ECLI:NL:GHAMS:2025:1444

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
200.352.684/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen faillissementsverklaring en misbruik van bevoegdheid door schuldeiser

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een faillissementsverklaring van de rechtbank Noord-Holland. De schuldeiser had op verzoek van de schuldenares, die in staat van faillissement was verklaard, het faillissement aangevraagd. De schuldenares kwam in hoger beroep tegen de verwerping van haar verweer dat de schuldeiser misbruik maakte van zijn bevoegdheid door het aanvragen van het faillissement. Het hof oordeelde dat de curator onvoldoende medewerking had ontvangen van de schuldenares, waardoor hij niet in staat was om adequaat onderzoek te doen naar de buitenlandse rekeningen en de vennootschap waarvan de schuldenares bestuurder en aandeelhouder was. Het hof verwierp de stelling van de schuldenares dat de schuldeiser enkel uit was op haar schade. De verklaring van de schuldeiser dat hij gerechtigheid wilde, werd als te algemeen beschouwd om te concluderen dat er geen positief gevolg te verwachten was van het faillissement. Het hof concludeerde dat het hoger beroep faalde en bekrachtigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.352.684/01
zaaknummer rechtbank : C/15/25/73 F
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 mei 2025
in de zaak van:
[appellant],
wonend te [plaats 1] , gemeente [plaats 2] ,
appellante,
advocaat: mr. M.P. Harten te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde]
wonende te [plaats 1] , gemeente [plaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.B.M. van Poorten te Haarlem.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij op 25 maart 2025 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 18 maart 2025, waarbij [appellant] op verzoek van [geïntimeerde] in staat van faillissement is verklaard met benoeming van mr. M.W. Koenis, lid van voornoemde rechtbank, tot rechter-commissaris en met aanstelling van mr. P.J. Mijnssen, advocaat te Hoofddorp, als curator (hierna: de curator).
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 13 mei 2025. Bij die behandeling zijn verschenen [appellant] , bijgestaan door mr. Harten voornoemd, en [geïntimeerde] , bijgestaan door
mr. Van Poorten voornoemd. Voornoemde advocaten hebben de standpunten van partijen toegelicht aan de hand van pleitnotities, welke aan het hof zijn overgelegd. Tevens hebben partijen vragen van het hof beantwoord.
Verder is ter zitting verschenen de curator die zijn standpunt heeft toegelicht aan de hand van het hierna te noemen verslag en door beantwoording van door het hof gestelde vragen.
Het hof heeft kennisgenomen van de volgende stukken die ter griffie zijn ingediend:
­ voormeld beroepschrift;
­ het rechtbankdossier, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg;
­ het verslag van de curator d.d. 8 mei 2025, met bijlagen 1 tot en met 5.
Partijen hebben desgevraagd verklaard eveneens te beschikken over de genoemde stukken.
Ten slotte is arrest bepaald.

