ECLI:NL:GHAMS:2025:1415

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
24/3176
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake douanerecht en oorsprong elektrische fietsen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 april 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de inspecteur van de Douane tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de uitreiking van een uitnodiging tot betaling (utb) aan [X] B.V. voor een bedrag van € 139.581,62, waarvan € 134.912,16 aan antidumpingrechten en € 4.669,46 aan rente op achterstallen. De rechtbank had het beroep van [X] B.V. gegrond verklaard en de utb vernietigd, maar de inspecteur heeft hoger beroep ingesteld. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat de elektrische fietsen van Chinese oorsprong waren, terwijl de inspecteur zich baseerde op een rapport van OLAF en bijbehorende annexen. Het Hof heeft de feiten en de bewijsvoering van de inspecteur opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de inspecteur voldoende bewijs heeft geleverd dat de elektrische fietsen van Chinese oorsprong zijn. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep ongegrond verklaard. Tevens zijn de proceskosten en het griffierecht aangepast, waarbij de kosten verdeeld worden tussen de inspecteur en de Staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 24/3176
10 april 2025
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Douane, de inspecteur,
tegen de uitspraak van 12 maart 2024 in de zaak met kenmerk HAA 21/6957 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X] B.V., gevestigd te [Z], belanghebbende,
(gemachtigde: mr. E. Polak)
en
de inspecteur
en
de Staat(de Minister van Justitie en Veiligheid
), de Staat.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (hierna: de utb) uitgereikt voor een bedrag van € 139.581,62. Dit bedrag bestaat voor € 134.912,16 uit antidumpingrecht en voor het overige (€ 4.669,46) uit rente op achterstallen
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de utb gehandhaafd.
1.3.
Op het daartegen ingestelde beroep heeft de rechtbank als volgt beslist, waarbij de inspecteur wordt aangeduid als “verweerder” en belanghebbende als “eiseres”:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 5 november 2021;
- vernietigt de utb van 6 oktober 2020;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding aan eiseres van de aan de bezwaarfase toerekenbare immateriële schade vastgesteld op een bedrag van € 375;
- veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding aan eiseres van de aan de beroepsfase toerekenbare immateriële schade vastgesteld op een bedrag van € 1.125;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres toe een bedrag van € 2.370;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden.”
1.4.
De inspecteur heeft tijdig hoger beroep ingesteld. Na het instellen van het hoger beroep zijn de volgende stukken ingediend:
- een aanvulling van de gronden van het hoger beroep door de inspecteur en
- een verweerschrift door belanghebbende.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Op 14 januari 2019 heeft [Z] B.V. in naam en voor rekening van eiseres aangifte voor het vrije verkeer gedaan van dertien artikelen, waaronder elektrische fietsen van GN-onderverdeling 8711 60 10 en brakes van GN-onderverdeling 8714 94 20 en beide met vermelding van Thailand als het land van oorsprong (hierna: de aangifte).
2. Verweerder heeft op basis van de aangifte op 14 januari 2019 een utb uitgereikt voor een totaalbedrag van € 13.107,92. Eiseres heeft deze utb betaald en de dertien artikelen zijn vrijgegeven.
3. De Thaise autoriteiten en het Europees Bureau voor fraudebestrijding, l’Office européen de lutte antifraude (hierna: OLAF) hebben een onderzoek gedaan naar de oorsprong van zendingen fietsen, elektrische fietsen en fietsonderdelen uit Thailand. Tijdens dit onderzoek heeft OLAF vastgesteld dat de door eiseres ingevoerde elektrische fietsen en brakes niet de niet-preferentiële oorsprong Thailand hebben verkregen. Volgens OLAF hebben deze goederen de niet-preferentiële oorsprong Volksrepubliek China (hierna: China).
4. De aanloop naar en de bevindingen van het onderzoek zijn vastgelegd in het OLAF-rapport van 19 juli 2019 met het nummer [***] (hierna: het mission report).
5. Aan eiseres is op 11 mei 2020 een voornemen voor een utb ten bedrage van
€ 134.912,16 aan antidumpingrechten gestuurd (hierna: het voornemen). Daarin is tevens vermeld dat over het bedrag rente op achterstallen in rekening zal worden gebracht. Eiseres wordt in het voornemen in de gelegenheid gesteld om haar zienswijze daarop kenbaar te maken. Bij het voornemen heeft verweerder onder meer delen van het mission report gevoegd.
