Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2. Beoordeling
‘Zoals het onderdeel terecht betoogt, gaat de Faillissementswet (…) ervan uit dat het de curator is die onderzoek instelt naar de aanwezigheid van een vermogen van de schuldenaar of naar de verwachting dat binnen afzienbare tijd zulk een vermogen aanwezig zal zijn. In beginsel zal het eerst na kennisneming van de uitkomsten van dit onderzoek, dat dient te geschieden met een grondigheid waarvoor de snelle en summiere behandeling van een verzoek tot faillietverklaring doorgaans niet de gelegenheid biedt, aan de rechter vrijstaan een zodanig verzoek af te wijzen op de grond dat de verzoeker, nu voor hem geen positief gevolg te verwachten is van een faillissement van de schuldenaar, misbruik maakt van zijn bevoegdheid dit faillissement aan te vragen.’
“Een faillissement zal mij niet veel geld opleveren, maar ik wil gerechtigheid.”is te algemeen van aard zodat daaruit niet kan worden afgeleid dat het hem op voorhand en/of uit eigen onderzoek bekend is dat een faillissement niet tot enige uitkering voor de schuldeisers of tot betaling van het salaris van de curator zal leiden. Daarbij komt dat [geïntimeerde] ter zitting in hoger beroep heeft toegelicht dat - in aanmerking genomen het uitgavenpatroon van [appellant] en haar partner - er wel vermogen aanwezig moet zijn, maar dat [appellant] dat verborgen houdt, om welke reden hij het faillissement heeft aangevraagd opdat de curator met zijn wettelijke bevoegdheden kan trachten dat vermogen alsnog te traceren. Op grond van al het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat [geïntimeerde] misbruik maakt van bevoegdheid door het faillissement van [appellant] aan te vragen.