ECLI:NL:GHAMS:2025:1494

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
200.350.193/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Begeleide omgangsregeling tussen vader en minderjarige na echtscheiding met contact- en gebiedsverbod

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling tussen een vader en zijn vierjarige kind, [minderjarige]. De vader had in hoger beroep verzocht om uitbreiding van de zorgregeling, die op dat moment bestond uit 1,5 uur begeleide omgang per maand. De rechtbank had eerder bepaald dat deze regeling noodzakelijk was vanwege een contact- en gebiedsverbod dat aan de vader was opgelegd, dat loopt tot 15 augustus 2026. Het hof oordeelde dat de huidige omgangsregeling de hoogst haalbare vorm van contact is, gezien de onveilige situatie en het belang van het kind. De vader had eerder geprobeerd om de omgangsregeling te laten uitbreiden, maar het hof concludeerde dat er onvoldoende stabiliteit en continuïteit was in de omgangsmomenten. De vader had niet aangetoond dat hij in staat was om een positieve ontwikkeling te maken op het gebied van agressie- en emotieregulatie. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank en wees de verzoeken van de vader af. De moeder had ook een voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld, maar dit werd ingetrokken omdat het hof een eindbeslissing nam. De kosten van de procedure werden niet aan de vader opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.350.193/01
zaaknummers rechtbank: C/13/702780/ FA RK 21-3516 en C/13/751603/ JE RK 24-341
beschikking van de meervoudige kamer van 10 juni 2025 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. C.M.E. Schreinemacher te Amsterdam,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
hierna: de moeder
advocaat: mr. A. el Aqde te Amsterdam.
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats A],
gevestigd te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de GI.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] , hierna: [minderjarige] .
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders (hierna: zorgregeling) ten aanzien van de vierjarige [minderjarige] .
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in haar beschikking van 18 oktober 2024 (hierna: de bestreden beschikking) in de echtscheidingsprocedure tussen partijen (zaaknummer C/13/702780 FA RK 21-3516) en op het verzoek van de GI (C/13/751603/ JE RK 24-341) een zorgregeling vastgesteld op basis waarvan de vader begeleide omgang met [minderjarige] heeft, onder voorwaarden.
De vader is het daar niet mee eens en verzoekt om uitbreiding van de zorgregeling, zonder begeleiding.
De GI en de moeder zijn het wel eens met de bestreden beschikking.
Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en legt hierna uit waarom.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 16 januari 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De GI heeft op 12 maart 2025 een verweerschrift ingediend.
2.3
De moeder heeft op 12 maart 2025 een verweerschrift met daarin ook een voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
De vader heeft op 8 april 2025 een verweerschrift op het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingediend.
2.5
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de vader van 1 april 2025 met bijlagen.
2.6
De zitting heeft op 11 april 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- twee vertegenwoordigers van de GI, en
- de raad, vertegenwoordigd door V. Aelbers.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna: de ouders) zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2021 te [plaats A] . De ouders zijn op 9 juli 2019 met elkaar getrouwd en op 9 februari 2024 van elkaar gescheiden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van 17 juni 2022. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] woont bij zijn moeder.
3.2
Bij beschikking van 30 juli 2021 heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling bepaald waarbij de vader om de dag van 12:00 uur tot 18:00 uur omgang met [minderjarige] heeft.
3.3
Bij vonnis in kort geding van 26 oktober 2021 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank (hierna: de voorzieningenrechter) bepaald dat de vader voorlopig eenmaal per week omgang met [minderjarige] mag hebben onder begeleiding van het OKT, op een door het OKT in overleg met de vader te bepalen moment.
3.4
Bij beschikking van 7 juni 2022 heeft de kinderrechter in de rechtbank (hierna: de kinderrechter) [minderjarige] onder toezicht gesteld van Jeugdbescherming Regio [plaats A] . De ondertoezichtstelling is steeds verlengd, voor het laatst tot 7 juni 2024.