6. Bijlage 7 bij het voornemen bevat een door OLAF opgesteld overzicht (Annex 3 bij het mission report) waarin voor het Thaise bedrijf [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2]) de invoer van fietsen en fietsonderdelen van Chinese oorsprong over de periode van 2016 tot en met 2018 is gekoppeld aan de uitvoer naar diverse landen, waaronder Nederland. In 2018 is – onder meer – een op gewichten gespecificeerde hoeveelheid electric bikes en e-bike parts van Chinese oorsprong naar Nederland uitgevoerd. In onderdeel 1.3.3. van het mission report beschrijft OLAF dat het zijn overzicht heeft opgesteld aan de hand van de in Annex 1 en Annex 2 opgenomen gegevens die door de Thaise autoriteiten zijn verstrekt. Deze gegevens uit Annex 1 en Annex 2 zijn door verweerder niet als stukken van het geding ingebracht.
7. Bijlage 10 bij het voornemen bevat een selectie uit Annex 8 bij het mission report, waarin een gespecificeerd overzicht is opgenomen van de in- en vervolgens uitgevoerde zendingen elektrische fietsen via [bedrijf 3] in de Free Trade Zone in Thailand. In deze Annex is de uitvoeraangifte waarmee goederen van [bedrijf 2] in container EGHU908437 zijn uitgevoerd naar Nederland, gekoppeld aan een invoeraangifte in Thailand. De goederenomschrijvingen van de Thaise invoeraangifte en de Thaise uitvoeraangifte zijn nagenoeg identiek aan elkaar en ook nagenoeg identiek aan de goederenomschrijving uit de gespecificeerde factuur van [bedrijf 2] aan eiseres. In de kolommen met gegevens in deze Annex komt geen kolom ‘Origin’ voor.
8. Bijlage 12 bij het voornemen bevat een selectie uit Annex 10 bij het mission report en bevat aanvullende invoerdata, die OLAF heeft ontvangen van de Thaise douane over de invoer van goederen vanuit China in de Free Trade Zone. De goederenomschrijvingen komen nagenoeg overeen met de goederenomschrijvingen in de bovengenoemde factuur aan eiseres. In de gegevens van deze Annex 10 komt een kolom ‘Origin’ voor, waarin “CN-China” is ingevuld. Bijlage 13 bij het voornemen bevat een selectie uit Annex 11 bij het mission report en bevat aanvullende uitvoerdata, die OLAF heeft ontvangen van de Thaise douane over de uitvoer van goederen vanuit de Free Zone naar Nederland. De goederenomschrijvingen komen nagenoeg overeen met de goederenomschrijvingen in de bovengenoemde factuur aan eiseres. In de gegevens komen geen vermeldingen over de oorsprong van de goederen voor.
9. Bij e-mail van 8 augustus 2019 heeft OLAF aan verweerder een gegevensbestand “Update for NL 16.2 OLAF analysis e-bikes.xlsx ” gestuurd, waarin de invoer in en de uitvoer uit de Free Trade Zone van de onderhavige e-bikes (niet de losse onderdelen) inzichtelijk worden gemaakt. In de kolom “Origin determined” staat China vermeld, in de volgende kolom “Remarks (OLAF)” staat ingevuld “Origin determined based on Annex 8”.
10. In een e-mailbericht van verweerder aan OLAF van 15 juni 2021 zijn de volgende vragen over de bron van de oorsprongsvermelding opgenomen:
“2. In the attachment i attached the updated version of annex 16.2 of the mission report. In this annex in column AH it is stated that these are the remarks from OLAF. The columns AF (remarks TH) and column AG (Origin determined) are colored the same as column AH (remarks OLAF).
Does this mean that all 3 columns are part of information from OLAF that were added by OLAF to annex 16.2?
(…)
3. In annex 16.2 (see attachment) is in column AH (remarks OLAF) stated on which annex the determination of the origin was based. The country of origin can be found in column AG (Origin determined) but also in column AD (Origin from Thailand import data).
In cases the origin was determined based on annex 8 column AD is empty. This is most probably the case because there is no column origin in annex 8.
