ECLI:NL:GHAMS:2025:1392

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
200.330.661/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een rentederivatendossier en de toepassing van het Herstelkader

In deze zaak heeft F&F (Vastgoed) B.V. in hoger beroep geprocedeerd tegen de Coöperatieve Rabobank U.A. over de afwikkeling van een rentederivatendossier. F&F stelt dat Rabobank haar zorgplicht heeft geschonden door geen compensatie aan te bieden alsof het Uniform Herstelkader Rentederivaten MKB van toepassing was. De rechtbank heeft de vorderingen van F&F afgewezen, en het hof bevestigt deze beslissing. Het hof oordeelt dat de toezegging van Rabobank niet inhoudt dat zij een compensatieaanbod zou doen alsof het Herstelkader van toepassing was. Het hof benadrukt dat het niet aan de civiele rechter is om zich uit te laten over de inhoud en toepassing van het Herstelkader. F&F had in 2012 haar bankzaken ondergebracht bij Rabobank, maar het hof concludeert dat Rabobank niet onrechtmatig heeft gehandeld. De vorderingen van F&F worden afgewezen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij F&F in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.330.661/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/722762/HA ZA 22-732
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 mei 2025
in de zaak van
F&F (VASTGOED) B.V.,
gevestigd te Reuver, gemeente Beesel,
appellante,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.L. Ubels te Amsterdam.
Partijen worden hierna F&F en Rabobank genoemd.

1.De zaak in het kort

In 2012 heeft F&F haar bankzaken, waaronder twee rentederivaten, ondergebracht bij Rabobank. F&F meent dat Rabobank haar zorgplicht jegens haar heeft geschonden bij de afwikkeling van het derivatendossier door i) een toezegging tot het doen van een compensatievoorstel alsof het Uniform Herstelkader Rentederivaten MKB (hierna: Herstelkader) van toepassing was, niet na te komen dan wel ii) te oordelen dat F&F niet valt onder het Herstelkader. Zij vordert een verklaring voor recht dat Rabobank bij de afwikkeling van het derivatendossier onrechtmatig heeft gehandeld jegens haar en dat haar alsnog compensatie wordt geboden.
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen.
Het hof bekrachtigt dat oordeel. De toezegging van Rabobank hield niet in dat zij een aanbod tot compensatie zou doen alsof het Herstelkader van toepassing was. Daarnaast is het niet aan de civiele rechter om zich uit te laten over de inhoud en toepassing van het Herstelkader. De vorderingen van F&F zijn niet toewijsbaar.

2.Het geding in hoger beroep

F&F is bij dagvaarding van 1 augustus 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 3 mei 2023 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen F&F als eiseres en Rabobank als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens inhoudende een voorwaardelijke incidentele vordering ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), met producties;
- memorie van antwoord tevens houdende memorie van antwoord in het voorwaardelijk incident.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 21 maart 2025 laten toelichten. F&F door mr. J.M. Blanco Fernández, advocaat te Amsterdam, en Rabobank door mr. Ubels voornoemd en mr. D.E. van Oeveren, advocaat te Amsterdam, allen aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen.
Ten slotte is arrest gevraagd.
F&F heeft in hoger beroep bewijs aangeboden van haar stellingen.