2. Beoordeling

2.1.
[geïntimeerde] heeft krachtens vonnissen van de rechtbank Noord-Holland van 18 december 2024 en 27 december 2024 een totaal bedrag van € 9.311,14 (inclusief rente en kosten) van [appellant] te vorderen. Tevens heeft hij een bedrag van € 2.475,- aan schadevergoeding te vorderen. Daarnaast heeft [naam] een vordering op [appellant] uit hoofde van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 13 september 2024, betreffende een bedrag van € 5.496,- aan achterstallige huur. [appellant] laat deze vorderingen onbetaald. Blijkens het bestreden vonnis heeft de rechtbank op grond hiervan geoordeeld dat summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van [geïntimeerde] alsmede van feiten en omstandigheden die aantonen dat [appellant] in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen. De rechtbank heeft het verweer van [appellant] dat [geïntimeerde] door het aanvragen van het faillissement misbruik maakt van bevoegdheid verworpen en [appellant] in staat van faillissement verklaard.
2.2.
In hoger beroep komt [appellant] - met twee grieven - uitsluitend op tegen de verwerping van haar verweer dat [geïntimeerde] misbruik maakt van bevoegdheid door haar faillissement aan te vragen. Daartoe voert zij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij buitenlandse rekeningen heeft en aandelen houdt in - naar het hof begrijpt - de onderneming Your Housekeeper B.V. die tezamen vermogen vertegenwoordigen, alsmede dat [geïntimeerde] de rechtbank kennelijk opzettelijk onjuist heeft geïnformeerd om [appellant] te schaden.
2.3.
Bij de beoordeling van het hoger beroep stelt het hof voorop dat het een schuldeiser in beginsel vrijstaat om het faillissement van een schuldenaar aan te vragen indien hij summierlijk kan aantonen dat hij een vorderingsrecht heeft, er pluraliteit van schuldeisers is en de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. Onder omstandigheden kan het aanvragen van het faillissement evenwel misbruik van bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek (BW) opleveren.
2.4.
Ingevolge artikel 3:13 lid 2 BW kan een bevoegdheid onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. Indien de aanvrager in het geheel niet wijzer kan worden van het faillissement, dan kan in die omstandigheid aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat de aanvrager naar redelijkheid niet tot de uitoefening van zijn bevoegdheid tot het aanvragen van het faillissement had kunnen komen. Met het aannemen van die situatie bij het beoordelen van de faillissementsaanvraag moet terughoudend worden omgegaan. De rechter die de aanvraag beoordeelt, is in de regel niet in staat om zich met een voldoende mate van zekerheid een beeld te vormen van wat voor de aanvrager van een faillissement de mogelijkheden van verhaal via het faillissement zijn. Voor het verkrijgen van dat beeld is juist de aanstelling van een curator bedoeld. Een en ander is met name af te leiden uit rechtsoverweging 3.4 van HR 10 november 2000, LJN AA8255, NJ 2001, 249, m.nt. PvS, waarin de Hoge Raad als zijn oordeel geeft:
‘Zoals het onderdeel terecht betoogt, gaat de Faillissementswet (…) ervan uit dat het de curator is die onderzoek instelt naar de aanwezigheid van een vermogen van de schuldenaar of naar de verwachting dat binnen afzienbare tijd zulk een vermogen aanwezig zal zijn. In beginsel zal het eerst na kennisneming van de uitkomsten van dit onderzoek, dat dient te geschieden met een grondigheid waarvoor de snelle en summiere behandeling van een verzoek tot faillietverklaring doorgaans niet de gelegenheid biedt, aan de rechter vrijstaan een zodanig verzoek af te wijzen op de grond dat de verzoeker, nu voor hem geen positief gevolg te verwachten is van een faillissement van de schuldenaar, misbruik maakt van zijn bevoegdheid dit faillissement aan te vragen.’
2.5.
Artikel 105 van de Faillissementswet (Fw) bepaalt dat de gefailleerde verplicht is om onder anderen de curator alle inlichtingen te verschaffen als dit van hem wordt verlangd, op de wijze als daarbij is bepaald. Blijkens het openbaar verslag van 8 mei 2025 en diens verklaring ter zitting in hoger beroep heeft de curator een summier onderzoek verricht teneinde te bepalen of er enig voor verhaal vatbaar vermogen of inkomen aanwezig is. Daarbij heeft de curator toegelicht dat hij onvoldoende medewerking aan dat onderzoek heeft verkregen van [appellant] , ook niet nadat hij [appellant] op haar verplichtingen op grond van artikel 105 Fw heeft gewezen. De curator heeft [appellant] verschillende Duitse rekeningen die op haar naam staan voorgehouden en haar verzocht om hem de bankafschriften daarvan te zenden. [appellant] heeft volstaan met de verklaring die afschriften niet meer te hebben. De curator heeft zich hierop gewend tot de desbetreffende bank en de bankschriften opgevraagd. Wat de aandelen in de vennootschap Your Housekeeper B.V. betreft, heeft de curator [appellant] die bestuurder en enig aandeelhouder is van Your Housekeeper B.V., gevraagd hem te voorzien van de laatst beschikbare jaarcijfers, managementcijfers van de vennootschap alsmede van de bankafschriften van een jaar voorafgaande aan het faillissement. Ook deze stukken heeft de curator niet ontvangen, waardoor hij zich geen oordeel heeft kunnen vormen omtrent de waarde die de aandelen in de vennootschap vertegenwoordigen. Wel heeft de curator vastgesteld dat na de datum van het faillissement nog een bedrag van in totaal € 1.349,- is overgeboekt van een bankrekening op naam van Your Housekeeper B.V. naar een bankrekening op naam van [appellant] . Daarnaast heeft [appellant] diverse toeslagen en incidentele betalingen van een tweetal stichtingen ontvangen.
2.6.
Nu de curator onvoldoende medewerking heeft verkregen van [appellant] en daardoor thans over onvoldoende informatie beschikt om degelijk onderzoek te kunnen doen naar de buitenlandse rekeningen en Your Housekeeper B.V., kan, gelet op de hiervoor onder 2.4 vermelde maatstaf, niet worden geoordeeld dat voor [geïntimeerde] geen positief gevolg te verwachten is van een faillissement van [appellant] . De stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] enkel erop uit is haar te schaden, wordt verworpen. De verklaring van [geïntimeerde] ter zitting in eerste aanleg luidende
“Een faillissement zal mij niet veel geld opleveren, maar ik wil gerechtigheid.”is te algemeen van aard zodat daaruit niet kan worden afgeleid dat het hem op voorhand en/of uit eigen onderzoek bekend is dat een faillissement niet tot enige uitkering voor de schuldeisers of tot betaling van het salaris van de curator zal leiden. Daarbij komt dat [geïntimeerde] ter zitting in hoger beroep heeft toegelicht dat - in aanmerking genomen het uitgavenpatroon van [appellant] en haar partner - er wel vermogen aanwezig moet zijn, maar dat [appellant] dat verborgen houdt, om welke reden hij het faillissement heeft aangevraagd opdat de curator met zijn wettelijke bevoegdheden kan trachten dat vermogen alsnog te traceren. Op grond van al het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat [geïntimeerde] misbruik maakt van bevoegdheid door het faillissement van [appellant] aan te vragen.
2.7.
De slotsom is dat het hoger beroep faalt en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, D.L.M.T. Dankers-Hagenaars en G.H. Lankhorst en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.