ECLI:NL:GHAMS:2025:1512

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
200.325.829/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mediarecht en vrijheid van nieuwsgaring in een winkelcentrum

In deze zaak gaat het om de vrijheid van nieuwsgaring van een persfotograaf, [appellant], die toestemming vroeg om te fotograferen in het winkelcentrum 'Westfield Mall of the Netherlands', geëxploiteerd door URW. De huisregels van URW verbieden het fotograferen zonder toestemming, met uitzondering van het gebruik van mobiele telefoons. [appellant] heeft drie verzoeken ingediend om te fotograferen, maar deze zijn telkens afgewezen. Hij stelt dat deze weigeringen onrechtmatig zijn en zijn vrijheid van nieuwsgaring aantasten. De rechtbank heeft zijn vorderingen afgewezen, maar het hof heeft in hoger beroep geoordeeld dat URW met het toestemmingsvereiste en het toezichtvereiste onrechtmatig handelt jegens [appellant] in het geval van nieuwswaardige incidenten. Het hof heeft de afwijzing van verzoeken II en III onrechtmatig verklaard, maar de overige vorderingen van [appellant] afgewezen. Het hof heeft URW veroordeeld tot schadevergoeding en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.325.829/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/15/318038 / HA ZA 21-373
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 juni 2025
inzake
[appellant],
wonend te [plaats] , gemeente Leidschendam-Voorburg,
appellant, tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. R. Brekhoff te Amsterdam,
tegen
UNIBAIL-RODAMCO NEDERLAND WINKELS B.V.,
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
geïntimeerde, tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. J.P. van den Brink te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en URW genoemd.

1.De zaak in het kort

De eiser in deze zaak is persfotograaf. URW is exploitant van een groot winkelcentrum en heeft als huisregel ingesteld dat het zonder toestemming verboden is om te fotograferen in dat winkelcentrum, behoudens met de eigen telefoon. De eiser heeft drie maal om toestemming gevraagd maar die is hem telkens geweigerd. Hij vindt dat URW met de huisregel en de weigeringen onrechtmatig jegens hem handelt omdat zijn vrijheid van nieuwsgaring daarmee is aangetast. De rechtbank heeft zijn vorderingen geheel afgewezen. Het hof wijst deze gedeeltelijk toe.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 24 maart 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 28 december 2022, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en URW als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven overeenkomstig de dagvaarding, met producties;
- memorie van antwoord, tevens houdende incidenteel appel, met een productie,
- memorie van antwoord in incidenteel appel.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 14 november 2024 doen toelichten door hun voornoemde advocaten, ieder aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd. Partijen hebben vragen van het hof beantwoord en inlichtingen verstrekt.
Na beraad waarin partijen tevergeefs hebben getracht een minnelijke regeling te bereiken hebben partijen arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, alsnog zijn vordering zal toewijzen, met veroordeling van URW in de kosten van het geding in beide instanties, en tot terugbetaling van hetgeen [appellant] op grond van het bestreden vonnis heeft voldaan, met rente.
URW heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, onder verbetering van gronden als in incidenteel appel verzocht, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van, naar het hof begrijpt, het geding in hoger beroep.
[appellant] heeft in incidenteel appel geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met veroordeling van URW in de kosten.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

3.Feiten

De rechtbank heeft in het vonnis onder 3.1 tot en met 3.11 de feiten vastgesteld die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. De feiten komen neer op het volgende.
3.1
[appellant] is professioneel nieuwsfotograaf en journalist. Hij is lid van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (hierna: NVJ) en als zodanig in het bezit van een NVJ-perskaart en politieperskaart.
3.2
URW is exploitant en (mede-)eigenaar van het winkelcentrum ‘Westfield Mall of the Netherlands’ in [plaats] (hierna: Westfield Mall). Westfield Mall is een op 18 maart 2021 geopend winkelcentrum van 117.000 vierkante meter, bestaande uit meer dan 200 winkels, een bioscoop, restaurants, kinderopvang, bowlingbanen en 4.000 parkeerplekken.
3.3
Bij de ingang van Westfield Mall zijn de volgende huisregels bevestigd:
Er geldt een verbod op:
(…)
• Zonder toestemming verkopen van goederen, fotograferen en/of filmen
3.4
Op de pagina met veel gestelde vragen op de website van Westfield Mall onder de domeinnaam nl.westfield.com/mallofthenetherlands/ staat vermeld:
Het maken van foto’s met een eigen telefoon is toegestaan. Wanneer er beeldmateriaal gemaakt wordt met professionele camera’s dient hier vooraf toestemming voor gevraagd te worden bij het Shopping Center Management. Uiteraard vragen wij je om te allen tijde de privacy van onze bezoekers te respecteren.
