ECLI:NL:GHAMS:2025:1523

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
200.340.415/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wettelijke verhoging van 50% over te laat betaald salaris in arbeidsgeschil tussen directeur en stichting Atria

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een arbeidsgeschil tussen [appellant], de voormalige directeur van Stichting Atria, en de stichting zelf. De zaak betreft de toekenning van een wettelijke verhoging van 50% over het te laat betaalde salaris van [appellant]. De kantonrechter had eerder de wettelijke verhoging op nihil gesteld, maar het hof oordeelde dat dit niet terecht was. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] recht heeft op het volledige salaris, inclusief de wettelijke verhoging, en dat Atria in de proceskosten moet worden veroordeeld. De zaak is ontstaan na een conflict over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [appellant], waarbij Atria de arbeidsovereenkomst heeft vernietigd op grond van bedrog en dwaling. Het hof heeft de feiten van de zaak samengevat, waaronder de beschuldigingen van grensoverschrijdend gedrag door [appellant] en de daaropvolgende onderzoeken. Het hof heeft geoordeeld dat de kantonrechter de wettelijke verhoging ten onrechte had gematigd en dat Atria ook verantwoordelijk is voor de proceskosten in zowel het hoger beroep als in de eerste aanleg. De uitspraak benadrukt de rechten van werknemers in gevallen van onterecht niet-betaald salaris en de verantwoordelijkheden van werkgevers in dergelijke situaties.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.340.415/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/732489 / HA ZA 23-374
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 juni 2025
inzake
[appellant] ,
wonende te [plaats] ,
appellante,
advocaat: M.L. Sterrenberg te Utrecht,
tegen
STICHTING ATRIA, KENNISINSTITUUT VOOR EMANCIPATIE EN VROUWENGESCHIEDENIS,
gevestigd te Amsterdam ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.A. van Hapert te Amsterdam .
Partijen worden hierna [appellant] en Atria genoemd.

1.De zaak in het kort

Anders dan de kantonrechter kent het hof een wettelijke verhoging van 50% toe over het te laat betaalde salaris.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 18 april 2024, tevens houdende memorie van grieven, in hoger beroep gekomen van een vonnis van 31 januari 2024 van de rechtbank Amsterdam , onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en Atria als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 21 februari 2025 laten toelichten, [appellant] door mr. Sterrenberg, voornoemd en Atria door mr. Van Hapert voornoemd, beiden aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen. Op 21 februari 2025 heeft tevens de mondelinge behandeling plaatsgevonden van de zaak tussen partijen die bij dit hof is geregistreerd onder nummer 200.340.431. Beide partijen hebben nog nadere producties ingediend.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis gedeeltelijk zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog het in eerste aanleg gevorderde, als ook de wettelijke verhoging over de uit te betalen vakantie-uren, verhoogd met 8,11% vakantietoeslag en 8,96% eindejaarsuitkering, zal toekennen, met veroordeling van Atria in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
Atria heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in 1.1 tot en met 1.26 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven - afgezien van enkele opmerkingen ten aanzien van de overwegingen 1.5, 1.6, 1.7 en 1.8 - waarop het hof hierna zal ingaan, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld, komen de feiten neer op het volgende.
3.1
Atria is een stichting met (onder meer) als doel toonaangevend te zijn als landelijk en internationaal opererend kennisinstituut op het gebied van vrouwengeschiedenis en de emancipatie van vrouwen, waaronder de mensenrechten van vrouwen en gelijke behandeling.
3.2
Bij Atria was een vacature voor de positie van algemeen directeur/bestuurder. [appellant] is door één van de bestuursleden van Atria in 2019 benaderd om te solliciteren, hetgeen [appellant] heeft gedaan. Daarbij heeft zij een uitgebreid CV meegestuurd. [appellant] is vervolgens op 1 oktober 2019 in dienst getreden. Het laatstverdiende salaris bedraagt € 10.931,99 bruto per maand, inclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering.
3.3
In artikel 1 van de arbeidsovereenkomst staat:

Van de Algemeen Directeur-Bestuurder wordt verwacht dat zij zich richt naar de binnen de stichting en met de Raad van Toezicht overeengekomen geldende gebruikelijke normen (…)
3.4
Partijen verschillen van mening over de juistheid van het door [appellant] bij gelegenheid van haar sollicitatie verstrekte CV.