In cases the origin was determined based on annex 10 and 11 column AD is filled in most of the time with country of origin China as stated in annex 10.
(…)
Can you clarify to me why column AD is empty in this case?”
11. In een e-mailbericht van OLAF van 16 juni 2021 is in reactie hierop onder meer het volgende opgenomen:
“2. Columns AF, AG and AH indeed corresponds to OLAF input based on annex 8, 10 or 11 respectively, Origin in column AG has been determined based on overall content (e.g. Consignor/Column AE) of annex 8 or 10 and 11 and not only based on column indicating origin.
3. Missing indication of Origin in column AD in the updated annex 12, is simply an user mistake, while updating annex this position was not filled but column AG (origin determined) indicates the established true origin by OLAF, namely China.”
12. Eiseres heeft op 17 juni 2020 op het voornemen gereageerd.
13. Verweerder heeft op 6 oktober 2020 overeenkomstig het voornemen de utb aan eiseres uitgereikt.”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3.Geschil in hoger beroep

Tussen partijen is in geschil of de utb terecht is uitgereikt. De berekening van de in de utb vermelde bedragen is tussen partijen niet in geschil.

4.Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, het volgende overwogen:

Niet-preferentiële oorsprong
24. Aangezien verweerder wenst af te wijken van de aangifte, rust op hem de last om aannemelijk te maken dat de rijwielen van Chinese niet-preferentiële oorsprong zijn (vgl. Gerechtshof Amsterdam 22 december 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5574).
25. Ter onderbouwing van zijn stelling dat in de aangifte ten onrechte Thailand als land van oorsprong is vermeld, heeft verweerder verschillende annexen bij het mission report als bijlagen bij het verweerschrift bijgesloten. De lijsten uit deze annexen maken inzichtelijk welke hoeveelheden en gewichten van de in geschil zijnde elektrische fietsen en fietsonderdelen in Thailand werden in- en uitgevoerd en uiteindelijk in Nederland werden ingevoerd. Aan de hand van de in- en uitvoergegevens uit Thailand en de gespecificeerde factuur van [bedrijf 2] aan eiseres, zijn de onderhavige goederen te volgen en is het aannemelijk dat de elektrische fietsen en fietsonderdelen in Thailand geen oorsprongverlenende verwerking of bewerking hebben ondergaan.
Nu verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat in Thailand geen oorsprongverlenende bewerkingen aan de onderhavige goederen hebben plaatsgevonden, kan in het midden blijven of in algemene zin fabricage in de Free Trade Zones van Thailand is toegestaan.
26. Het enkele door eiseres overgelegde ondertekende Certificaat van Oorsprong van de Thaise CoC is op zichzelf onvoldoende om als bewijsstuk van de oorsprong te dienen, omdat dit niet een certificaat is dat is afgegeven op basis van Uniewetgeving of op basis van een (handels)verdrag tussen de EU en Thailand. Ter zitting heeft eiseres de door haar gestelde be- of verwerking verder gespecificeerd door te stellen dat sprake is geweest van assemblage- en verfwerkzaamheden in Thailand, maar nu eiseres van de gestelde werkzaamheden geen bewijs heeft bijgebracht, gaat de rechtbank aan deze stelling voorbij.
27. De enkele vaststelling dat de goederen niet van Thaise oorsprong zijn, is niet voldoende om aannemelijk te achten dat zij van Chinese oorsprong zijn. Dat de goederen door een Chinese leverancier vanuit China zijn verzonden is daarvoor niet doorslaggevend.
28. Verweerder baseert zijn standpunt dat de goederen van Chinese oorsprong zijn uitsluitend op het mission report en delen van een aantal van de daarbij behorende annexen. De informatie uit het mission report moet daarom nauwgezet kunnen worden gevolgd en coherent zijn. Dit geldt bij uitstek voor de gegevens omtrent de oorsprong. Daarvan is in het onderhavige geval echter geen sprake. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
29. In Annex 10 van het mission report staat weliswaar vermeld dat de oorsprong van de onderhavige goederen China is, maar het is niet inzichtelijk gemaakt waarop die vermelding is gebaseerd. De enkele verklaring ter zitting van verweerder dat dit volgt uit verklaringen van de Thaise douane over de invoeraangiften in Thailand is daarvoor onvoldoende. Deze informatie wordt door OLAF vervolgens ook niet gebruikt in Annex 16.2 om de aanname van de Chinese oorsprong te onderbouwen. Daarin wordt uitsluitend verwezen naar Annex 8, waarin van deze goederen geen gegevens over de oorsprong ervan zijn opgenomen. Ook in de kolom “remarks TH” staan geen gegevens waaruit de oorsprong kan worden afgeleid. In die omstandigheid is het onvoldoende om de Chinese oorsprong aan te nemen op basis van het feit dat de leverancier in China is gevestigd. De enkele opmerking van OLAF in de e-mail van 16 juni 2021 dat de kolom “Origin” in Annex 16.2 slechts leeg is als gevolg van een “user mistake”, is onvoldoende om de oorsprong China in deze lege kolom in te lezen.