De hiervoor geciteerde voorwaarde voor het gebruik van professionele camera’s wordt hierna het ‘toestemmingsvereiste’ genoemd.
3.5
[appellant] heeft op 25 maart 2021 per e-mail toestemming gevraagd om in de Westfield Mall te mogen fotograferen (hierna: verzoek I). Voor zover relevant luidt het verzoek als volgt:
Er is sinds vorig weekend een discussie gaande over de hoeveelheid mensen in de MOTN[Westfield Mall, hof]
; en in hoeverre de 1,5 meter corona-veilige afstand gehandhaafd kan worden; zie o.a. https://www.lv.nl/extra-maatregelen-de-mall-om-drukte-te-beheersen.
Het is redelijk om te verwachten dat in het komende weekend er weer drommen mensen het nieuwe winkelcentrum komen bewonderen. De gemeente L/V heeft haar zorgen uitgesproken, en zij zetten zelfs gemeentelijke handhavers in om te helpen om de corona maatregelen in het winkelcentrum te handhaven.
Daarom wil ik (als beroepsjournalist, professioneel fotograaf en houder van perskaart) toestemming vragen om a.s. zaterdag en zondag in de publieksruimtes van The Mall[Westfield Mall, hof]
journalistieke foto’s van de situatie/drukte te komen maken. Dat zal geen overlast geven; geen flitslicht of anderszins hinderlijke apparatuur; slechts iemand met een losse camera in de hand.
3.6
Het verzoek is diezelfde dag afgewezen. De e-mail luidt voor zover relevant als volgt:
Helaas geven we momenteel geen toestemming voor fotografie of filmen in onze Mall.
Wanneer de overheidsrichtlijnen versoepeld zijn, zullen we dit opnieuw evalueren.
3.7
Op zijn vraag naar de beweegredenen om geen toestemming te verlenen, heeft [appellant] per e-mail van eveneens dezelfde dag de volgende toelichting ontvangen:
Alle pers moet onder toezicht staan in The Mall. We hebben daarom besloten dat er op dit moment geen persopnames of fotografie in The Mall kan plaatsvinden, zodat onze teams volledig gefocust zijn op de veiligheid van onze klanten en collega’s in het winkelcentrum. We vertrouwen op uw begrip.
Het hiervoor geciteerde vereiste van toezicht wordt hierna het ‘toezichtvereiste’ genoemd.
3.8
De advocaat van [appellant] heeft op 31 maart 2021 een brief aan URW gestuurd met het verzoek dan wel de sommatie om binnen tien dagen na dagtekening van de brief de regels met betrekking tot fotograferen binnen de Westfield Mall te wijzigen op een wijze waarbij de persvrijheid wordt geëerbiedigd en het [appellant] vrij staat zijn journalistieke werkzaamheden (zonder voorafgaande toestemming) te verrichten.
3.9
URW heeft bij brief van 12 april 2021 het verzoek van 31 maart 2021 afgewezen. De brief luidt als volgt:
Zoals wellicht bij u bekend, is Westfield Mall of the Netherlands (the Mall) op 18 maart jl voor het eerst publiek geopend. (…) URW spant zich in samenwerking met de gemeente tot het uiterste in om ervoor te zorgen dat de coronamaatregelen goed worden opgevolgd en de veiligheid voor zowel bezoekers als medewerkers in de Mall zo goed mogelijk gewaarborgd blijft. U zult begrijpen dat de handhaving van deze maatregelen door de inzet van handhavers van de gemeente, beveiligers, gastheren en gastvrouwen van URW veel van onze organisatie vergt.
Zoals in veel winkelcentra in Nederland de gangbare praktijk is, dient op grond van de huisregels een (foto)journalist toestemming te vragen indien hij of zij wenst te fotograferen in de Mall. Indien deze toestemming wordt gegeven, wordt de (foto)journalist begeleid door een medewerker van URW. URW heeft als eigenaar van de Mall een zorgplicht ten aanzien van de (privacy van) bezoekers, huurders en medewerkers en wil derhalve goed monitoren wat voor foto’s er worden genomen. URW staat in beginsel welwillend tegenover het toelaten van (foto)journalisten, de Mall is uiteraard ook gebaat bij publiciteit. Rondom de opening van de Mall heeft URW afspraken gemaakt met diverse media en pers ten aanzien van het opnemen van beeldmateriaal en interviews. Het verzoek van uw cliënt paste daar op dat moment niet in.