3.5
Bij de echtscheidingsbeschikking van 17 juni 2022 is de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder bepaald. In deze beschikking is verder de beslissing over de zorgregeling aangehouden in afwachting van het afronden van het begeleide omgangstraject en van het resultaat van de hulpverlening ingezet in het kader van de ondertoezichtstelling.
3.6
Bij beschikking van de rechtbank van 28 oktober 2022 is in het kader van de zorgregeling bepaald dat de vader voor de duur van de ondertoezichtstelling begeleid contact met [minderjarige] zal hebben, waarbij de verdere invulling van deze regeling onder regie van de GI nader vorm zal krijgen en kan worden uitgebreid indien dit volgens de GI in het belang van [minderjarige] is. Deze beschikking is bekrachtigd door dit hof bij beschikking van 21 november 2023.
3.7
Op 26 januari 2023 heeft de GI de vader een schriftelijke aanwijzing gegeven om de zorgregeling met [minderjarige] , zoals vastgelegd in de beschikking van 28 oktober 2022, na te komen. Tevens heeft de GI de moeder op 15 augustus 2023 een schriftelijke aanwijzing gegeven om de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] , zoals door de rechtbank vastgesteld, na te komen. Bij beschikking van 5 oktober 2023 heeft de rechtbank de schriftelijke aanwijzing van de GI aan de moeder bekrachtigd.
3.8
Op 24 januari 2024 heeft de GI de omgang tussen [minderjarige] en de vader stopgezet.
3.9
De vader heeft vervolgens twee keer in kort geding gevorderd dat de GI de begeleide omgangsregeling (opnieuw) dient op te starten. De voorzieningenrechter heeft bij vonnissen van 20 december 2023 en 26 maart 2024 de gevraagde voorzieningen geweigerd.
3.1
Bij beschikking van 31 mei 2024 heeft de kinderrechter het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] afgewezen. Nadien is Jeugdbescherming Regio [plaats A] in een vrijwillig kader betrokken gebleven.
3.11
Bij beschikking van de rechtbank van 27 augustus 2024 is het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling en het verlenen van vervangende toestemming aan de moeder om met [minderjarige] op vakantie naar Marokko te gaan, afgewezen. Bij diezelfde beschikking is aan de moeder vervangende toestemming verleend om [minderjarige] in te schrijven op [buurt] Buurt School te [plaats A] alsmede de voorschool [voorschool] .
3.12
De strafrechter heeft op 15 augustus 2023 aan de vader een contact- en gebiedsverbod met de moeder, haar advocaat en grootvader van moederszijde opgelegd. Het contact- en gebiedsverbod loopt tot 15 augustus 2026.
3.13
De rechtbank heeft in de, in zoverre niet bestreden, beschikking van 18 oktober 2024 de raad verzocht advies uit te brengen over het verzoek van de moeder tot eenhoofdig gezag.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, (met wijziging van de beschikking van 28 oktober 2022, bekrachtigd door dit hof op 21 november 2023) in de echtscheidingsprocedure tussen partijen en conform het verzoek van de GI een zorgregeling bepaald, inhoudende dat de vader eenmaal per maand voor de duur van anderhalf uur begeleid contact heeft met [minderjarige] onder de daarbij geldende voorwaarden:
  • de omgang wordt begeleid door een hierin gespecialiseerde organisatie, namelijk CanLis Nederland of een soortgelijke organisatie, waarbij deze organisatie bepaalt op welke datum en welke locatie het contact plaatsvindt;
  • vader gaat niet naar buiten met [minderjarige] ;
  • vader neemt maximaal 2 personen mee per omgang vanuit zijn netwerk/familie;
  • mocht de verjaardag van [minderjarige] op een doordeweekse dag vallen, dan wordt de omgang tussen vader en [minderjarige] (van die maand) in de oneven jaren [in] gepland;
  • wanneer vader een omgang mist, dan wordt deze niet ingehaald;
  • wanneer er door onmacht aan de zijde van de moeder de omgang niet door kan gaan, dan wordt de omgang verplaatst naar een nader te bepalen moment;
  • de omgangsbegeleider doet de overdracht. De omgangsbegeleider mag [minderjarige] bij de hand houden wanneer hij/zij dit noodzakelijk acht;
zulks voor de duur van één jaar of zoveel langer als de contactverboden met moeder duren.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, een stapsgewijze uitbreiding van de omgangsregeling en daarnaast wenst hij dat deze onbegeleid zal zijn. Verder verzoekt hij te bepalen dat eerste- of tweedegraads familieleden van hem de omgang kunnen uitvoeren die het hof vaststelt en daarnaast ook te bepalen dat deze familieleden kunnen overleggen over de omgang en zaken die [minderjarige] betreffen.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het door de vader ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De moeder voert verweer en verzoekt -uitvoerbaar bij voorraad- het door de vader ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen, en de bestreden beschikking zo nodig onder aanvulling en verbetering van de gronden te bekrachtigen en de vader te veroordelen in de proceskosten. Verder verzoekt zij, bij wijze van voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van randnummer 5.1 van het dictum en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het omgangsrecht van de vader met de minderjarige de vader wordt ontzegd voor de duur van één jaar of zoveel langer als de contactverboden met de moeder duren, met veroordeling van de vader in de proceskosten.