30. De verwijzing naar Annex 8, waarin geen oorsprong is opgenomen, het ontbreken van een verwijzing naar Annex 10 en het ontbreken van relevante gegevens in de kolom “Remarks (TH)” leiden in combinatie met de lege kolom “Origin” tot de conclusie dat verweerder de Chinese oorsprong van de goederen niet aannemelijk heeft gemaakt.
31. Gelet op wat hiervoor is overwogen, slaagt de primaire beroepsgrond van eiseres en dient het beroep gegrond te worden verklaard. Het subsidiaire standpunt van eiseres behoeft daarom geen behandeling.”

5.Beoordeling van het geschil

Geheimhouding
5.1.
De inspecteur heeft als bijlagen bij zijn verweerschrift in eerste aanleg stukken gevoegd waarin tekst is ‘gezwart’. Een geheimhoudingskamer van de rechtbank heeft kennisgenomen van de gezwarte delen van de tekst en heeft op 21 december 2023 beslist dat geheimhouding van deze delen van de tekst gerechtvaardigd is. Die beslissing, waartegen belanghebbende geen grieven heeft gericht, onderschrijft het Hof.
Oorsprong elektrische fietsen
5.2.
Ter voldoening aan de op hem rustende bewijslast dat de door belanghebbende ingevoerde elektrische fietsen (zgn. ‘fatbikes’) van Chinese oorsprong zijn, heeft de inspecteur het onder punt 4 van de rechtbankuitspraak genoemde missierapport overgelegd. Bij dit rapport zijn diverse bijlagen (‘annexes’) gevoegd. Na de ondertekening is een index opgenomen, waarin is vermeld welke informatie in de annexes is opgenomen.
5.3.
Annex 10 bevat volgens het missierapport “
Additional data provided by Thai customs (import)”. Het betreft een lijst met aangiftegegevens van goederen die in de Thaise vrije zone zijn ingeslagen. Voor alle daarin vermelde goederen blijkt uit deze lijst (1) dat zij afkomstig zijn van “China-Base [bedrijf 4]”, (2) dat zij zijn aangevoerd in dezelfde container en (3) dat zij op dezelfde datum (17 november 2018) en met dezelfde aangifte (A030-0611108598) in de vrije zone zijn ingeslagen. De lijst omvat 42 in dezen relevante regels, waarvan de eerste drie betrekking hebben op elektrische fietsen. Deze drie regels luiden, voor zover hier van belang:
Origin
HS code
Net Weight
Unit
Goods description
CN-CHINA
87116011
1357,90
KGM
E-BIKE [model 2] MODEL IN WHITE: STEEL FRAME, STEEL FORK INCLUDES REAR RACK, LIGHTS, FENDERS, HYDROLIC BRAKE, TORQUE SENSOR
CN-CHINA
87116011
1.100,28
KGM
E-BIKE [model 2] MODEL IN WHITE: STEEL FRAME, STEEL FORK INCLUDES REAR RACK, LIGHTS, FENDERS, HYDROLIC BRAKE, TORQUE SENSOR
CN-CHINA
87116011
3.667,60
KGM
E-BIKE [model 2] MODEL IN BLACK: STEEL FRAME, STEEL FORK INCLUDES REAR RACK, LIGHTS, FENDERS, HYDROLIC BRAKE, TORQUE SENSOR
5.4.