Daarbij merkt URW op dat de gehele Mall (dus ook de publiek toegankelijke delen zoals de gangpaden) eigendom is van URW danwel de Cooperatieve Vereniging van Eigenaren in het Winkelcentrum Leidsenhage U.A., het is derhalve geen openbaar gebied.
Gelet op het bovenstaande zullen wij niet ingaan op uw verzoek om de huisregels te wijzigen. Mocht uw cliënt in de toekomst nogmaals de wens hebben om te fotograferen in de Mall, dan kan hij daar wederom een verzoek toe indienen. Vervolgens zal URW aan de hand van de dan geldende omstandigheden overwegen of dat op dat moment opportuun is.
3.1
[appellant] heeft op 23 november 2021 per e-mail toestemming gevraagd om in de Westfield Mall de door de politie gesloten vestiging van [naam 1] te mogen fotograferen (hierna: verzoek II). Het verzoek luidde:
De vestiging van [naam 1] in de Mall ( [naam 2] ) is gesloten door de politie n.a.v. een
onderzoek.
Graag zou ik toestemming hebben om daarvan beeld te komen maken ? [1]
URW heeft geen toestemming verleend. Per e-mail heeft zij diezelfde dag aan [appellant] bevestigd:
I am afraid that on this occasion we are not able to grant permission.
3.11
[appellant] heeft op 14 december 2021 per e-mail toestemming gevraagd om in de Westfield Mall te mogen fotograferen in verband met een gewond geraakte persoon door vallende kerstversiering (hierna: verzoek III). Het verzoek luidde:
wil ik toestemming vragen om binnenshuis journalistiek foto's te maken na het vallen van de kerstversiering.
URW heeft geen toestemming verleend. Per e-mail heeft zij diezelfde dag aan [appellant] bevestigd:
Thank you for your email.
I am afraid that this is not possible but thank you for the request.

4.Het geding in eerste aanleg

4.1
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd:
primair:
I. voor recht te verklaren dat URW met het toestemmingsvereiste onrechtmatig handelt en/of heeft gehandeld jegens [appellant] in zijn hoedanigheid als nieuwsfotograaf;
subsidiair:
II. voor recht te verklaren dat URW met het toezichtvereiste onrechtmatig handelt en/of heeft gehandeld jegens [appellant] ;
meer subsidiair:
III. voor recht te verklaren dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat URW zich jegens [appellant] in zijn hoedanigheid als nieuwsfotograaf beroept op het toestemmingsvereiste en/of toezichtvereiste;
nog meer subsidiair:
IV. voor recht te verklaren dat URW onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] door het verzoek I, het verzoek II evenals het verzoek III op desbetreffende wijze af te wijzen, althans dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is;
bij alle vorderingen:
V. URW te veroordelen tot doorhaling van de betreffende voorwaarde (toestemmingsvereiste en/of toezichtvereiste) of zodanige aanpassing hiervan dat fotografie voor journalistieke doeleinden hiervan is uitgesloten, binnen 48 uur na betekening van het vonnis;
VI. URW te veroordelen tot betaling van schadevergoeding, nader op te maken bij staat;
Een en ander met veroordeling van URW in de proceskosten.
URW heeft verweer gevoerd.
4.2
De rechtbank heeft de vordering van [appellant] afgewezen en heeft daartoe, samengevat, het volgende overwogen.
Op de rechter rust de positieve verplichting om in horizontale verhoudingen de rechten uit het EVRM te waarborgen. Het recht op vrije nieuwsgaring, dat onder het recht op vrije meningsuiting valt, concurreert in dit geval met het recht van eigendom en de vrijheid van onderneming van URW. Bij de weging van die rechten verdient aandacht dat het gaat om objectief gezien nieuwswaardige gebeurtenissen in een recent geopend groot winkelcentrum dat weliswaar geen openbaar gebied is, maar wel een semipubliek karakter heeft.
In aanmerking genomen de recente ontwikkeling van de fotokwaliteit van camera’s in mobiele telefoons kan niet worden gezegd dat het belang van nieuwsgaring door het beleid van URW op onaanvaardbare wijze in het gedrang komt. Omdat het om een algemeen verbod van fotograferen met een professionele camera gaat, dat niet alleen persfotografen raakt, is dat beleid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ook niet onaanvaardbaar. Van onrechtmatig handelen jegens [appellant] door dit beleid te hanteren en de verzoeken af te wijzen is daarom geen sprake. De verklaringen voor recht worden gelet op een en ander afgewezen en er wordt niet meer toegekomen aan de beoordeling van de vorderingen tot doorhaling of aanpassing van het toestemmings- en toezichtvereiste en die tot betaling van een schadevergoeding.
