022. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep, met rente en nakosten als gevorderd.
Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
Eerste aanleg:
- explootkosten € 98,52 –
- griffierecht € 4.200,-
- salaris advocaat € 4.425,-
totaal € 8.723,52
Hoger beroep:
- explootkosten € 108,41
- griffierecht € 5.689,-
- salaris advocaat € 11.070,- (tarief VII, 2,5 punten)
totaal € 16.867,41

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, en, opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] te betalen:
- een bedrag van € 148.251,09, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 mei 2021 tot de dag van betaling;
- een bedrag van € 151,453,91, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 mei 2022 tot de dag van betaling;
wijst de vordering van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, tot op heden aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 8.723,52 voor de eerste aanleg, € 16.867,41 voor het hoger beroep, en-€ 178 voor nasalaris, te vermeerderen met € 92 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt,
een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M.M. Tillema, J.M. van den Berg en A.C. van Schaick en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2025.