3.Feiten

De rechtbank heeft in 2.1 tot en met 2.15 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Voor zover de feiten in hoger beroep zijn betwist of F&F bij grief I aanvoert dat deze onvolledig zijn weergegeven, heeft het hof daar in het navolgende rekening mee gehouden. De grief vraagt verder aandacht voor feiten die F&F heeft aangevoerd over de, wat zij noemt, overname van de derivaten door Rabobank in 2012 en daarop gebaseerde stellingen van F&F. Het hof komt hier voor zoveel nodig op terug bij de beoordeling van de zaak. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten komen deze neer op het volgende.
3.1.
F&F Europe B.V. (hierna: F&F Europe) heeft in 2008 bij ABN AMRO twee rentederivaten afgesloten. ABN AMRO heeft in 2010 een deel van haar activiteiten overgedragen aan Deutsche Bank als gevolg waarvan de rentederivaten op 12 juli 2010 zijn overgegaan naar Deutsche Bank.
3.2.
In verband met een mogelijke overstap naar (de rechtsvoorganger van) Rabobank, hebben F&F Europe en Rabobank op 25 april 2012 de mogelijkheid besproken om de rentederivaten in te passen in de nieuwe financieringsstructuur. Rabobank heeft bij brief van 3 mei 2012 de drie besproken opties aan F&F Europe bevestigd, te weten 1) afkoop van de lopende swaps tegen de huidige negatieve marktwaarde, 2) overname van de swaps door Rabobank en 3) overname van de swaps door Rabobank met herstructurering daarvan. Ook vermeldt de brief dat F&F Europe had laten weten dat zij bij overname van de swaps deze wilde gebruiken als rentehedge voor de financiering van de Rabobank en de Lage Landen faciliteit.
3.3
F&F Europe heeft in december 2012 haar bankzaken en de twee rentederivaten ondergebracht bij Rabobank, waarbij zij heeft gekozen voor optie 2.
3.4.
F&F Europe heeft haar bankzaken en de rentederivaten in 2015 ondergebracht bij een
Poolse bank.
3.5.
Op 25 juni 2016 hebben (onder meer) F&F Europe en F&F afgesproken dat F&F alle
rechten uit hoofde van of verband houdende met de renteswaps mag uitoefenen (economische eigendom) terwijl de renteswaps op naam van F&F Europe blijven staan.
3.6.
Bij brief van 4 januari 2018 heeft Rabobank F&F Europe bericht dat zij niet in aanmerking komt voor herbeoordeling onder het Herstelkader, omdat zij ten tijde van de overstap in december 2012 naar het oordeel van Rabobank een professionele partij was in de zin van het Herstelkader. Tussen 4 januari 2018 en 21 mei 2019 is tussen F&F (via haar advocaat) en Rabobank meermaals per e-mail contact geweest. Daarin heeft F&F onder meer bezwaar gemaakt tegen het oordeel van Rabobank dat zij een professionele partij was ten tijde van de overstap. Verder probeerde F&F (via haar advocaat) in die correspondentie Rabobank ervan te overtuigen dat zij wel voldeed aan de criteria voor toepassing van het Herstelkader en vroeg Rabobank F&F om extra gegevens en deed zij mededelingen over de voortgang en het proces. Bij brief van 21 mei 2019 heeft Rabobank het bezwaar van F&F afgewezen.
3.7.
Op 26 juni 2019 heeft de advocaat van F&F aan Rabobank in een e-mail onder meer geschreven:

Dank voor de toezending van de stukken. In vervolg op uw e-mail bericht ik u als volgt.
1.
Cliënt stelt vast dat Rabobank geen inzage wenst te geven in het rapport van de “externe independent reviewer” waarop u zich beriep (…). Cliënt behoudt zich het recht voor om in rechte inzage te vragen in het stuk. (…)
3.
Cliënt heeft mijn vraag aan u over Q&A II.2 bij paragraaf 3.1 van het herstelkader niet als een bezwaar opgevat, maar als een vraag aan Rabobank. Cliënt wacht het antwoord af en behoudt zich het recht voor de hele kwestie aan de rechter voor te leggen.
3.8.
In reactie daarop heeft Rabobank in een e-mail van 16 juli 2019 aan (de advocaat van) F&F meegedeeld dat zij besloten heeft uit coulance een vergoeding aan te bieden voor de rentederivaten. Zij heeft F&F daarover het volgende bericht, voor zover van belang:

Rabobank heeft besloten om F&F (Europe) en haar vertegenwoordiger F&F Vastgoed tegemoet te komen in haar rentederivatendossier.
Rabobank heeft onder meer in haar brief van 21 mei 2018[2019, toevoeging hof]
laten weten dat de renteswaps buiten het bereik vallen van het Uniform Herstelkader Rentederivaten.
De reden is dat F&F Europe ten tijde van het afsluiten bij Rabobank “professioneel” was in de zin van het Herstelkader. Bij het afsluiten van de voorgaande renteswaps bij Deutsche Bank kwalificeerde F&F Europe nog niet als professioneel. Voor de professionaliteit van F&F Europe is de situatie ten tijde van het afsluiten bij Rabobank bepalend, omdat geen sprake was van ongewijzigde voortzetting (novatie) zoals bedoeld in het Herstelkader.
Rabobank blijft bij het eerder medegedeelde besluit onder het Herstelkader.
Gezien de specifieke feiten van dit dossier, heeft Rabobank echter besloten F&F Europe tegemoet te komen. Wij zullen de compensatie berekenen waarin volgens Rabobank het Herstelkader had voorzien, indien dat van toepassing was geweest. Rabobank is voornemens om op basis van die berekening een bedrag aan te bieden, uiteraard op voorwaarde van finale kwijting en vastlegging in een vaststellingsovereenkomst.”
3.9.
In een e-mail van 14 oktober 2019 heeft Rabobank aan (de advocaat van) F&F meegedeeld dat de berekening van het bedrag dat Rabobank als tegemoetkoming wil aanbieden gereed is. Voor zover van belang staat in de e-mail verder onder meer:

Het betreft zoals bekend een tegemoetkoming buiten het Uniform Herstelkader Rentederivaten. Rabobank heeft in een eerder stadium reeds medegedeeld dat F&F (Europe) daar niet onder valt. De aangeboden tegemoetkoming is gebaseerd op een berekening van het bedrag dat F&F (Europe) volgens Rabobank zou hebben ontvangen indien het Herstelkader wel op haar van toepassing was geweest. Ik verwijs naar onderstaande mail van 16 juli 2019.
Rabobank biedt F&F (Europe) een bedrag aan vanEUR 125.576(uitgaande van betaaldatum 8 november 2019). Een specificatie gaat hierbij.
3.10.
F&F heeft (via haar advocaat) Rabobank gevraagd het aanbod conform het Herstelkader te onderbouwen. Rabobank heeft (de advocaat van) F&F bericht dat een verdere uitwerking niet wordt verstrekt, omdat de berekening inhoudelijk overeenkomt met de berekening zoals die wordt verstrekt aan relaties die wel onder het Herstelkader vallen. F&F heeft het aanbod afgewezen. In een procedure in kort geding heeft F&F onder meer afgifte gevorderd van de onderbouwing van het aanbod. Tijdens de mondelinge behandeling van die procedure heeft Rabobank het schikkingsaanbod herhaald. F&F heeft dat aanbod niet geaccepteerd. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft de vorderingen van F&F afgewezen bij eindvonnis van 10 januari 2020 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl met nummer ECLI:NL:RBAMS:2020:116). Het daartegen door F&F ingestelde hoger beroep is door dit hof afgewezen bij arrest van 8 juni 2021 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl met nummer ECLI:NL:GHAMS:2021:1752).

4.Eerste aanleg

4.1.
F&F heeft in eerste aanleg, samengevat, gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
a. a) voor recht te verklaren dat Rabobank bij de afwikkeling van het derivatendossier onrechtmatig heeft gehandeld en
b) Rabobank te veroordelen tot overleg met F&F over een compensatie in overeenstemming met het Herstelkader,
subsidiair Rabobank te veroordelen tot betaling van € 125.576;
c) voorwaardelijk: Rabobank te veroordelen tot afgifte van stukken;
alles met veroordeling van Rabobank in de proceskosten, met nakosten.
4.2.
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen en F&F veroordeeld in de proceskosten.