De rechtbank overweegt ten overvloede nog het volgende.
URW wordt ‘gered’ door de uitzondering voor fotografie met een mobiele telefoon. De beleidsuitvoering beziende, ontkomt de rechtbank niet aan de indruk dat het beleid erop is gericht te voorkomen dat in het winkelcentrum met professionele apparatuur wordt gefotografeerd. De verzoeken worden met bruikbaar lijkende argumenten of, als die er niet zijn, zonder argumentering geweigerd.
Het beroep van URW op het arrest van de Hoge Raad van 23 oktober 1987 (ECLI:NL:HR:1987:AD0055, verder: het KNVB-arrest) helpt haar niet, omdat uit dat arrest kan worden afgeleid dat het van de gronden voor onthouding van nieuwswaardige gegevens afhangt of er reden is tot (rechterlijk) ingrijpen. In de uitspraak van het EHRM van 6 mei 2003 (nr. 44306/98, verder: de Appleby-uitspraak) ging het om het niet toelaten van een demonstratie in een privaat winkelcentrum, wat geheel ander gedrag is dan het maken van foto’s met een professionele camera. De maatstaf uit die uitspraak is daarom niet doorslaggevend.

5.Beoordeling

Beoordelingskader
5.1.1
De rechtbank heeft terecht overwogen dat op de rechter de positieve verplichting rust om in horizontale verhoudingen, zoals in dit geval, de rechten uit het EVRM te waarborgen. De rechtbank heeft voorts overwogen dat in dit geval het recht van vrije nieuwsgaring dient te worden afgewogen tegen onder meer het recht van eigendom van URW. Bij die weging verdient aandacht dat het gaat om objectief gezien nieuwswaardige gebeurtenissen in een groot winkelcentrum dat een semipubliek karakter heeft. Partijen hebben tegen een en ander geen grieven gericht. Ook het hof zal van het voorgaande uitgaan.
5.1.2
[appellant] stelt bij grief 5 dat het privacybelang van het winkelend publiek dat URW beoogt te beschermen geen legitiem belang is in de zin van artikel 10 lid 2 EVRM omdat dit niet het privacybelang van URW zelf is, voor zover zij daarop aanspraak kan maken, maar slechts een commercieel belang om haar bezoekers en de winkeliers een winkelervaring zonder fotojournalisten te bieden. Bij grief 6 herhaalt hij dit argument en voegt hij toe dat de eigen reputatie van URW geen legitieme reden is voor het beperken van de vrijheid van nieuwsgaring. De genoemde griefonderdelen van [appellant] falen op grond van het volgende.
5.1.3
URW mag zich bij haar gedragingen mede laten leiden door de privacybelangen van de bezoekers, de huurders en de medewerkers van de Westfield Mall. Zij is exploitant van het winkelcentrum en voert daar haar onderneming. Zij is in die rol mede verantwoordelijk voor de gang van zaken in het door haar gedurende de openingstijden voor het publiek opengestelde gebied. Om dezelfde reden mag zij zich de belangen van de huurders (en andere exploitanten van ondernemingen in het winkelcentrum) aantrekken, ook als dit commerciële belangen zijn. URW mag daarnaast haar eigen commerciële belang mee laten wegen bij haar handelen. Dat vloeit voort uit het recht van eigendom, waar zij zich – naar niet ter discussie staat – op kan beroepen. In hoeverre de belangen van URW opwegen tegen de beperking van de vrijheid van nieuwsgaring zal hierna aan de hand van alle relevante concrete omstandigheden worden beoordeeld. Deze toets brengt mee dat aan het KNVB-arrest waarop URW zich beroept slechts beperkte betekenis toekomt, omdat de feiten daar wezenlijk anders lagen dan in dit geval.
Toestemmingsvereiste
5.2.1
[appellant] vordert primair en onder I te verklaren voor recht dat URW met het toestemmingsvereiste jegens hem onrechtmatig handelt en/of heeft gehandeld. De grieven van [appellant] richten zich met name tegen de overwegingen die tot afwijzing van die vordering hebben geleid. [appellant] betoogt dat het toestemmingsvereiste voor het fotograferen met een professionele camera jegens hem onrechtmatig is in zijn hoedanigheid van nieuwsfotograaf. De vrijheid van informatievergaring is volgens hem in het gedrang. Hij kan zijn werk niet behoorlijk doen met de camera van een mobiele telefoon. Daartegen bestaan vele bezwaren en de kwaliteit van de daarmee gemaakte foto’s is, ook na recente technische ontwikkelingen, onvoldoende. Het behoort bovendien tot de vrijheid van de journalist om te bepalen hoe hij zijn werk doet. Het toestemmingsvereiste is niet noodzakelijk om het beoogde doel te bereiken en voldoet niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De maatregel treft alleen persfotografen. Er blijft geen ruimte van betekenis over voor de professionele fotojournalistiek, aldus nog steeds [appellant] .