3.5
In 2021 heeft een anoniem medewerkers-tevredenheidsonderzoek (verder: MTO) plaatsgevonden. Daarvan zijn verschillende versies in omloop.
3.6
[appellant] heeft de inloggegevens gekregen waardoor men bij de antwoorden van het (geanonimiseerde MTO kon komen. Op 3 december 2021 is op verzoek van [appellant] ten behoeve van de [bedrijf 2] -vergadering van 15 december 2022 een versie van het MTO doorgestuurd. Deze versie was gewijzigd op 2 december 2021 om 20.58 uur.
3.7
In de open antwoorden van de eerdere versies van het MTO werd (stevige) kritiek op [appellant] geuit.
3.8
De [bedrijf 2] heeft in de periode van december 2021 tot maart 2022 diverse meldingen ontvangen over het gedrag van [appellant] , waaronder op 20 maart 2022 van de (externe) vertrouwenspersoon van Atria. Ook de directeur emancipatie van het Ministerie van OC&W heeft Atria op 11 april 2022 namens de minister bericht dat zij verschillende signalen had ontvangen over een verstoord werkklimaat en verdeeldheid binnen de organisatie.
3.9
Atria heeft daarop besloten een (extern) onderzoek uit te (laten) voeren. [appellant] is betrokken bij de zoektocht naar een extern onderzoeksbureau.
3.1
Na ontvangst van verschillende offertes, welke op 25 mei 2022 zijn besproken in een bijeenkomst van de [bedrijf 2] , is gekozen voor [bedrijf 1] .
3.11
Op 27 mei 2022 heeft [appellant] zich telefonisch ziekgemeld.
3.12
Op 8 juni 2022 heeft [appellant] de bedrijfsarts bezocht, die heeft geoordeeld dat zij arbeidsongeschikt is en dat er een samenhang was met een medische aandoening.
3.13
[naam 1] is op 7 juli 2022 gestart met het onderzoek naar (seksueel) grensoverschrijdend / intimiderend gedrag van [appellant] , dan wel niet integer handelen door [appellant] .
3.14
Per brief van 10 oktober 2022 heeft [naam 1] een vragenlijst aan [appellant] voorgelegd. [appellant] heeft daarop gereageerd.
3.15
Op 1 november 2022 is [appellant] niet verschenen op het (telefonische) spreekuur van de bedrijfsarts. Op 7 november 2022 is [appellant] door Atria gesommeerd om haar re-integratieverplichtingen na te komen en is zij gewaarschuwd dat Atria anders het loon mag opschorten.
3.16
Op 25 november 2022 heeft [appellant] de bedrijfsarts bezocht. Deze heeft geconcludeerd dat de behandeling die [appellant] ondergaat effect heeft maar dat dit nog onvoldoende is om te starten met mediation. Ook stelt de bedrijfsarts dat het conflict met Atria onderdeel is van de medische aandoening, maar dat [appellant] er door die aandoening niet toe komt om met Atria in gesprek te gaan om het conflict op te lossen.
3.17
Naast het externe onderzoek door [naam 1] heeft ook een intern onderzoek door de tijdelijke voorzitter van de [bedrijf 2] , [naam 2] plaatsgevonden. Dit interne onderzoek zag op gebeurtenissen rond (mogelijke manipulatie van) het MTO, fondsenwerving en het CV van [appellant] .