4.5
De vader voert verweer in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep en verzoekt het voorwaardelijk incidenteel verzoek van de moeder tot ontzegging van de omgang af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

De standpunten van partijen en het advies van de raad
5.1
De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat duidelijk is gebleken dat begeleide omgang dient plaats te vinden. Verder meent hij dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er een beperkte omgangsregeling zal plaatsvinden zolang het contact- en gebiedsverbod nog voortduurt. De vader heeft altijd zijn best gedaan om de omgang zo goed mogelijk te laten verlopen en eerdere onbegeleide omgang heeft niet tot problemen geleid. Na drie jaar begeleide omgang is het tijd om de omgang (geleidelijk) uit te breiden en onbegeleide omgang te laten plaatsvinden, zodat de vader meer samen met [minderjarige] kan doen en ook familieleden van de vader [minderjarige] beter kunnen leren kennen. Daarnaast vormt het contact- en gebiedsverbod volgens de vader geen belemmering voor (onbegeleide) omgang, nu er genoeg familieleden bereid zijn om te helpen bij het brengen en ophalen van [minderjarige] , zodat de ouders geen contact met elkaar zullen hebben.
5.2
De GI vindt dat de beslissing van de rechtbank op juiste gronden berust.
5.3
Ook de moeder voert aan dat de beslissing van de rechtbank op juiste gronden berust. De overwegingen van de rechtbank die tot de zorgregeling in de bestreden beschikking hebben geleid, gelden nog onverkort. Het patroon van onvoorspelbaar, agressief en grensoverschrijdend gedrag van de vader (in aanwezigheid van [minderjarige] ) is niet doorbroken. Daardoor is het niet in het belang van [minderjarige] om de omgang onbegeleid te laten plaatsvinden, dan wel uit te breiden. Bovendien belemmert het contact- en gebiedsverbod ook de mogelijkheid om de omgang via familieleden van de vader te laten plaatsvinden.
5.4
De raad heeft ter zitting geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het is van belang om te kijken naar wat [minderjarige] op dit moment aankan. Verder is het belangrijk dat [minderjarige] weet waar hij aan toe is in het kader van voorspelbaarheid, continuïteit en fysieke en emotionele stabiliteit. Doordat de vader de GI geen toestemming heeft gegeven om informatie te kunnen delen, kan de raad op dit moment niet goed beoordelen of er al ruimte is om de omgang uit te breiden. Er moet eerst door middel van begeleide omgang een basis gelegd worden waarop [minderjarige] een gehechtheidsrelatie met de vader kan gaan bouwen.
Het wettelijk kader
5.5
Uit artikel 1:253a, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW volgt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover kan wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan onder meer een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken (artikel 1:253a lid 2 onder a BW) omvatten.