5.2.2
URW betoogt bij haar eerste grief dat de huisregel niet is bedoeld om het gebruik van professionele camera’s te voorkomen, zoals de rechtbank kennelijk aanneemt. Zij wil slechts rekening houden met de verschillende belangen van iedereen in het winkelcentrum, zoals de privacy van bezoekers, de huurders en de medewerkers, het voorkomen van ordeverstoringen, het voorkomen van wanordelijkheden tijdens calamiteiten, de gezondheid van bezoekers en de belangen van de huurders en van haarzelf. In eerste aanleg heeft URW nog toegelicht dat zij het belangrijk vindt dat haar klanten onbezorgd kunnen winkelen en zich geen zorgen hoeven te maken over professionele camera’s en het verschijnen van foto’s in de media. Daarbij speelt, naast de privacy van de bezoekers, ook een commercieel belang: hoe optimaler de ervaring van de bezoekers, hoe meer er blijven terugkomen en hoe beter de reputatie van URW en haar huurders. Er is een verschil in ervaring tussen het gefotografeerd worden door een professionele camera van een nieuwsfotograaf en het opgenomen worden door een beveiligingscamera, aldus nog steeds URW.
5.2.3
De grieven van [appellant] , voor zover gericht tegen de afwijzing van zijn primaire vordering, falen grotendeels maar slagen op een onderdeel zoals hierna te bespreken. De eerste grief van URW zal bij die bespreking als verweer worden betrokken. Het hof overweegt als volgt.
5.2.4
URW kan ingevolge haar recht van eigendom in beginsel derden verbieden om het winkelcentrum te betreden. Als uitvloeisel daarvan kan zij ook voorwaarden stellen aan het betreden van het winkelcentrum, zoals het onderhavige verbod om zonder voorafgaande toestemming te fotograferen met een professionele camera. URW dient bij een en ander wel rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van die derden, zoals het belang van [appellant] om zijn beroep als persfotograaf uit te oefenen. Daarmee komt ook in beeld het bredere maatschappelijke belang bij de vrijheid van nieuwsgaring.
5.2.5
Bij het beoordelen van de huisregel is van betekenis dat URW geen absoluut verbod heeft ingesteld op het fotograferen met een professionele camera, maar slechts voorafgaande toestemming daaraan heeft verbonden. Ook een dergelijk toestemmingsvereiste houdt echter een inbreuk op de vrijheid van nieuwsgaring in. Het staat [appellant] immers niet vrij om zonder meer het winkelcentrum te betreden om daar met een professionele camera nieuwsfoto’s te nemen. [appellant] heeft voldoende duidelijk gemaakt dat het gebruik van een dergelijke camera, mede vanwege de kwaliteit van de daarmee gemaakte foto’s, voor zijn beroepsuitoefening van belang is, en dat de kwaliteit van foto’s die zijn gemaakt met de camera van een mobiele telefoon – waarmee persfotografen zonder voorafgaande toestemming van URW foto’s mogen maken in de Westfield Mall – achterblijft bij die gemaakt met een professionele camera, met name in de binnenruimten van het winkelcentrum en dat wegens gebrek aan lichtgevoeligheid. URW erkent overigens dat er een kwaliteitsverschil is. De door URW in stelling gebrachte belangen in de sfeer van de openbare orde, de bescherming van de gezondheid en de privacybelangen van de bezoekers zijn echter voldoende zwaarwegende redenen die een dergelijke inbreuk zouden kunnen rechtvaardigen. Ook de commerciële belangen van URW of de huurders die in het winkelcentrum zijn gevestigd, zouden een dergelijke inbreuk kunnen rechtvaardigen.