Annex 11 bevat volgens het missierapport “
Additional data provided by Thai customs (export)”. Het betreft een lijst met aangiftegegevens van goederen die vanuit de Thaise vrije zone zijn geëxporteerd. Voor alle goederen op deze lijst is vermeld (1) dat zij afkomstig zijn van “[bedrijf 2]”, (2) dat zij zijn uitgevoerd in een container met nummer EGHU9084371 met bestemming Nederland en dat zij met dezelfde aangifte (A006-1611215924 d.d. 6 december 2018) uit de vrije zone zijn uitgeslagen. Deze lijst omvat eveneens 42 in dezen relevante regels, waarvan de eerste drie betrekking hebben op elektrische fietsen. Deze regels luiden, voor zover hier van belang:
HS code
Net Weight
Unit
Goods description
Consignor Name
87116011
1357,90
KGM
[model 1] model in Army Green: Steel frame, steel fork. Includes rear rack, lights, mechanical brake, cadence sensor, electric system
CONDOR HEAVY SERVICE
87116011
1.100,28
KGM
[model 2] model in White: Steel frame, steel fork. Includes rear rack, lights, fenders, hydraulic brake, torque sensor, electric system
CONDOR HEAVY SERVICE
87116011
3.667,60
KGM
[model 2] model in Black: steel frame, steel fork. Includes rear rack, lights, fenders, hydraulic brake, torque sensor, electric system
CONDOR HEAVY SERVICE
5.5.
Op 14 januari 2019 heeft [Z] B.V. op naam en voor rekening van belanghebbende de inhoud van de container met nummer EGHU9084371 aangegeven voor het vrije verkeer, met aangifte 19NLJQW1K6AMZBWD50. Daarbij heeft de declarant de diverse goederen geclusterd per tariefpost, hetgeen heeft geresulteerd in 13 “artikelen”. Artikel 1 omvat elektrische fietsen met een totaalgewicht van 6.128 kg. Bij de aangifte is een factuur gevoegd van [bedrijf 2], gericht aan belanghebbende, onder vermelding van [bedrijf 5] te Rotterdam als “Notifying Party”. Op deze factuur is, voor zover hier van belang, vermeld:
Items
HTS Code
Model Name
Qty.
Units
Units Price
Amount USD
1
8711.60.0000
[model 1] Army Green
50
pcs
$ 1.113,00
$ 55.650,00
2
8711.60.0000
[model 2] White
30
pcs
$ 1.460,00
$ 43.800,00
3
8711.60.0000
[model 2] Black
100
pcs
$ 1.460.00
$ 146.000,00
5.6.
Met de onder 5.3 tot en met 5.5 vermelde gegevens heeft de inspecteur genoegzaam aannemelijk gemaakt dat de door belanghebbende ingevoerde fatbikes dezelfde fatbikes zijn als die op 17 november 2018 uit China zijn ingeslagen in de Thaise vrije zone. Weliswaar valt op dat de 50 fatbikes van het model [model 1] Army Green bij inslag in de vrije zone nog werden aangeduid als zijnde van het model [model 2] White, maar het lijdt naar ’s Hofs oordeel geen twijfel dat dit het gevolg is van een fout van de Thaise aangever bij het doen van de inslagaangifte of van de Thaise autoriteiten bij het overnemen van de aangiftegegevens in de lijst. Het gewicht van de desbetreffende fatbikes (van het model [model 1]) bedroeg immers reeds op het moment van inslag in de vrije zone (zie 5.3) 1.357,90 kg (= 27,158 kg per stuk) en dit gewicht was op het moment van uitslag ongewijzigd (zie 5.4). Een fatbike van het model [model 2] weegt geen 27,158 kg, maar 36,676 kg (immers: 1.100,28 kg / 30 stuks White = 36,676 kg en ook 3.667,60 kg / 100 stuks Black = 36,676 kg).
5.7.
Het Hof is in navolging van de rechtbank bovendien van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat er in Thailand geen “laatste ingrijpende, economisch verantwoorde bewerking” heeft plaatsgevonden, als bedoeld in artikel 60, lid 2, van het DWU. In de Thaise vrije zone zijn volgens de Thaise aangiften fatbikes ingeslagen en fatbikes wederuitgevoerd, aangeduid met een specifiek modelnummer. Het gewicht van de fatbikes op het moment van inslag is blijkens de Thaise aangiften exact, tot op twee decimalen nauwkeurig, gelijk aan het gewicht op het moment van uitslag (zie 5.3 en 5.4). De bij invoer aangegeven goederencode 8711 6011 sluit – gelet op het bepaalde in indelingsregel 2 a) – weliswaar niet uit dat sprake is geweest van bouwpakketten en niet van fatbikes in gemonteerde staat, maar mocht dit het geval zijn, dan heeft te gelden dat het enkele assembleren van losse onderdelen niet wordt beschouwd als ingrijpende, economisch verantwoorde be- of verwerking en dus niet leidt tot een wijziging van de oorsprong (artikel 34, aanhef en onder f GDWU).