3.18
[naam 1] heeft op 29 november 2022 aan Stichting Atria gerapporteerd. In het rapport van [naam 1] is onder het kopje “2. Samenvatting” het volgende vermeld:
“Uit de gevoerde gesprekken, de ontvangen WhatsApp-berichten, e-mailberichten, video-opnamen en persoonlijke logboeken van (voormalig) medewerkers van Atria, werd bekend dat mevrouw [appellant] gedrag heeft vertoond dat buiten de grenzen ligt van wat als ‘normaal geaccepteerd’ gekwalificeerd kan worden. Nu uit het onderzoek 21 personen bekend werden die het gedrag van mevrouw [appellant] als intimiderend (…) hebben ervaren, kan worden gesteld dat er in casu sprake is geweest van grensoverschrijdend gedrag. (…)Van de 23 gesproken personen hebben 21 personen aangegeven intimiderend gedrag te hebben ervaren van mevrouw [appellant] en hebben 5 personen aangegeven seksueel intimiderend gedrag van mevrouw [appellant] te hebben ervaren. (…)Intimiderend gedrag door mevrouw [appellant]Het intimiderende gedrag van mevrouw [appellant] komt volgens vele gesprekspartners voort uit haar onberekenbare gedrag. Mevrouw [appellant] zou ogenschijnlijk uit het niets kwaad kunnen worden en dan gaan schreeuwen. Vanaf het moment dat mevrouw [appellant] als directeur/bestuurder is aangetreden, is er sprake geweest van een significant aantal medewerkers dat Atria heeft verlaten. Dit heeft volgens de gesprekspartners ertoe geleid dat zij een enorme werkdruk ervoeren. Gesprekspartners hebben diverse WhatsApp-berichten van mevrouw [appellant] als intimiderend ervaren. Tevens stuurde mevrouw [appellant] regelmatig in de avonden en weekenden WhatsApp-berichten aan medewerkers die door de medewerkers, na herhaaldelijk meldingen gedaan te hebben bij mevrouw [appellant] hier geen prijs op te stellen, als intimiderend zijn ervaren.De gesprekspartners deelden mee dat zij het intimiderend vonden dat zij in de coronaperiode, ondanks dat de overheid het verzoek had gedaan zoveel mogelijk thuis te werken, toch door mevrouw [appellant] verplicht werden om naar kantoor te komen voor een overleg. De gesprekspartners vonden het intimiderend, omdat er een verplicht karakter aan zat en de medewerkers bang waren besmet te raken en/of mogelijk andere te besmetten. (…)Een gesprekspartner heeft aangegeven dat zij onder grote druk van, en intimidatie door, mevrouw [appellant] de inloggegevens heeft afgestaan van een anoniem medewerkerstevredenheidsonderzoek, zodat mevrouw [appellant] inzage kreeg in dit onderzoek en waarmee afbreuk werd gedaan aan de anonimiteit van het onderzoek. (…)Ook is uit onderzoek gebleken dat mevrouw [appellant] en de heer Koene, na een brief van de ondernemingsraad waarin zorgen werden geuit die leefden binnen Atria, in gesprek met de OR dusdanig zouden hebben gereageerd, dat de leden van de OR dat als beangstigend en intimiderend ervoeren. Kort hierop is het contract van een van de OR-leden niet verlengd.Mevrouw [appellant] zou daarover tegen het personeel verklaard hebben dat dit niet vanwege haar OR-rol was, maar omdat haar werkzaamheden niet meer nodig waren. Echter zouden andere medewerkers haar werkzaamheden aangeboden hebben gekregen waardoor haar functie niet overbodig leek. (…)(