5.Beoordeling

5.1
F&F heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog (samengevat):
Primair
a. voor recht zal verklaren dat Rabobank bij de afwikkeling van het derivatendossier van F&F onrechtmatig heeft gehandeld jegens F&F;
b. Rabobank zal veroordelen tot het geven van inzage aan F&F in bepaalde gegevens, tenzij het hof de vordering onder c toewijst;
c. Rabobank zal veroordelen om ter keuze van Rabobank hetzij i) in overleg te treden met F&F over compensatie die voldoet aan de eisen van het Herstelkader of ii) aan F&F een compensatie van € 200.000 te betalen, in beide gevallen met vermeerdering van het aangeboden bedrag met wettelijke handelsrente;
Subsidiair
d. Rabobank zal veroordelen om aan F&F € 125.576 te betalen vermeerderd met de wettelijke handelsrente;
alles met veroordeling van Rabobank in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten.
5.2.
Rabobank heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van F&F in de kosten van het geding in hoger beroep met rente.
5.3.
F&F komt met zes grieven op tegen het vonnis van de rechtbank. Geen van de grieven slaagt, het hof licht dat hieronder toe.
Schending zorgplicht
5.4.
Aan haar primaire vorderingen onder a en c dan wel subsidiair onder d legt F&F ten grondslag dat Rabobank onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij haar zorgplicht heeft geschonden bij de afwikkeling van de rentederivaten. Volgens F&F had Rabobank haar een compensatieaanbod moeten doen dat in alle opzichten voldeed aan het Herstelkader. In de eerste plaats omdat Rabobank aan F&F heeft toegezegd F&F te zullen compenseren alsof het Herstelkader van toepassing was. Daarnaast had Rabobank het Herstelkader rechtstreeks moeten toepassen omdat F&F daar, anders dan Rabobank meent, wel onder valt.
5.5.
Het hof concludeert dat een grondslag voor toewijzing van deze vorderingen ontbreekt.
Toezegging compensatie
5.6.
Met grief II komt F&F op tegen het oordeel van de rechtbank dat F&F onder de gegeven omstandigheden de toezegging van Rabobank in de e-mail van 16 juli 2019 (zie 3.8, hierboven) redelijkerwijze niet zo heeft mogen opvatten dat het Herstelkader nu wel integraal op haar van toepassing zou zijn.
5.7.
Het hof stelt het volgende voorop. De vraag op welke manier de e-mail van 16 juli 2019 moet worden uitgelegd, dient te worden beantwoord aan de hand van de wilsvertrouwensleer, zoals neergelegd in de artikelen 3:33 en 3:35 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarbij zijn alle omstandigheden van belang, waaronder de taalkundige uitleg van de e-mail en hetgeen partijen jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de in de e-mail gebruikte bewoordingen komt overigens geen beslissend gewicht toe, ook niet als uitgangspunt (HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:315).
5.8.
F&F werpt terecht op dat voor de uitleg van de toezegging van belang is te weten met welke reden Rabobank de e-mail van 16 juli 2019 heeft gestuurd. Vast staat dat deze e-mail door Rabobank gestuurd werd in het kader van communicatie tussen partijen in de periode 4 januari 2018 tot 26 juni 2019 over de door F&F gewenste en door Rabobank geweigerde toepassing van het Herstelkader (zie hierboven 3.6 en 3.7). Partijen waren dus al langere tijd met elkaar in conclaaf en in de e-mail van 26 juni 2019 kondigde F&F een mogelijke rechtsgang aan. Rabobank heeft aangevoerd dat zij met de e-mail van 16 juli 2019 F&F tegemoet heeft willen komen en een onverplicht schikkingsaanbod heeft gedaan met de bedoeling om een regeling te treffen. F&F, die werd bijgestaan door een advocaat, heeft die e-mail redelijkerwijs als een onverplicht schikkingsaanbod moeten begrijpen, ook gelet op de omstandigheid dat zij een mogelijke procedure had aangekondigd. Dat aan het begin van de e-mail staat “
Rabobank heeft besloten om F&F (Europe) en haar vertegenwoordiger F&F Vastgoed tegemoet te komen in haar rentederivatendossier” en verder dat Rabobank een eventueel aanbod zou doen tegen finale kwijting en met vastlegging in een vaststellingsovereenkomst bevestigt dat. Het hof verwerpt het betoog van F&F zij uit de e-mail van 16 juli 2019 heeft mogen begrijpen dat Rabobank had geconcludeerd dat F&F toch in aanmerking kwam voor compensatie conform het Herstelkader. F&F heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die hiervoor steun bieden. F&F heeft verwezen naar feiten en omstandigheden uit de periode juli 2018 – juli 2019 toen partijen met elkaar communiceerden over de vraag of een herbeoordeling onder het Herstelkader moest plaatsvinden. Die feiten en omstandigheden geven geen steun aan de door F&F bepleite uitleg van de e-mail van 16 juli 2019. Daaruit volgt niet dat Rabobank op enig moment zou hebben ingezien verkeerd te hebben gehandeld, zoals F&F kennelijk meent. Integendeel, de mededeling in de e-mail dat Rabobank bleef bij het eerder meegedeelde besluit onder het Herstelkader duidt erop dat Rabobank niet van standpunt was veranderd.