5.2.6
Of de inbreuk op de vrijheid van nieuwsgaring door het toestemmingsvereiste al dan niet in voldoende mate wordt gerechtvaardigd door de rechten van URW en haar daarmee samenhangende concrete belangen, en dus al dan niet onrechtmatig is, hangt af van de concrete invulling van dat vereiste. [appellant] heeft gewezen op de gang van zaken betreffende de drie door hem ingediende verzoeken. Die verzoeken zijn alle afgewezen; de eerste op nog nader te bespreken gronden en de laatste twee zonder een duidelijke inhoudelijke motivering. [appellant] zegt dat hij daarom is gestopt met het indienen van verzoeken. Dat het toestemmingsvereiste gezien deze concrete invulling onrechtmatig is, heeft [appellant] niet met zoveel woorden aangevoerd en kan daaruit ook niet zonder meer worden afgeleid. Het handelen van URW jegens [appellant] is niet zo stelselmatig dat daaruit kan worden geconcludeerd dat verzoeken in de toekomst steeds en op onvoldoende valide gronden zullen worden geweigerd. In het navolgende zal nog worden beoordeeld of het weigeren van de drie verzoeken onrechtmatig is geweest jegens [appellant] .
5.2.7
[appellant] voert bij grief 6 nog aan dat dat het toestemmingsvereiste niet noodzakelijk is in die zin dat dit niet voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Ook dit hangt echter af van de concrete invulling van het toestemmingsvereiste. URW zal van geval tot geval dienen te bezien of de weigering van een verzoek voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat zij zich met het toestemmingsvereiste een beoordeling van elk verzoek voorbehoudt, is op zichzelf genomen niet in strijd met die proportionaliteit en subsidiariteit. Het geeft URW slechts de gelegenheid zich een oordeel over elk verzoek te vormen. In die zin is het een noodzakelijk en passend middel, dat overigens wel de verantwoordelijkheid met zich meebrengt om elk verzoek op zijn eigen waarde te wegen.
5.2.8
Het onderscheid tussen fotograferen met een mobiele telefoon en een professionele camera is volgens URW gerechtvaardigd omdat het winkelend publiek dat tweede als indringender zal ervaren. Dat is op zichzelf geen onredelijke of willekeurige onderbouwing, ook al is denkbaar dat (voor sommige mensen in sommige situaties) juist het fotograferen met een telefoon een grotere
privacy-schending oplevert, zoals [appellant] aanvoert. Ook hoeft dat onderscheid op zichzelf niet te wijzen op het opzettelijk benadelen van de professionele persfotografie.
Dringende gevallen
5.3.1
Het voorgaande is anders in het geval dat zich nieuwswaardige incidenten voordoen waarbij toestemming van URW niet kan worden afgewacht. Dat zal bijvoorbeeld het geval zijn bij optreden van de politie of andere hulpdiensten. [appellant] heeft daartoe enige voorbeelden gegeven waaronder de arrestatie van een verdachte persoon in het winkelcentrum.
5.3.2
Het gaat hierbij om kortdurende incidenten waarbij het zinloos is om na het incident nog foto’s te nemen omdat de nieuwswaarde daarvan ontbreekt. Het hof denkt daarbij aan incidenten die naar verwachting hooguit een half uur duren dan wel in beeld zijn. In dergelijke gevallen verhoudt het toestemmingsvereiste zich niet met het feit dat het winkelcentrum in beginsel publiek toegankelijk is. Dat zich dergelijke incidenten kunnen voordoen is reeds gebleken. Het winkelend publiek kan daarvan getuige zijn, en kan dit soort incidenten vastleggen met de camera van hun mobiele telefoon, conform de huisregels. Het voert te ver om in dergelijke gevallen van een professionele persfotograaf te eisen om, voordat hij zijn professionele camera gebruikt, toestemming aan URW te vragen. Niet valt in te zien dat URW in dergelijke gevallen bij het vooraf vragen van toestemming een belang heeft dat opweegt tegen de inbreuk op het recht van vrije nieuwsgaring. Zij heeft daarover ook niets concreets aangevoerd.
5.3.3
Het voorgaande klemt te meer indien het om incidenten gaat waarbij een publieke dienst als de politie optreedt. [appellant] voert terecht aan dat het van groot maatschappelijk belang is dat de pers daarvan - ook in beeld - verslag kan doen. Met dat belang is niet verenigbaar dat [appellant] als persfotograaf in zijn praktische en technische mogelijkheden wordt beperkt door het toestemmingsvereiste. [appellant] is bovendien in het bezit van een politieperskaart zodat moet worden aangenomen dat hij zich houdt aan afspraken met en aanwijzingen van de politie.
5.3.4
In deze dringende gevallen wordt de vrijheid van nieuwsgaring van [appellant] te veel in haar essentie aangetast door het vereiste van voorafgaande toestemming voor het gebruik van een professionele camera. Dat [appellant] in dergelijke gevallen hinder van en overlast voor het publiek zoveel mogelijk dient te vermijden ligt voor de hand. Daartoe strekken echter al andere verboden in de huisregels.
De primair gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen zoals in het dictum nader geformuleerd.