Seksueel) grensoverschrijdend gedrag door mevrouw [appellant]Gesprekspartners voelden zich (seksueel) geïntimideerd door mevrouw [appellant] . Dit heeft onder meer te maken met de verplichte danssessies die zij heeft geïntroduceerd bij de ochtendpitch. 6 medewerkers vonden de danssessies intimiderend en/of seksueel grensoverschrijdend omdat het als een verplichting voelde en de borsten, bodembekkenspieren en seksualiteit ingezet moesten worden tijdens de dans.Gesprekspartners gaven aan dat mevrouw [appellant] regelmatig seksueel getinte opmerkingen uitte, zowel mondeling als via WhatsApp. Enkele uitspraken van mevrouw [appellant] , die door de gesprekspartners zijn genoemd zijn:* ‘Ze werd daar denk ik nat van’;* ‘Oh jee, de directeur maakt een seksgrapje, dat mag ik niet meer doen want mensen schrijven daarover in het MTO, vind jij het erg als ik af en toe een seksgrapje maak?’;* ‘mannen kunnen niet met hun vagina denken’;* ‘cross your fingers and spread your legs’;* ‘Je bent altijd met mij in mijn hart, en ergens anders ook, on the top of my clitoris.’;* ‘Natuurlijk MeToo, MeToo, sexuele intimidatie’;* ‘That’s just briljant, I had multiple orgasms! Mag ik dat zeggen, of is dat grensoverschrijdend?;* ‘de opgedroogde kutjes’;* ‘je met je kutje moet knijpen’.(…)Tevens werd uit het onderzoek bekend dat mevrouw [appellant] seksueel overschrijdend gedrag heeft vertoond bij diverse gelegenheden waarbij zij voor radio of televisie werd geïnterviewd. Zo zou mevrouw [appellant] volgens een gesprekspartner voor een externe geluidsman haar bovenlichaam hebben ontbloot tot op haar bh en gezegd dat hij de microfoon ‘daar’ maar moest ophangen. Bij een andere gelegenheid heeft mevrouw [appellant] haar rok zo hoog opgetrokken dat zij in haar string stond (hiervan zijn camerabeelden) en zou zij al dansend naar voren zijn gelopen. Tevens zou volgens een van de gesprekspartners bij een ander interview mevrouw [appellant] met haar rok opgetrokken naar het bureau van de secretaresse zijn gelopen en daar met de billen naar de secretaresse gekeerd gevraagd hebben een zender op te hangen. Mevrouw [appellant] zou zich in het bijzijn van een andere medewerker, zonder voorafgaande melding, zich tot haar ondergoed hebben uitgekleed en andere kleding hebben aangetrokken. (…).Ook heeft een medewerker verklaard ongevraagd een zoen te hebben gekregen van mevrouw [appellant] in haar nek. Uit de gesprekken werd ook bekend dat mevrouw [appellant] , tijdens een borrel, haar lichaam tegen een mannelijke medewerker zou hebben aangedrukt op een podium, terwijl ze in de microfoon riep,‘sexueel grensoverschrijdend gedrag, Metoo’. (…)Uit het onderzoek werd bekend dat mevrouw [appellant] niet integer handelde inzake de omgang en afhandeling van arbeidsrechtelijke zaken. Tevens werd bekend dat mevrouw [appellant] ook niet-professioneel gedrag vertoonde. (…)Uit het onderzoek werd bekend dat in de periode dat mevrouw [appellant] directeur/bestuurder is bij Atria, er een significant verloop in medewerkers was. In de periode van vrijdag 1 oktober 2019 tot eind december 2021 zijn 46 personen vertrokken bij Atria. Diverse gesprekspartners deelden mee dat op het moment dat zij tegen mevrouw [appellant] ingingen, mevrouw [appellant] dit aangreep om afscheid te nemen van deze medewerkers. Tevens gaven twee gesprekspartners aan dat zij werden gevraagd om een ontslagdossier op te bouwen voor andere medewerkers. Opgemerkt dient te worden dat veel arbeidscontracten werden beëindigd via een vaststellingsovereenkomst (VSO) met geheimhoudingsbepalingen, waarbij regelmatig de tussenkomst van een rechter noodzakelijk was. Hierdoor zijn er door Atria onnodig hoge kosten gemaakt voor onder andere afkoopregelingen en advocaatkosten.Uit de gesprekken werd bekend dat één zieke medewerker die haar ontslag had aangekondigd, door mevrouw [appellant] werd verplicht om verlofuren op te nemen. Nadat haar advocaat hierop bezwaar maakte werd deze verplichting teruggedraaid door mevrouw [appellant] en werden de