De beoordeling door het hof
5.6
Het hof is van oordeel dat de bestreden beschikking bekrachtigd moet worden. De rechtbank heeft op terechte gronden bepaald dat de vader een keer in de maand begeleid contact met [minderjarige] zal hebben onder voorwaarden. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.7
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. Sinds de laatstelijk gewezen beschikking van dit hof op 21 november 2023 is het niet gelukt om de continuïteit en stabiliteit in de omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige] te waarborgen. Na een bedreiging van de omgangsbegeleidster door de vader heeft de GI de omgang tussen [minderjarige] en de vader op 13 februari 2024 stopgezet. Pas [in] 2025 is de omgang tussen de vader en [minderjarige] onder begeleiding van CanLis hervat. Er heeft dus dertien maanden lang geen omgang plaatsgevonden tussen de vader en [minderjarige] . De ondertoezichtstelling is op 7 juni 2024 geëindigd, omdat er geen noemenswaardige vooruitgang werd geboekt. De GI is zodoende sindsdien nog slechts in het preventieve kader betrokken. Zij is afhankelijk van de medewerking van partijen en de vader geeft geen toestemming om informatie met derden te delen. Over het verloop van de omgang sinds 6 maart 2025 is daarom geen informatie beschikbaar.
5.8
Het hof constateert dat er de afgelopen tijd weinig is veranderd ten aanzien van het verloop van de begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige] . Hoewel de vader meermaals de kans is gegund om te laten zien dat hij bereid is met de hulpverlening samen te werken om een stabiele, duurzame situatie voor [minderjarige] te creëren, heeft de omgang weer lange tijd stilgelegen als gevolg van het gedrag van de vader jegens de persoon die de omgang begeleid. De vader heeft niet kunnen laten zien dat hij in staat is om een positieve ontwikkeling door te maken op het gebied van agressie- en emotieregulatie. Het is wederom de dreigende houding van de vader die in de weg staat aan de opbouw van het contact met [minderjarige] . Er is nog steeds geen sprake van stabiliteit en continuïteit in de omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige] , waardoor het hof geen ruimte ziet om de omgang uit te breiden, dan wel deze onbegeleid te laten plaatsvinden. Het hof oordeelt dat 1,5 uur begeleide omgang in de maand op dit moment de hoogst haalbare vorm van contact tussen de vader en [minderjarige] is. Het hof volgt daarmee de visie van de GI, die het resultaat is van meerdere onderzoekstrajecten, waarin zorgvuldig is gekeken naar alle mogelijkheden om omgang tussen de vader en [minderjarige] te laten plaatsvinden, inclusief de mogelijkheid om het netwerk van de vader hierin een rol te laten spelen. Anders dan de vader meent, vormt het contact- en gebiedsverbod dat aan de vader is opgelegd – en dat nog tot 15 augustus 2026 loopt – wel degelijk een begrenzing aan de mogelijkheden om uitvoering te geven aan de omgang tussen [minderjarige] en de vader. Over uitbreiding van de omgang kan pas worden gesproken als het contact tussen [minderjarige] en de vader duurzaam stabiel en veilig is voor [minderjarige] . Nu daarvan nog geen sprake is, verzet het belang van [minderjarige] zich op dit moment tegen een meer uitgebreide regeling dan door de rechtbank is vastgesteld. Het hof zal de verzoeken van de vader dan ook afwijzen.
Voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
5.9
Ter zitting heeft de advocaat van de moeder aangegeven het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep alleen te handhaven voor het geval het hof de beslissing in deze zaak zou aanhouden. Nu het hof met deze beschikking een eindbeslissing neemt, wordt het voorwaardelijk incidenteel appel als ingetrokken beschouwd en behoeft het geen bespreking meer.
Proceskostenveroordeling
5.1
De moeder heeft verzocht de vader te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep.
5.11
Het hof ziet, gelet op de aard en van de procedure, geen aanleiding om de vader te veroordelen in de proceskosten. Het verzoek van de moeder om de vader te veroordelen in de proceskosten zal dan ook worden afgewezen.
5.12
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. R.J.C. Wegerif als griffier en is op 10 juni 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.