ECLI:NL:GHAMS:2025:1454

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
200.353.275/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die verzoekt om toelating tot de schuldsaneringsregeling op basis van de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 van de Faillissementswet. De appellant heeft in eerste aanleg een afwijzing van zijn verzoek ontvangen van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, op 1 april 2025. Het hof heeft op 20 mei 2025 de zaak behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. S. Faber. De appellant heeft betoogd dat hij stappen in de goede richting heeft gezet in zijn persoonlijke ontwikkeling, maar het hof oordeelt dat de veranderingen in zijn leef- en zorgsituatie nog niet voldoende stabiel zijn. De appellant gebruikt nog steeds cocaïne en heeft nog geen behandeling voor zijn verslaving kunnen starten. Het hof concludeert dat de appellant de omstandigheden die hebben geleid tot zijn schulden nog niet onder controle heeft en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. Het hof waardeert de inspanningen van de appellant en geeft aan dat hij in de toekomst opnieuw kan verzoeken om toelating tot de schuldsaneringsregeling als hij kan aantonen dat zijn situatie is verbeterd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.353.275/01
zaaknummer rechtbank : C/15/356751 FT RK 24/642
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 mei 2025
in de zaak van
[appellant] ,
wonend te [plaats] ,
appellant,
advocaat: mr. S. Faber te Haarlem.
Appellant wordt hierna [appellant] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij op 9 april 2025 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift, met bijlagen, in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 1 april 2025, waarbij het verzoek van [appellant] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 13 mei 2025. Bij die behandeling is [appellant] verschenen, bijgestaan door mr. Faber voornoemd, die het beroepschrift heeft toegelicht.
Het hof heeft kennisgenomen van het beroepschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg en de namens [appellant] op 9 mei 2025 nader ingediende stukken. [appellant] heeft verklaard eveneens te beschikken over de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1.
[appellant] heeft in het beroepschrift verzocht om alsnog tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te worden toegelaten. Daartoe heeft [appellant] - samengevat en voor zover voor de beslissing van belang - het volgende aangevoerd.
[appellant] erkent dat er in zijn persoonlijke ontwikkeling nog stappen te maken zijn, maar hij meent - anders dan de rechtbank heeft overwogen - dat hij in staat zal zijn de verplichtingen in het kader van de schuldsaneringsregeling naar behoren na te komen. Jaren geleden heeft hij een klinische behandeling ondergaan waarbij zijn drugsverslaving succesvol is behandeld. Vier jaar geleden heeft [appellant] weliswaar een terugval gehad toen zijn zus overleed, maar hij stelt op eigen kracht zijn verslaving weer onder controle te hebben gekregen. [appellant] zou zich op korte termijn aanmelden bij verslavingszorg De Brijder voor ambulante behandeling, maar vanwege de wachtlijst aldaar heeft hij op eigen initiatief contact gelegd met Castle Craig Nederland (hierna: Castle Craig) alwaar een intakeafspraak is gemaakt voor 6 mei 2025. Verder wil [appellant] graag opnieuw in gesprek met een psycholoog om zijn psychische problematiek aan te pakken. Daarnaast heeft hij een sterk netwerk, bestaande uit bewindvoering, familie en maatschappelijk werk, dat een stabiele basis vormt om zijn ‘wending ten goede’ vast te houden, aldus [appellant] .
2.2.
Uit artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Faillissementswet (Fw) vloeit voort dat een verzoek om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling alleen wordt toegewezen als de schuldenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt, dat hij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. [appellant] heeft in de genoemde periode een schuld laten ontstaan of onbetaald gelaten aan Elan Wonen (hierna: de woningcorporatie) met een totaal bedrag van € 7.400,47. Uit het bestreden vonnis leidt het hof af dat [appellant] naar het oordeel van de rechtbank niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van deze schuld. [appellant] heeft verklaard dat hij niet opkomt tegen dit oordeel maar dat het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat hij de omstandigheden die de oorzaak zijn van het ontstaan of onbetaald laten van de schulden, (nog) niet onder controle heeft. Hij verzoekt het hof hem op de voet van de in artikel 288, derde lid, Fw neergelegde hardheidsclausule alsnog toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.3.
Het hof stelt voorop dat ten aanzien van [appellant] sinds 17 juni 2019 - nadat hijzelf daartoe het initiatief had genomen - beschermingsbewind is ingesteld en dat sindsdien P.C.G. Krommenhoek als beschermingsbewindvoerder fungeert. Deze beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de communicatie met [appellant] de laatste tijd goed en vlot verloopt en dat hij ongeveer twee weken geleden een regeling heeft getroffen met de verhuurder van de woning van [appellant] waardoor een ontruiming is afgewend. Verder is gebleken dat [appellant] op 6 mei 2025 een intakegesprek heeft gehad bij Castle Craig in Amsterdam ten behoeve van een nog op te starten behandeling om van zijn drugsverslaving af te komen. [appellant] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij nog wekelijks een halve gram cocaïne gebruikt, maar dat hij wil dat met de behandeling zijn drugsverslaving helemaal tot het verleden zal behoren en dat hij graag weer aan het werk wil gaan. Het hof onderkent dat [appellant] met de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden stappen in de goede richting heeft gezet, maar dat de veranderingen die hij in zijn leef- en zorgsituatie heeft aangebracht, nog van te korte duur zijn en daarmee onvoldoende bestendig zijn om het oordeel te rechtvaardigen dat hij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, op dit moment afdoende onder controle heeft. Daartoe is redengevend dat, zoals hiervoor vermeld, [appellant] nog steeds met regelmaat drugs (cocaïne) gebruikt - naar eigen zeggen een halve gram per week en dat dit hem € 20,- kost terwijl hij per week € 80,- aan leefgeld heeft te besteden - en dat een behandeling voor deze drugsverslaving nog opgestart moet worden. Naar [appellant] desgevraagd heeft verklaard, zal daartoe eerst een behandelplan worden opgesteld, hetgeen naar verwachting eerst eind mei 2025 zal geschieden. Ook de psychologische behandeling waaraan [appellant] nog steeds behoefte heeft gezien de tragische gebeurtenis die ongeveer vier jaar geleden heeft plaatsgevonden met betrekking tot het overlijden van zijn zus, zal nog opgestart moeten worden. Aangezien de bedoelde behandelingen nog van de grond moeten komen en op dit moment nog niet kan worden vooruitgelopen op het daarmee te behalen resultaat, kan niet worden gezegd dat de persoonlijke ontwikkeling die [appellant] tot op heden heeft doorgemaakt een zodanige voldoende en stabiele basis biedt dat het gerechtvaardigd is te oordelen dat [appellant] de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling op dit moment naar behoren zal nakomen. Op grond van het voorgaande acht het hof een toelating van [appellant] tot de schuldsaneringsregeling thans te prematuur. Dit staat aan toewijzing van het verzoek van [appellant] op dit moment in de weg.
2.4.
Het hof waardeert het dat [appellant] zich inspant om zijn leven weer op de rit te krijgen door de bedoelde behandelingen te ondergaan. [appellant] wordt in overweging gegeven om zich desgewenst in een later stadium, indien met voldoende bewijsmiddelen kan worden gestaafd dat de behandelingen tot enig resultaat hebben geleid en zijn verslavingsproblematiek definitief tot het verleden behoort althans voldoende onder controle is, opnieuw tot de rechter te wenden teneinde een toelatingsverzoek ter beoordeling voor te leggen.
2.5.
De slotsom is dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, D.L.M.T. Dankers-Hagenaars en G.H. Lankhorst en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.