verlofuren alsnog uitbetaald. (…)Uit de gesprekken werd onder meer bekend dat mevrouw [appellant] , in strijd met de geldende regels, zakelijke e-mailberichten naar haar privé e-mailadres dan wel een e-mailadres van een derde doorstuurde, of aan medewerkers verzocht e-mailberichten daar naartoe te sturen.Ook werd bekend dat mevrouw [appellant] op kosten van Atria lunchte op de dagen dat zij op kantoor was, zonder dat daar een geldig beleid voor was. Deze lunches liet zij meestal halen door een van haar medewerkers. (…) Het is binnen Atria gebruikelijk dat medewerkers zelf voor hun lunch zorgen. (…)Hoor en wederhoor mevrouw [appellant]Op maandag 10 oktober 2022 zijn schriftelijke vragen gesteld aan mevrouw [appellant] naar aanleiding van de onderzoeksbevindingen. Op donderdag 27 oktober 2022 ontvingen onze medewerkers van mevrouw [appellant] een reactie op de vragenlijst.Met betrekking tot het seksueel grensoverschrijdend en intimiderend gedrag verklaarde mevrouw [appellant] , in zijn algemeenheid, dat zij vrij spreekt over seks gerelateerde zaken en dat dat voortvloeit uit haar Tunesische jeugd en achtergrond.Omtrent de uitspraken met een seksuele component verklaarde mevrouw [appellant] deze grotendeels niet te herkennen en een aantal wel. Uit de reactie van mevrouw [appellant] valt niet op te maken in welke uitspraken zij zich wel of niet herkent. (…)”
3.19
Bij brief van 5 december 2022 heeft Atria op de voet van artikel 3:49 BW de vernietiging van de arbeidsovereenkomst met [appellant] ingeroepen op grond van bedrog, subsidiair dwaling. In de brief noemt Atria de onjuistheden in het CV van [appellant] , het (volgens haar grensoverschrijdende) gedrag van [appellant] , het door [appellant] wijzigen van de uitkomsten van het MTO en het door [appellant] niet beschikken over fondsenwervende kwaliteiten.
3.2
Per brief van 6 december 2022 heeft Atria [appellant] opgeroepen voor een vergadering van de [bedrijf 2] van 22 december 2022, met op de agenda het (voorwaardelijk) ontslagbesluit van [appellant] als statutair directeur.
3.21
[appellant] is door Atria op 13 en 15 december 2022 in de gelegenheid gesteld om het externe rapport van [naam 1] en het interne rapport in te komen zien. Zij noch haar advocaat hebben van die mogelijkheid gebruik gemaakt.
3.22
[appellant] en haar gemachtigde hebben zich op 22 december 2022 ’s ochtends voor de vergadering van de [bedrijf 2] afgemeld en zijn niet verschenen.
3.23
Tijdens de vergadering van de [bedrijf 2] op 22 december 2022 is unaniem besloten tot het voorwaardelijk ontslag van [appellant] . Bij e-mail van 27 december 2022 is het besluit aan [appellant] kenbaar gemaakt.
3.24
Atria heeft [appellant] op 17 en 18 januari 2023 opnieuw de mogelijkheid geboden om het rapport in te zien. Daarvan heeft [appellant] wederom geen gebruik gemaakt.
3.25
De behandeld arts van [appellant] stelt in maart 2023 dat [appellant] op dat moment nog niet hersteld was.
3.26
Bij vonnis in incident ex artikel 223 Rv van de rechtbank van 3 mei 2023 is op de vordering van [appellant] kort gezegd geoordeeld dat onvoldoende zeker is dat de arbeidsovereenkomst nog bestaat en is haar loonvordering vooralsnog afgewezen. De vordering in reconventie van Atria tot betaling van een voorschot op het door [appellant] terug te betalen ontvangen salaris is eveneens afgewezen. Het gerechtshof [plaats] (ECLI:NL:GHAMS:2023:1911) heeft in het hoger beroep in dat incident de vordering van [appellant] tot doorbetaling van het loon vanaf 5 december 2022 tot 5 december 2023 bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding toegewezen. .