Toezichtvereiste
5.4.1
Omdat de primair gevorderde verklaring voor recht slechts ten dele wordt toegewezen, komt het hof toe aan beoordeling van de subsidiair en onder II gevorderde verklaring voor recht omtrent de onrechtmatigheid van het toezichtvereiste. [appellant] verwijst naar de afwijzing van zijn eerste verzoek waarbij hem is meegedeeld dat alle pers in het winkelcentrum onder toezicht moet staan om te monitoren wat voor foto’s er worden genomen en dat, kort gezegd, URW daartoe geen personeel beschikbaar had. Volgens [appellant] raakt dit de kern van de vrijheid van nieuwsgaring en voldoet het handhaven van het fotografieverbod (met een professionele camera) omdat geen personeel beschikbaar is, niet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
5.4.2
URW heeft in de brief van haar advocaat van 12 april 2021 in algemene zin aan [appellant] laten weten dat, in het geval dat toestemming wordt verleend, de fotojournalist wordt begeleid door een medewerker van URW ‘om te monitoren wat voor foto’s er worden genomen’. Die tekst is niet geheel duidelijk. Ter zitting van dit hof is van de kant van URW nader toegelicht dat de fotograaf die toestemming heeft verkregen wordt begeleid door een staflid, zoals een beveiliger of een lid van het management, en dat deze begeleider erop toeziet dat de privacy van bezoekers van het winkelcentrum wordt gewaarborgd. Dat uitgangspunt is op zichzelf genomen niet onrechtmatig. URW mag zich immers de belangen van het winkelpubliek aantrekken, waaronder ook de privacybelangen van dat publiek.
5.4.3
URW heeft niet aangevoerd dat de begeleiding andere doelen dient dan het beschermen van de privacy van bezoekers. Voor zover het toezicht daartoe wordt beperkt, is er geen ongerechtvaardigde inbreuk op de vrijheid van nieuwsgaring. Of het enkel ontbreken van begeleidend personeel een voldoende weigeringsgrond oplevert, is verder niet in het algemeen te zeggen en dient van geval tot geval te worden beoordeeld.
5.4.4
Een en ander betekent dat de subsidiair gevorderde verklaring voor recht niet toewijsbaar is, behoudens voor de reeds besproken dringende gevallen. In deze gevallen tast ook het toezichtvereiste de vrijheid van nieuwsgaring van [appellant] te veel in haar essentie aan.
De meer subsidiaire vordering onder III
5.5
[appellant] vordert meer subsidiair en onder III te verklaren voor recht dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat URW zich beroept op het toestemmingsvereiste of het toezichtvereiste. Het hof komt niet toe aan de beoordeling daarvan, voor zover het gaat om de besproken dringende incidenten waarvoor het primair gevorderde reeds is toegewezen. Gelet op het voorgaande is er voor het overige geen grond voor toewijzing van het meer subsidiair gevorderde. [appellant] heeft daartoe niet meer aangevoerd dan hiervoor reeds is besproken en verworpen.
Afwijzing verzoeken
5.6.1
De grieven van [appellant] strekken daarnaast tot toewijzing van de meer subsidiair en onder IV gevorderde verklaring voor recht, inhoudende dat de afwijzing van de verzoeken I tot en met III onrechtmatig is jegens [appellant] . De grieven falen voor zover deze de afwijzing van verzoek I betreffen en slagen voor wat betreft de verzoeken II en III. Daartoe overweegt het hof het volgende.
5.6.2
Alle drie de verzoeken betreffen geen dringende gevallen zoals hiervoor bedoeld; blijkens de tekst van de verzoeken II en III zien deze op het na de genoemde voorvallen maken van foto’s.
5.6.3
URW verwijst bij de afwijzing van verzoek I naar de overheidsrichtlijnen, waarmee zij doelt op de destijds geldende coronamaatregelen. Nadat [appellant] meldt dat hij die maatregelen in acht zal nemen, meldt URW dat alle pers onder toezicht moet staan en dat daarom is besloten geen persopnamen toe te staan zodat al het personeel volledig gefocust kan zijn op de veiligheid van klanten en collega’s. Met veiligheid doelt zij kennelijk op de gezondheid en gezondheidsrisico’s van die klanten en collega’s.