5.8.
Op basis van de onder 5.3 tot en met 5.5 vermelde gegevens acht het Hof, anders dan de rechtbank, ten slotte aannemelijk dat de fatbikes van Chinese oorsprong zijn, omdat de leverancier in China is gevestigd en de goederen vanuit China zijn verzonden en elke aanwijzing voor een andere oorsprong ontbreekt. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat voor het voorwenden van een Thaise oorsprong geen andere plausibele verklaring bestaat dan de onwenselijkheid van een Chinese oorsprong, gegeven het antidumpingrecht dat immers geldt voor elektrische fietsen van Chinese oorsprong.
5.9.
De verwijzing door belanghebbende naar het certificaat van oorsprong dat is afgegeven door de Thaise kamer van koophandel te Bangkok leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat dit certificaat geen grondslag vindt in het Unierecht, noch in een overeenkomst tussen de Europese Unie en Thailand. Evenmin is deze kamer van koophandel een “bevoegde autoriteit” in de zin van artikel 119 van het DWU.
5.10.
Gelet op het vorenoverwogene heeft de inspecteur belanghebbende ter zake van de invoer van de fatbikes terecht uitgenodigd tot betaling van antidumpingrechten, op grond van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/73 van de Commissie van 17 januari 2019 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op elektrische fietsen van oorsprong uit de Volksrepubliek China.
Indeling fatbikes
5.11.
Bij deze stand van het geding stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de aangifte van de producten [model 2] Army Green, [model 2] White en [model 2] Black als elektrische fietsen onder goederencode 8711 6010 op een vergissing berust en dat zij de goederencode in haar aangiften daarom wil wijzigen, met toepassing van artikel 173, lid 3, van het DWU. Volgens belanghebbende was sprake van incomplete producten die niet de essentiële kenmerken van het complete of afgewerkte product vertonen. Zij wenst genoemde producten daarom in te delen als fietsonderdelen in post 8714. De inspecteur heeft ter zake het volgende beslist in zijn uitspraak op bezwaar:
“U geeft [aan] dat een deel van de goederen, te weten de (elektrische) fietsen aangegeven als artikel 1 in de douaneaangifte, per abuis zijn aangegeven onder goederencode 8711 6000 00. De bovenstaande goederen hadden ook als fietsonderdelen onder post 8714 moeten worden aangegeven.
Het is aan u c.q. belanghebbende om de Douane aan [te] tonen dat er een onjuiste goederencode in de douaneaangifte is aangegeven. Tot op heden heeft u dit niet aangetoond. Gezien de omschrijving van de goederen in de bij de douaneaangifte behorende bescheiden, een vergelijking met de op deze bescheiden omschreven modellen op internet en de eerder gebruikt[e] goederencodes bij zowel de invoer als uitvoer in Thailand, heb ik geen enkele reden om aan te nemen dat de door belanghebbende in de douaneaangifte aangegeven goederencode van artikel 1 niet correct zou zijn. Ik volg daarom de door belanghebbende in de douaneaangifte aangegeven goederencode bij de berekening van de verschuldigde rechten.”
5.12.
Naar ’s Hofs oordeel kan in het midden blijven of wijziging van de aangiften mogelijk is, omdat belanghebbende hoe dan ook geen objectief verifieerbare gegevens heeft bijgebracht ter ondersteuning van haar standpunt dat incomplete producten zouden zijn ingevoerd die niet de essentiële kenmerken van het complete of afgewerkte product vertonen, terwijl dat wel op haar weg had gelegen, nu zij achteraf wenst af te wijken van haar eigen aangifte, de factuuromschrijvingen op complete fietsen wijzen en belanghebbende voorts het beste in staat moet worden geacht om die gegevens te produceren. De goederenomschrijving op de factuur en de voor de fatbikes betaalde bedragen ($ 1.113 voor een [model 1] en $ 1.460 voor een [model 2], zie 5.5) wijzen veeleer op het tegendeel.