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg, na een wijziging van eis, in conventie gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en voor zover thans nog van belang:
I. te verklaren voor recht dat de buitengerechtelijke vernietiging van de arbeidsovereenkomst door Atria geen stand kan houden en de arbeidsovereenkomst tussen partijen is blijven bestaan;
II. te verklaren voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet is geëindigd als gevolg van het ontslagbesluit van 22 december 2022, nu sprake was van een ontslagverbod tijdens ziekte;
III. Atria te veroordelen tot betaling van het aan [appellant] toekomende loon vanaf december 2022 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te weten € 9.338,00 bruto per maand exclusief € 757,31 bruto per maand (8,11%) aan vakantietoeslag en € 836,68 bruto per maand (8,96%) aan eindejaarsuitkering met inachtneming van de cao-verhogingen;
IV. Atria te veroordelen tot betaling van 50% ex artikel 7:625 BW over III, althans van een zodanig bedrag dat de kantonrechter in goede justitie nader zal bepalen vanaf de datum van opeisbaarheid tot het dienstverband rechtsgeldig is beëindigd;
V. Atria te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over III. en IV. vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;
VI. Atria te veroordelen tot uitbetaling van 290,5 uur aan vakantieverlof over 100% van het loon te vermeerderen met 8,11% vakantietoeslag en 8,96% eindejaarsuitkering binnen 14 dagen na de in deze zaak te wijzen beschikking, bij uitblijven van tijdige betaling te verhogen met de wettelijke rente;
VII. Atria te veroordelen tot afgifte van de correcte loonstroken en jaaropgaven over de periode vanaf december 2022, en wel binnen 2 weken na de betekening van het te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 100,-- per dag;
VIII. Atria te veroordelen in de daadwerkelijke buitengerechtelijke kosten van [appellant] ten hoogte van € 11.010,99 inclusief btw, dan wel een bedrag die uw rechtbank in goede justitie juist acht;
IX. Atria te veroordelen in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente over de volledige proceskosten, indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis voldoening daarvan heeft plaatsgevonden.
4.2.
Na verweer van Atria in conventie heeft de kantonrechter als volgt geoordeeld:
In conventie:
I. verklaart voor recht dat de buitengerechtelijke vernietiging van de arbeidsovereenkomst door Atria geen stand kan houden en de arbeidsovereenkomst tussen partijen is blijven bestaan;
II. verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet is geëindigd als gevolg van het ontslagbesluit van 22 december 2022, nu sprake was van een ontslagverbod tijdens ziekte;
III. veroordeelt Atria tot betaling van het aan [appellant] toekomende loon vanaf december 2022 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te weten € 9.338,00 bruto per maand exclusief € 757,31 bruto per maand (8,11%) aan vakantietoeslag en € 836,68 bruto per maand (8,96%) aan eindejaarsuitkering met inachtneming van de cao-verhogingen, waarbij Atria over het tweede ziektejaar 70% van voornoemde bedragen verschuldigd is en onder verrekening van de reeds ingevolge de uitspraak van het Hof aan [appellant] uitgekeerde bedragen;
IV. veroordeelt Atria tot betaling van de wettelijke rente over de bedragen bedoeld onder III. vanaf het tijdstip van opeisbaarheid daarvan tot aan de dag der algehele voldoening;
V. veroordeelt Atria in de proceskosten, aan de zijde van [appellant] begroot op
€ 2.783,16, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Atria niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Atria ook de wettelijke kosten van betekening betalen;
VI. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
VII. wijst af het meer of anders gevorderde;
De kantonrechter heeft daartoe onder andere overwogen
[appellant] heeft recht op loon, zodat ook vordering III. kan worden toegewezen, zij het verminderd met de bedragen die [appellant] reeds uit hoofde van het hiervoor genoemde arrest van het Hof heeft ontvangen. De wettelijke verhoging over eventueel achterstallig salaris zal worden gematigd tot nihil, nu de achterstand direct na het bedoelde arrest is voldaan en het begrijpelijk is, gezien de juridisch inhoudelijke discussie tussen partijen, dat Atria niet eerder tot doorbetaling van het salaris na 5 december 2022 is overgegaan.
De wettelijke rente over het loon zal worden toegewezen zoals gevorderd, derhalve vanaf het tijdstip opeisbaarheid tot het moment van betaling.
Voor wat betreft de hoogte van het salaris geldt dat de toepasselijke cao bepaalt dat over het tweede ziektejaar 70% loon dient te worden betaald. Dat is als zodanig ook niet door [appellant] betwist. [appellant] heeft dan ook recht op 100% loon over het eerste ziektejaar en 70% loon over het tweede ziektejaar. De vordering van [appellant] om bij wijze van schadevergoeding het salaris tot 100% aan te vullen op grond van goed werkgeverschap is onvoldoende toegelicht en onderbouwd, en wordt derhalve afgewezen.