5.6.4
Het hof is van oordeel dat URW in de gegeven omstandigheden, de opleving van de coronapandemie, in redelijkheid de afweging heeft kunnen maken dat het belang van de gezondheid van het publiek en haar medewerkers prevaleert boven het belang van de vrijheid van nieuwsgaring. Bij dat oordeel is van belang dat de overheid in diezelfde periode en dus onder dezelfde omstandigheden aanleiding zag tot het nemen van maatregelen die de vrijheid van burgers in vergaande mate beperkten. Tevens is van belang dat de controlerende taak van de pers met de afwijzing van het verzoek door URW niet geheel in het gedrang is gekomen. [appellant] was er gelet op de inhoud van zijn verzoek kennelijk op uit om te bezien of de 1,5 meter-maatregel voldoende gehandhaafd kon worden in het net geopende winkelcentrum. Dat heeft hij kunnen doen door het winkelcentrum te bezoeken en eventueel met de camera van zijn mobiele telefoon foto’s te nemen. [appellant] heeft niet aangevoerd dat de technische beperkingen van een dergelijke camera het onmogelijk maken om de situatie in het winkelcentrum wat betreft de 1,5 meter-maatregel voldoende vast te leggen.
5.6.5
URW heeft de verzoeken II en III zonder inhoudelijke motivering afgedaan. Namens haar wordt slechts meegedeeld ‘we are not able to grant permission’ en ‘I am afraid that this is not possible’. Ook achteraf is URW niet met een nadere motivering van de weigeringen gekomen. Het is dan ook niet mogelijk het belang van URW bij deze weigeringen te wegen. Dat betekent dat het oordeel alleen kan zijn dat in deze gevallen de belangen van [appellant] bij vrije nieuwsgaring hadden moeten prevaleren. De afwijzing van de verzoeken II en III zoals geschied is dan ook onrechtmatig jegens [appellant] . De meer subsidiaire vordering onder IV van [appellant] zal in zoverre worden toegewezen.
5.6.6
Het hof komt niet toe aan de beoordeling van de kennelijk subsidiair bij dit onderdeel gevorderde verklaring voor recht inhoudende dat de afwijzing van de verzoeken II en III naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Voor zover deze verklaring voor recht verzoek I betreft, heeft [appellant] daartoe niet meer aangevoerd dan hiervoor is besproken en verworpen, zodat deze verklaring voor recht in zoverre niet toewijsbaar is.
Afsluiting
5.7.1
[appellant] vordert onder V doorhaling van het toestemmingsvereiste en/of het toezichtvereiste of zodanige aanpassing dat fotografie voor journalistieke doeleinden wordt uitgesloten. Gelet op het voorgaande is er onvoldoende aanleiding voor doorhaling of de gespecificeerde aanpassing, die te breed geformuleerd is, zodat dit onderdeel van de vordering niet toewijsbaar is.
5.7.2
Onder VI vordert [appellant] nog URW te veroordelen tot vergoeding van schade op te maken bij staat. Uit de vaststaande feiten en de stellingen van [appellant] volgt in voldoende mate dat de mogelijkheid van schade als gevolg van de hiervoor vastgestelde jegens [appellant] onrechtmatige gedragingen van URW aannemelijk is. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
5.7.3
Geen van partijen heeft voldoende concrete feiten te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot andere beslissingen zouden leiden dan hiervoor zijn genomen.
5.7.4
De slotsom is dat de grieven van [appellant] deels slagen. De incidentele grieven van URW zijn bij de beoordeling van die grieven als verweer meegenomen. Om praktische redenen zal het bestreden vonnis worden vernietigd en zal het dictum opnieuw worden geformuleerd, waarbij de vordering van [appellant] zal worden toegewezen als volgt. Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, is er aanleiding de proceskosten tussen partijen in zowel de eerste aanleg als het principaal hoger beroep te compenseren. Er is dan ook aanleiding de vordering van [appellant] tot terugbetaling van de proceskosten van de eerste aanleg toe te wijzen. Het incidenteel hoger beroep is nodeloos ingesteld zodat daarin geen proceskostenveroordeling zal volgen.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep,
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat URW met het toestemmingsvereiste en het toezichtvereiste onrechtmatig handelt jegens [appellant] in zijn hoedanigheid als nieuwsfotograaf, voor zover het gaat om nieuwswaardige incidenten die naar verwachting hooguit een half uur duren dan wel in beeld zijn;
verklaart voor recht dat URW onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] door het verzoek II evenals het verzoek III op desbetreffende wijze af te wijzen;
veroordeelt URW tot betaling van schadevergoeding nader op te maken bij staat;
wijst de vordering van [appellant] voor het overige af;
compenseert de kosten van de eerste aanleg en het principale hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
veroordeelt URW tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] op grond van het bestreden vonnis aan URW heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en L. Alwin en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2025.

Voetnoten

1.Prod 7 [appellant] – geciteerd ivm de beoordeling van de verzoeken