5.5[appellant] vordert meer subsidiair en onder III te verklaren voor recht dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat URW zich beroept op het toestemmingsvereiste of het toezichtvereiste. Het hof komt niet toe aan de beoordeling daarvan, voor zover het gaat om de besproken dringende incidenten waarvoor het primair gevorderde reeds is toegewezen. Gelet op het voorgaande is er voor het overige geen grond voor toewijzing van het meer subsidiair gevorderde. [appellant] heeft daartoe niet meer aangevoerd dan hiervoor reeds is besproken en verworpen.
5.6.1De grieven van [appellant] strekken daarnaast tot toewijzing van de meer subsidiair en onder IV gevorderde verklaring voor recht, inhoudende dat de afwijzing van de verzoeken I tot en met III onrechtmatig is jegens [appellant] . De grieven falen voor zover deze de afwijzing van verzoek I betreffen en slagen voor wat betreft de verzoeken II en III. Daartoe overweegt het hof het volgende.
5.6.2Alle drie de verzoeken betreffen geen dringende gevallen zoals hiervoor bedoeld; blijkens de tekst van de verzoeken II en III zien deze op het na de genoemde voorvallen maken van foto’s.
5.6.3URW verwijst bij de afwijzing van verzoek I naar de overheidsrichtlijnen, waarmee zij doelt op de destijds geldende coronamaatregelen. Nadat [appellant] meldt dat hij die maatregelen in acht zal nemen, meldt URW dat alle pers onder toezicht moet staan en dat daarom is besloten geen persopnamen toe te staan zodat al het personeel volledig gefocust kan zijn op de veiligheid van klanten en collega’s. Met veiligheid doelt zij kennelijk op de gezondheid en gezondheidsrisico’s van die klanten en collega’s.
5.6.4Het hof is van oordeel dat URW in de gegeven omstandigheden, de opleving van de coronapandemie, in redelijkheid de afweging heeft kunnen maken dat het belang van de gezondheid van het publiek en haar medewerkers prevaleert boven het belang van de vrijheid van nieuwsgaring. Bij dat oordeel is van belang dat de overheid in diezelfde periode en dus onder dezelfde omstandigheden aanleiding zag tot het nemen van maatregelen die de vrijheid van burgers in vergaande mate beperkten. Tevens is van belang dat de controlerende taak van de pers met de afwijzing van het verzoek door URW niet geheel in het gedrang is gekomen. [appellant] was er gelet op de inhoud van zijn verzoek kennelijk op uit om te bezien of de 1,5 meter-maatregel voldoende gehandhaafd kon worden in het net geopende winkelcentrum. Dat heeft hij kunnen doen door het winkelcentrum te bezoeken en eventueel met de camera van zijn mobiele telefoon foto’s te nemen. [appellant] heeft niet aangevoerd dat de technische beperkingen van een dergelijke camera het onmogelijk maken om de situatie in het winkelcentrum wat betreft de 1,5 meter-maatregel voldoende vast te leggen.
5.6.5URW heeft de verzoeken II en III zonder inhoudelijke motivering afgedaan. Namens haar wordt slechts meegedeeld ‘we are not able to grant permission’ en ‘I am afraid that this is not possible’. Ook achteraf is URW niet met een nadere motivering van de weigeringen gekomen. Het is dan ook niet mogelijk het belang van URW bij deze weigeringen te wegen. Dat betekent dat het oordeel alleen kan zijn dat in deze gevallen de belangen van [appellant] bij vrije nieuwsgaring hadden moeten prevaleren. De afwijzing van de verzoeken II en III zoals geschied is dan ook onrechtmatig jegens [appellant] . De meer subsidiaire vordering onder IV van [appellant] zal in zoverre worden toegewezen.
5.6.6Het hof komt niet toe aan de beoordeling van de kennelijk subsidiair bij dit onderdeel gevorderde verklaring voor recht inhoudende dat de afwijzing van de verzoeken II en III naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Voor zover deze verklaring voor recht verzoek I betreft, heeft [appellant] daartoe niet meer aangevoerd dan hiervoor is besproken en verworpen, zodat deze verklaring voor recht in zoverre niet toewijsbaar is.
5.7.1[appellant] vordert onder V doorhaling van het toestemmingsvereiste en/of het toezichtvereiste of zodanige aanpassing dat fotografie voor journalistieke doeleinden wordt uitgesloten. Gelet op het voorgaande is er onvoldoende aanleiding voor doorhaling of de gespecificeerde aanpassing, die te breed geformuleerd is, zodat dit onderdeel van de vordering niet toewijsbaar is.
5.7.2Onder VI vordert [appellant] nog URW te veroordelen tot vergoeding van schade op te maken bij staat. Uit de vaststaande feiten en de stellingen van [appellant] volgt in voldoende mate dat de mogelijkheid van schade als gevolg van de hiervoor vastgestelde jegens [appellant] onrechtmatige gedragingen van URW aannemelijk is. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
5.7.3Geen van partijen heeft voldoende concrete feiten te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot andere beslissingen zouden leiden dan hiervoor zijn genomen.
5.7.4De slotsom is dat de grieven van [appellant] deels slagen. De incidentele grieven van URW zijn bij de beoordeling van die grieven als verweer meegenomen. Om praktische redenen zal het bestreden vonnis worden vernietigd en zal het dictum opnieuw worden geformuleerd, waarbij de vordering van [appellant] zal worden toegewezen als volgt. Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, is er aanleiding de proceskosten tussen partijen in zowel de eerste aanleg als het principaal hoger beroep te compenseren. Er is dan ook aanleiding de vordering van [appellant] tot terugbetaling van de proceskosten van de eerste aanleg toe te wijzen. Het incidenteel hoger beroep is nodeloos ingesteld zodat daarin geen proceskostenveroordeling zal volgen.