[appellant] vordert daarnaast nog uitbetaling van haar vakantiedagen. Die vordering dient evenwel te worden afgewezen, nu het aantal vakantiedagen niet vast staat en de vordering derhalve te onbepaald is om te worden toegewezen. Atria is uiteraard wel gehouden bij het einde van het dienstverband een eindafrekening te maken en eventuele openstaande vakantiedagen uit te keren, waarbij Atria er volledigheidshalve op gewezen wordt dat vakantiedagen die niet opgenomen konden worden vanwege ziekte, niet vervallen zijn.
Ook de vordering tot het verstrekken van loonstroken en jaaropgaven wordt afgewezen. [appellant] heeft niet gesteld dat zij deze niet heeft gekregen, en daarnaast is niet gebleken dat Atria daartoe niet bereid zou zijn. [appellant] heeft bij deze vordering dan ook geen rechtens relevant belang.
4.3
[appellant] heeft negen grieven geformuleerd tegen dit vonnis. De grieven I tot en met IV hebben betrekking op de feiten, daarmee is in de door het hof vastgestelde feiten al rekening gehouden. Grief V betreft de beperking van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW tot nihil. Betoogd wordt dat deze wettelijke verhoging 50% dient te zijn, althans meer dan nihil. Grief VI heeft betrekking op de vakantiedagen. Betoogd wordt dat [appellant] aanspraak heeft op 290,5 aan niet opgenomen vakantie-uren, tegen het geldende salaris verhoogd met 8,11% vakantietoeslag en 8,96% eindejaarsuitkering. Tevens wordt aanspraak gemaakt op de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over deze niet tijdig betaalde vakantiedagen. Grief VII betreft het door de kantonrechter in reconventie compenseren van de proceskosten. [appellant] stelt dat Atria in de proceskosten in reconventie had moeten worden veroordeeld. Met grief VIII voert [appellant] aan dat de door haar gevorderde buitengerechtelijke kosten ten onrechte zijn afgewezen. Met grief IX (abusievelijk genummerd IV) betoogt [appellant] dat haar ten onrechte slechts een bedrag van € 2.332,- aan proceskosten is toegekend, met toepassing van het liquidatietarief. Zij meent dat dit een bedrag van € 8.680,50 had moeten zijn, uitgaande van tarief V en 4,5 punten. De consequentie die [appellant] aan de grieven VII, VIII en IX verbindt is – zo begrijpt het hof – dat (slechts) gevorderd wordt het in eerste aanleg gevorderde alsnog toe te wijzen.
4.4
In haar memorie van antwoord reageert Atria op de grieven V tot en met IX. Atria voert aan dat de kantonrechter de wettelijke verhoging terecht op nihil heeft bepaald. Ten aanzien van de vakantiedagen stelt Atria dat volgens het verlofoverzicht ingebracht op 17 oktober 2023, [appellant] recht had op 105,3 uren, welke uren bij de eindafrekening zijn uitbetaald. Atria voert ten aanzien van de proceskosten in reconventie aan dat [appellant] ‘in de kern van de zaak’ in het ongelijk is gesteld. Uit de reactie op grief VIII leidt het hof af dat Atria meent dat de buitengerechtelijke kosten moeten worden afgewezen, omdat Atria niet in strijd met het goed werkgeverschap heeft gehandeld, juist [appellant] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en onder de noemer van buitengerechtelijke kosten geen aanspraak gemaakt kan worden op vergoeding van handelingen van een advocaat, die onder de gewone proceskostenveroordeling vallen. Ten aanzien van grief IX wijst Atria er op dat de uitspraak van 31 januari 2024 is gedaan voordat het nieuwe tarief van proceskostenveroordelingen is gaan gelden, en maakt een opmerking over het aantal processtukken en daarmee punten voor de berekening van die proceskostenvergoeding.