Oorsprong brakes
5.13.
In de uitnodiging tot betaling is een bedrag van € 101,70 aan antidumpingrechten begrepen dat betrekking heeft op een beperkt aantal (delen van) fietsremmen (GS-onderverdeling 8714 94). Deze ‘brakes’ hebben blijkens de annexen 10 en 11 bij het missierapport precies dezelfde route gevolgd als de fatbikes. Het gewicht van de brakes is bij in- en uitslag telkens identiek (tot op twee decimalen nauwkeurig) en goederenomschrijvingen in de Thaise in- en uitslagaangiften zijn vrijwel gelijkluidend aan die in de aan belanghebbende gerichte factuur. Ook voor de brakes heeft de inspecteur daarom naar ’s Hofs oordeel aannemelijk gemaakt dat deze van Chinese oorsprong zijn.
5.14
Gelet op het vorenoverwogene heeft de inspecteur belanghebbende ter zake van de invoer van de brakes terecht uitgenodigd tot betaling van antidumpingrecht, op grond van Verordening (EG) nr. 71/97 van de Raad van 10 januari 1997.
Op de zaak betrekking hebbende stukken
5.15.
Belanghebbende heeft in haar hogerberoepschrift betoogd dat de inspecteur weliswaar de annexen 10 en 11 bij het missierapport heeft overgelegd, maar dat hij de aangifteregels die betrekking hebben op andere bedrijven geheel heeft weggelaten, in plaats van deze zwart te maken. Gevraagd naar het belang van de toevoeging van een groot aantal pagina’s met zwartgemaakte aangifteregels aan het procesdossier heeft belanghebbende haar standpunt gewijzigd en betoogd dat de aangifteregels die in de annexen 10 en 11 zijn opgenomen onvoldoende zijn, omdat de inspecteur ook de aan deze Thaise in- en uitslagaangiften ten grondslag liggende bescheiden dient over te leggen. Het Hof volgt belanghebbende hierin niet: de inspecteur is niet gehouden stukken in te brengen die hem niet ter beschikking staan of hebben gestaan (Hoge Raad van 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:29, r.o. 3.3.1.3), terwijl belanghebbende tegenover een gemotiveerde betwisting niet aannemelijk heeft gemaakt dat de inspecteur over Thaise in- en uitvoeraangiften (heeft) beschikt. Evenmin volgt het Hof belanghebbende voor zover zij heeft bedoeld dat de inspecteur slechts het van hem te vergen bewijs kan leveren met de Thaise in- en uitvoeraangiften (zie ook hiervoor).
Slotsom
5.16.
De slotsom is dat het hoger beroep van de inspecteur gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.
Wel dienen, nu het beroep bij de rechtbank ongegrond wordt verklaard, de door de rechtbank toegekende vergoedingen van proceskosten en griffierecht te worden aangepast. Omdat de vergoeding van proceskosten enkel nog haar grond vindt in de toegekende vergoeding van immateriële schade, bestaat geen grond voor een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase en dient de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase te worden vastgesteld op € 227 (1 punt x € 907 x 0,25, zie Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023).
Gelet op het in Hoge Raad 31 mei 2024, ECLI:NL:2024:567 geformuleerde overgangsrecht komt belanghebbende ook in aanmerking voor vergoeding van het bij de rechtbank betaalde griffierecht.
Omdat de proceskosten en het griffierecht enkel worden vergoed vanwege de toekenning van een vergoeding van immateriële schade en het beroep verder ongegrond is, dienen deze vergoedingen om redenen van eenvoud 50/50 te worden verdeeld tussen de Staat en de inspecteur (Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.14.2).

7.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissing inzake de vergoeding van immateriële schade;
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur en de Staat in de proceskosten van belanghebbende in de beroepsfase, ieder tot een bedrag van € 113,50, en
- gelast de inspecteur en de Staat het voor het instellen van het beroep betaalde griffierecht (€ 360) aan belanghebbende te vergoeden, ieder tot een bedrag van € 180.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, C.J. Hummel en W.J. Blokland, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen, als griffier. De beslissing is op 10 april 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.