5.9.
De inhoud van de e-mail moet vervolgens worden beoordeeld in het licht van de omstandigheid dat Rabobank een poging wilde doen om een regeling te treffen. Rabobank heeft in de e-mail niet toegezegd een compensatie te zullen aanbieden conform het Herstelkader of alsof het Herstelkader van toepassing was. Door daarin eerst expliciet op te nemen dat Rabobank blijft bij het eerdere meegedeelde besluit onder het Herstelkader, te weten dat F&F daar niet onder valt omdat zij ten tijde van het afsluiten bij Rabobank “professioneel” was in de zin van het Herstelkader, heeft Rabobank juist (nogmaals) duidelijk gemaakt dat het Herstelkader niet van toepassing was. Vervolgens heeft Rabobank geschreven dat zij heeft besloten om F&F Europe tegemoet te komen en dat zij de compensatie zal berekenen waarin volgens Rabobank het Herstelkader had voorzien als dat van toepassing was geweest en dat zij voornemens is om op basis daarvan een bedrag aan te bieden (zie 3.8, hierboven). Dit bedrag heeft Rabobank uiteindelijk vastgesteld op € 125.576 (zie 3.9, hierboven).
5.10.
Dat Rabobank zich bij de berekening van haar aanbod gebaseerd heeft op een berekening van het bedrag dat F&F volgens Rabobank zou hebben ontvangen als het Herstelkader wel op haar van toepassing was geweest maakt dit niet anders. Het zelfde geldt voor de omstandigheid dat Rabobank deze berekening als bijlage bij haar aanbod heeft gevoegd. Het stond Rabobank vrij om een aanbod te doen zoals zij dat gedaan heeft, evenals het F&F vrij stond om dat aanbod al dan niet te accepteren. Of Rabobank bij een bespreking van het aanbod op 7 november 2019 heeft geweigerd de eigen berekening van F&F conform het Herstelkader in ontvangst te nemen, is dan ook niet relevant. Het bewijsaanbod van F&F op dat punt wordt daarom verworpen.
5.11.
Voor zover F&F met grief IV betoogt dat het Herstelkader zodanig is ingebed in het burgerlijk recht dat dit de verhouding tussen partijen mede bepaalt, ook in het kader van voormeld aanbod van Rabobank, faalt die grief. Zoals hierna in r.o. 5.14 wordt overwogen bevat het Herstelkader enkel regels waaraan een aantal banken zich heeft gecommitteerd in het kader van de afwikkeling van specifieke renteswapsituaties. Het Herstelkader is geen gewoonterecht en evenmin is het Herstelkader onderdeel van, of ingebed in, het Nederlands burgerlijk recht.
5.12.
Het hof concludeert dat, anders dan F&F betoogt, Rabobank niet heeft toegezegd F&F ter zake van de derivaten tegemoet te zullen komen met een compensatie die inhoudelijk overeenkomt met een herstelkader-compensatie, zodat een zorgplichtschending door Rabobank daarop niet kan zijn gebaseerd. Grief II faalt op grond van het voorgaande.
Toepasselijkheid Herstelkader
5.13.
F&F meent dat Rabobank ook heeft gehandeld in strijd met haar zorgplicht doordat zij op onjuiste gronden heeft geconcludeerd dat F&F niet onder het Herstelkader valt. In de grieven I, III, IV en V beklaagt F&F zich kort gezegd over het oordeel van de rechtbank dat de civiele rechter niet mag treden in de toepassing dan wel beoordeling van de toepassing van het Herstelkader. F&F meent ook in dit verband dat de inbedding van het Herstelkader in het burgerlijk recht mede bepalend is voor de rechtsverhouding tussen partijen (grief IV). Dat leidt er volgens F&F (ook) toe dat bij de toepassing van artikel 5.1.4. van het Herstelkader de redelijke verwachtingen van partijen onder de derivaten in acht moeten worden genomen. F&F betwist de juistheid van de beoordeling door Rabobank en de externe beoordelaar. Zij wijst er onder meer op dat Rabobank op grond van haar zorgplicht bij de beoordeling van de vraag of zij in aanmerking kwam voor compensatie krachtens het Herstelkader de externe beoordelaar expliciet had moeten wijzen op de specifieke feiten van het dossier en voert aan dat Rabobank dat niet heeft gedaan. Het hof verwerpt deze stellingen van F&F om de volgende redenen.
5.14.
Het Herstelkader bevat enkel regels die de banken die zich aan het Herstelkader hebben geconformeerd – waaronder Rabobank – hanteren bij het doen van een voorstel tot een coulancevergoeding aan MKB-klanten die binnen het bereik van het Herstelkader vallen, zonder erkenning van schadeplichtigheid. De vergoeding die eventueel op basis van het Herstelkader wordt aangeboden betreft geen schadevergoeding, maar een coulancevergoeding die in belangrijke mate is geabstraheerd van de omstandigheden van het geval. Indien de door de bank aangeboden coulancevergoeding niet wordt aanvaard door de klant, zijn de betrokken bank en klant niet gebonden aan het Herstelkader en kunnen zij daaraan geen rechten ontlenen, zo volgt uit