5.Beoordeling

5.1
Het hof overweegt als volgt. In de heden in de procedure met zaaknummer 200.340.431 gegeven beschikking heeft het hof de vernietigingsverklaring van Atria van 5 december 2022 wegens bedrog dan wel dwaling, onder de aanzegging aan [appellant] dat zij het gedurende het gehele dienstverband uitbetaalde salaris diende te retourneren, zeer kwalijk geacht. Als gevolg van die verklaring heeft [appellant] gedurende lange tijd geen inkomen ontvangen. Het hof acht geen gronden aanwezig om de wettelijke verhoging over dit te laat betaalde salaris op een lager percentage te bepalen, en dus te beperken, ten opzichte van het krachtens artikel 7:625 BW te berekenen percentage. Om die reden zal het hof Atria veroordelen tot betaling van 50% aan wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het door de kantonrechter toegekende achterstallig salaris. Grief V slaagt.
5.2
[appellant] heeft het gemotiveerde verweer van Atria ten aanzien van de niet-opgenomen vakantiedagen niet meer gereageerd. Aldus is niet komen vast te staan dat [appellant] nog recht heeft op niet-uitbetaalde vakantiedagen. Grief VI slaagt niet.
5.3
In de procedure met zaaknummer 200.340.431 gegeven beschikking is de afwijzing van de vordering in reconventie van Atria onderschreven. De vernietigingsverklaring van 5 december 2022 was ongegrond. De van [appellant] gevorderde rectificatie is eveneens terecht afgewezen, omdat ten aanzien van de verklaring van 5 december 2022 geen correct hoor/wederhoor heeft plaatsgevonden en [appellant] niet vanaf 1 oktober 2019 onrechtmatig loon heeft ontvangen. De kantonrechter had daarom Atria in de proceskosten in reconventie moeten veroordelen. Grief VII slaagt.
5.4
[appellant] maakt aanspraak op buitengerechtelijke kosten. Zij vordert een bedrag van € 11.010,99 inclusief btw, dan wel een bedrag dat de rechter in goede justitie juist acht. Uit haar berekening (productie 79, eerste aanleg) leidt het hof af dat [appellant] daarmee aanspraak maakt op alle door haar advocaat gemaakte kosten, tot het moment dat op 4 januari 2023 begonnen is aan een concept processtuk. Dat gevorderde bedrag komt dan neer op € 11.010,99 inclusief BTW. Voor zover [appellant] bedoelt aanspraak te maken op de werkelijke proceskosten wordt dit afgewezen, omdat daartoe slechts aanleiding is indien door Atria misbruik van procesrecht is gemaakt. Naar het oordeel van het hof is onvoldoende duidelijk geworden dat [appellant] buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt, betrekking hebbend op de heden aan haar toegewezen bedragen. Het hof wil wel aannemen dat [appellant] tot 4 januari 2023 kosten heeft gemaakt in verband met de onderhavige arbeidskwesties, maar onvoldoende duidelijk is geworden of die werkzaamheden op iets anders zagen dan waarvoor de artikelen 237 tot en met 240 een vergoeding plegen in te sluiten. De vordering wordt daarom afgewezen. Grief VIII slaagt niet.
5.5
Het hof ziet geen aanleiding de forfaitaire proceskostenveroordeling anders te berekenen dan de kantonrechter heeft gedaan. In de onderhavige zaak kon tarief II worden toegepast, en toepassing daarvan leidt noiet tot een hoger bedrag dan hetgeen aan [appellant] is toegekend. Grief IX slaagt niet.
5.6
Partijen hebben geen bewijs aangeboden van feiten en omstandigheden die, indien bewezen, tot een andere uitkomst kunnen leiden.
5.7
De grieven V en VII slagen, de andere niet. Het vonnis waarvan beroep zal gedeeltelijk worden vernietigd. Als de overwegend in het ongelijk gestelde zal Atria in de proceskosten in hoger beroep en in reconventie eerste aanleg worden veroordeeld.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het onder III in conventie toegekende achterstallig salaris op nihil is bepaald, en voor zover onder IX in reconventie de proceskosten in reconventie zijn gecompenseerd in die zin dat ieder de eigen kosten draagt,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Atria tot betaling van 50% aan wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over de onder III in conventie toegekende bedragen;
veroordeelt Atria in de proceskosten in reconventie, tot op heden begroot op € 598,- aan salaris;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt Atria in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 484,97 aan verschotten en € 2.428,- aan salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. Boot, A.S. Arnold en M. Kullmann en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2025.