paragraaf 5.1.4 van het Herstelkader. Klanten die het voorstel niet aanvaarden, kunnen eventuele vorderingen ten aanzien van met de bank afgesloten rentederivaten voorleggen aan de rechter, zo volgt uit paragraaf 5.1.5 van het Herstelkader. Gelet op het coulancekarakter van het Herstelkader is het naar het oordeel van het hof niet aan de civiele rechter om zich uit te laten over de inhoud en toepassing van het Herstelkader. Daarom kan het hof het besluit van Rabobank dat F&F niet onder het Herstelkader valt, niet toetsen. De stelling van F&F dat zij zich niet rechtstreeks beroept op het Herstelkader maar op de op Rabobank rustende zorgplicht het Herstelkader correct toe te passen, kan haar niet baten. Beoordeling van die grondslag zou even goed een inhoudelijk oordeel van de civiele rechter over de inhoud en toepassing van het Herstelkader vergen. Bij deze stand van zaken heeft F&F geen belang bij beoordeling van haar stellingen over de vraag of bij aanvang van haar relatie met Rabobank een zogeheten overhedge bestond, of de derivaten in 2012 van Deutsche Bank naar Rabobank zijn genoveerd in de zin van het Herstelkader en, daarop voortbouwend, of de derivaten die F&F bij Rabobank heeft afgesloten nieuwe derivaten in de zin van het Herstelkader waren. Die stellingen zijn immers alle gebaseerd op de – hiervoor onjuist bevonden – veronderstelling dat Rabobank gehouden is de rechtsverhouding met F&F in verband met de derivaten af te handelen volgens het Herstelkader.
Geen schending zorgplicht
5.15.
Het hof concludeert dat een grondslag ontbreekt voor het oordeel dat Rabobank wanprestatie heeft gepleegd dan wel onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij haar zorgplicht heeft geschonden jegens F&F. De vorderingen primair onder a en c en subsidiair onder d zijn daarom niet toewijsbaar.
Inzage in stukken en artikel 843a Rv (oud)
5.16.
Dat betekent dat is voldaan aan de voorwaarde waaronder de primaire vordering onder b. is ingesteld. F&F vordert daarin om Rabobank te veroordelen tot het geven van inzage in a) haar dossier over de controle van de derivaten door de beoordelaar, b) het toelichtend memorandum waarmee Rabobank de vraag aan de Derivatencommissie over de aard van de derivaten van F&F heeft voorgelegd en c) het toelichtend memorandum waarmee Rabobank de vraag aan de Derivatencommissie over
extend and blendvan de derivaten van F&F heeft voorgelegd.
Met grief VI betoogt F&F dat Rabobank haar zorgplicht heeft geschonden door de beoordelaar noch de Derivatencommissie te wijzen op het atypische karakter van de derivatenverhouding tussen haar en Rabobank. De schending van de zorgplicht is nog ernstiger doordat Rabobank F&F het recht onthoudt op inzage in de genoemde stukken, waardoor F&F de gegevens die Rabobank aan haar verweer ten grondslag heeft gelegd niet kan controleren. F&F verwijt de rechtbank dat hij de stellingen van Rabobank op dit vlak zonder controle heeft aanvaard.
In het verlengde van deze grief vordert F&F inzage in voornoemde stukken.
5.17.
De vordering tot inzage in de genoemde stukken is gebaseerd op artikel 843a (oud) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Deze bepaling is met ingang van 1januari 2025 vervallen, maar blijft gelden in deze zaak omdat deze voor die datum bij dit hof aanhangig is gemaakt. Een van de vereisten voor toewijzing van een dergelijke vordering is dat degene die inzage wenst daarbij een rechtmatig belang moet hebben. Aan dat vereiste is niet voldaan. Gegeven het oordeel in r.o. 5.14. dat het niet aan de civiele rechter is om zich uit te laten over de inhoud en toepassing van het Herstelkader ontbreekt een belang voor F&F tot het verkrijgen van inzage in die stukken. De rechtbank hoefde om die reden ook niet te controleren welke stukken Rabobank aan de externe beoordelaar heeft toegezonden. Dit betekent dat de vordering zal worden afgewezen en dat grief VI faalt.
Conclusie
5.18.
De grieven treffen geen doel. F&F heeft geen bewijs aangeboden van voldoende concrete stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel in deze zaak kunnen leiden. Het hof verwerpt daarom het bewijsaanbod van F&F. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. F&F is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- griffierecht € 5.689,-
- salaris advocaat
€ 8.856,-(tarief VI, 2 punten)
Totaal € 14.545,-

6.Beslissing

Het hof:
6.1
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
6.2
veroordeelt F&F in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Rabobank vastgesteld op € 14.545,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
6.3
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
6.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M. Kruithof, mr. K.A.J. Bisschop en D. Busch en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2025.